N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
John Lilipaly (1943-2022) John Lilipaly wilde met zijn Kamerlidmaatschap de acceptatie van minderheden bevorderen. Hij hoopte daarbij op het „Tahamata-effect”.
In 1986 heette hij de eerste Molukker in de Tweede Kamer. Zelf noemde hij zich liever afgevaardigde uit Zeeland. Want daar was zijn achterban. Hij overleed afgelopen zondag op 79-jarige leeftijd, in Middelburg. John Lilipaly zat van 1986 tot 1998 twaalf jaar in het parlement; ongebruikelijk lang volgens de huidige maatstaven.
Geen Tweede Kamerlid namens de Molukkers dus, maar wel één met bijzondere aandacht vóór de Molukkers. En voor minderheden, maar dan niet vanuit, zoals Lilipaly zei, „het minderhedenvakje”. Hij had zelf als zoon van een sergeant-majoor van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) die met zijn ouders op zesjarige leeftijd vanuit de Oost naar Nederland verhuisde, ondervonden hoe moeilijk de kennismaking met Nederland was. Vanaf 1950 reisde hij vanuit de in IJmuiden aankomen boot naar eigen zeggen „van kamp naar kamp”, om uiteindelijk in het Zeeuwse Souburg aan te komen. Telkens weer proberen nieuwe vriendjes te maken, telkens weer proberen te aarden op nieuwe lagere scholen; het waren er zes.
Met zijn aanmelding bij de kweekschool koos hij voor een loopbaan in het onderwijs. Hij werd onderwijzer, hoofdonderwijzer, leraar pedagogiek om tenslotte als rijksinspecteur op het ministerie van Onderwijs te belanden. Tegelijk voetbalde hij op hoog niveau bij de amateurs. Als speler van VC Vlissingen kreeg hij volop te maken met discriminatie. „Pindalikker” of „bruine boon” werd hem op het veld toegebeten.
Later, in de jaren zeventig na de Molukse treinkapingen, werden de verwensingen kwaadaardiger. „Ga jij deze trein kapen?”, kreeg hij dan te horen als hij in de trein zat. Of, als hij in de treincoupé op weg naar Den Haag als beleidsambtenaar stukken zat te lezen: „Begrijp je wel wat je daar leest?”.
Tahamata-effect
Inderdaad, er was nog een wereld voor hem te winnen toen hij in 1986 in Zeeland op een verkiesbare plaats voor de Tweede Kamer werd geplaatst. Niet zonder trots had Lilipaly het over het „Tahamata-effect”. Wat in die jaren Simon Tahamata, de sterspeler van Ajax met een Molukse achtergrond, betekende voor de acceptatie van minderheden in het betaald voetbal, zou zijn Kamerlidmaatschap kunnen betekenen voor de nationale politiek. Hoe het was als enige „niet-blanke” in de Tweede Kamer, vroeg de verslaggever van weekblad Hervormd Nederland hem drie jaar later in 1989. En wat hij daarvan merkte? „Dat ik de enige ben met een gezonde kleur”, antwoordde Lilipaly.
Hij maakte met een PvdA-fractie van niet minder dan 52 leden deel uit van de oppositie. Zijn eerste bijdrage in de Tweede Kamer ging over het minderhedenbeleid van het kabinet-Lubbers. De notitie die het kabinet hierover had gemaakt, noemde hij „vaag en ongeïnspireerd”. Later zou hij vijf jaar lang voorzitter van de vaste commissie voor het Minderhedenbeleid van de Tweede Kamer worden. Daarnaast hield hij zich bezig met onderwijs, sport en de zogeheten „natte waterstaat”, waar havens, waterkwaliteit en de zoetwatervisserij onder vielen. Geen onderwerpen om direct het politieke PvdA-profiel mee op te poetsen. Hij ging dan ook door het leven als een „bescheiden” Kamerlid.
Genuanceerd
De ‘Molukse zaak’ is hem zijn hele leven blijven bezighouden. Als politicus liet Lilipaly zich er genuanceerd over uit. Hij meende weliswaar dat de Nederlandse regering onder leiding van de PvdA’er Drees de Molukkers in het dekolonisatieproces in de steek had gelaten, maar vond het opeisen van een eigen republiek vanuit Nederland te ver gaan. Al helemaal als die eis met geweld gepaard ging zoals tijdens de treinkapingen. Belangrijker was volgens hem hoe de achtergebleven mensen op de Indonesische eilanden hierover dachten.
Lees ook: Onderzoek: Nederlands leger gebruikte ‘structureel extreem geweld’ in Indonesië
Dezelfde huiver had Lilipaly bij de roep om onderzoek naar het gedrag van Nederlandse militairen, waaronder die van het KNIL, tijdens de zogeheten politionele acties. „Ik heb geen nationaal debat nodig om te weten dat het de politici zijn geweest die honderdduizenden jonge mannen de oorlog ingestuurd hebben. Daarvoor zijn wij politici collectief nog steeds verantwoordelijk. Wij en niemand anders”, zei Lilipaly in 1995.