De God van Bussum knikte tevreden. Halverwege de Van Kooten en De Bie wandelroute vinden wij de voormalige bonbonnerie Tönis, waar de Vieze Man begin 1982 twee proefbonbonnetjes verorberde („Oh, daar komt het nat!”). Inmiddels huist hier een reclamebureau waarvan de naam een eerbetoon lijkt aan het legendarische typetje van Kees van Kooten: Sticky marketing. Even verderop, vlakbij het naar Wim de Bie genoemde spoortunneltje, staat een grote bukbieb van Luisterrijk Bussum. Je ziet dadelijk voor je hoe de Vieze Man zich daar naar binnen zou draaien om in de beschutting eens lekker aan een Ludlum te likken.
De Vieze Man is buiten beeld in hedendaags Bussum, maar zijn schepper staat in de bukbieb met Hedonia (1984). Het boek geldt als de roman waarmee Kees van Kooten bewees dat hij méér in zijn mars had dan het schrijven van geinige stukjes. Het leuke daarbij is dan weer dat Hedonia precies daarover gaat: leuk zijn. De setting is eenvoudig: de verteller (laten we hem Koot noemen) moet een paar dagen zijn gezin aansturen omdat zijn vrouw naar New York is voor een interview met de grote Woody Allen. Voor die vrouwloze dagen is de man niet geschikt. Heerlijk hedonisme ligt aan zijn voeten, maar hij kan het niet grijpen. „Ik kan een heerlijke fles wijn opentrekken, met de poezen spelen, beetje tekenen, een liedje maken, nazien of wij feitelijk in gemeenschap van goederen zijn getrouwd en wat dat inhoudt, kennissen bellen, een jointje draaien – geen amusement zo decadent of ik heb het hier voorhanden, maar besluiteloos dreutelend verdobber ik andermaal een kostelijke vrije avond, de vierde nu alweer, in l’Embarras du Choix, aan het Mer à Boire. Ik pak een pilsje.”
Tussen de gefnuikte avonturen van de aspirant-hedonist door probeert Van Kooten te achterhalen wat een man leuk maakt (dit is de twintigste eeuw, leukzijn is in de eerste plaats een mannending). Dat levert mooie herinneringen op aan ruwe Rotterdamse familieleden en een prachtig portret van de in 1982 overleden Wim Kan. En met jaloezie besprenkelde gedachten over Woody Allen, destijds nog onomstreden leuk, en wat die man in New York allemaal met Koots vrouw Barbara aan het ondernemen is.
Zeer jaren tachtig is hoe koket Koot – destijds een prototype van de progressieve man – verhaalt van zijn onhandigheden in het huishoudelijke domein. Hij koopt boodschappen die al in huis zijn, vergeet het melkgeld van de kinderen, komt in de problemen bij een dansvoorstelling van zijn dochter. (Alwaar hij ook nog fantaseert over hoe de ‘hoppende kontjes van tien’ er over acht jaar uit zouden zien.) Maar dan schudt hij ook, met kootse schijnachteloosheid, een beeld als dit uit zijn pen: „Telkens wanneer een balletmoeder, bedisselend, in de aangrenzende gymnastiekzaal verdwijnt en bij terugkeer, ongevoelig voor de zinderende kinderpaniek, even vertederd in de open deur blijft staan om God wat enig! te roepen, doet het balorig gejoel van de als try-out publiek opgetrommelde vierde- en vijfdeklassers de engeltjes krimpen van angst.”
Leuk zijn is een ding, maar het taalgevoel waarmee Van Kooten ons hier sociale paniek voor ogen tovert, is fenomenaal. Het is de paniek waartegen men zich wapent met leukheid – daar gaat het vaak over in het oeuvre van bij Van Kooten. Ook als die effectief bezworen wordt door een schaamteloos smoezelige bonbonkoper: „Oh, daar komt het nat!”
Wilt u het besproken exemplaar van Hedonia hebben? Mail naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.