Eva Boswinkel zet lachend twee witte sticks met lippenbalsem op tafel. De vraag aan haar en de man naast haar, Sjoerd Potters, was wat ze van de plannen van het nieuwe kabinet vinden. Zij, wethouder te Zutphen (GroenLinks), heeft hem, burgemeester van De Bilt (VVD), eerder op de dag opgevolgd als voorzitter van de M50 – een samenwerking tussen oorspronkelijk zo’n vijftig en inmiddels bijna zeventig ‘middelgrote’ gemeenten (dertigduizend tot tachtigduizend inwoners). Het nieuwe kabinet, zegt Potters, bewijst alleen een „lippendienst” aan het belang van sterke regio’s en gemeenten. Dus vandaar, zegt Boswinkel, de lippenbalsem. Ze wijst op de tekst die op de sticks is gedrukt: „Tegen verschraling van de regio.”
Twee jaar was Potters voorzitter en steeds merkte hij, zegt hij, „dat we als gemeenten heel goede ideeën hebben en veel kunnen uitvoeren. De middelgrote gemeenten vertegenwoordigen samen zo’n zeven miljoen inwoners. Maar in Den Haag worden we niet gezien en gehoord”.
Dat zit in kleine dingen, zoals het gebrek aan werkbezoeken van Kamerleden – wat Potters, zelf oud-Kamerlid, ergens nog snapt, want het is ook lastig om uit de „Haagse bubbel” te breken. Het zit in projecten die alleen in grote steden worden georganiseerd, bijvoorbeeld over de leefbaarheid in zwakke wijken, terwijl middelgrote gemeenten daar óók problemen mee hebben. En het zit vooral in het verdelen van geld. „Qua inwoners hebben wij relatief de laagste rijksbijdrage.”
Miljoenennota
Twee jaar lang bonsden gemeenten op de Haagse deur, zegt hij. „Inmiddels is de regio hot, iedereen heeft het erover.”
Boswinkel valt hem bij: „Daardoor is het rapport Elke regio telt eens een keer níét in een la beland.” Dat rapport over regionale ongelijkheid, van onder meer de Raad voor Openbaar Bestuur, wordt in het hoofdlijnenakkoord vier keer genoemd.
Alleen: als Boswinkel en Potters naar de coalitieafspraken en de Miljoenennota kijken, dan constateren ze dat er weliswaar van alles wordt verwacht van gemeenten, maar dat het toch weer ontbreekt aan geld. Van de bouw van één miljoen woningen tot de opvang van asielzoekers tot een grotere bestaanszekerheid: „80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd”, zegt Boswinkel. Maar in de begroting trof ze een „lege enveloppe” aan.
80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd
Dat voedt een ontwikkeling waar gemeenten al jaren op wijzen: ze krijgen meer taken van de Rijksoverheid overgeheveld, maar niet het geld om ze goed uit te voeren. Daarbij dreigt 2026 het zogeheten ‘ravijnjaar’ te worden: vanaf dan worden gemeenten anders bekostigd door het Rijk, waardoor ze zeker 2,3 miljard euro per jaar mínder krijgen.
In aanloop naar dat ‘ravijn’ maakten gemeenten hun begrotingen voor komend jaar al sluitend. Ze gaan daarbij met name bezuinigen op het sociaal domein, de taken die zwakke inwoners moeten helpen, blijkt uit een analyse door adviesbureau BMC.
Lees ook
Slechts een op de zes gemeenten denkt in 2026 genoeg geld te hebben
Jeugdwerk
De ruimte om zélf keuzes te maken, toch al slechts zo’n 10 tot 15 procent van de gemeentelijke begrotingen, krimpt verder, constateren Potters en Boswinkel. Die laatste begint over een dilemma waar ze in Zutphen voor kan komen te staan. „We hebben best veel eenzaamheid onder jongeren, het aantal zelfdodingen stijgt. Daarom investeerden we in jeugdwerk en sociale wijkteams. Tegelijkertijd hebben we een buurtcentrum waar we ervoor zorgen dat migrantenvrouwen, terwijl de kinderen opgevangen worden, een mbo-diploma kunnen halen.” Tussen die twee programma’s moet ze kiezen. „Zeg het maar.”
Potters knikt, hij kent het dilemma. Bij hem kan het gaan om twee bibliotheken, waarvan een in een dorpskern. „Dat is dicht bij de inwoners, mensen komen er samen. Maar dat verliezen we als we ’m sluiten. Doodzonde, want je krijgt het niet snel weer terug.” En als die bezuinigingen onvoldoende blijken, denkt hij, dan ga je naar de subsidies voor verenigingen kijken. „Terwijl dat het bindmiddel van een gemeenschap is.”
Boswinkel: „Of neem gezondheidspreventie, ook een taak voor de gemeenten. Moet je eens voorstellen wat het op termijn gaat kosten dat we daar nu op bezuinigen.”
Toch draait een betere verhouding tussen Rijksoverheid en gemeenten niet alleen om geld, zeggen Potters en Boswinkel – hoewel het bijplussen van de 2,3 miljard euro zou helpen. Het gaat ook om samenwerking. Soms gaat dat goed, zeggen ze. Zoals toen de M50 bij toenmalig minister van Volkshuisvesting Hugo de Jonge (CDA) aan tafel kwam. Zijn plannen, vonden de gemeenten, maakten het vooral voor grotere gemeenten aantrekkelijker om te bouwen. Ze stelden een wijziging van de financiering voor en kregen hun zin. Boswinkel: „Wij kunnen sneller bouwen, omdat onze grond goedkoper is. Hij was blij, want hij kon extra huizen bijschrijven. En wij waren blij, omdat we konden bouwen voor onze inwoners.”
Inmiddels is de regio ‘hot’, iedereen heeft het erover
Maar steeds meer wordt de relatie tussen gemeenten en Rijk er een van „opdrachtgever en opdrachtnemer”, ziet Boswinkel. „Terwijl we een gelijkwaardige partner moeten zijn.”
„Het gaat ook om vertrouwen en een partnerschap voor de lange termijn”, vult Potters aan. „Waar willen we met Nederland over tien jaar staan en welke rol hebben gemeenten daarin te vervullen? Aan zo’n visie voor de lange termijn ontbreekt het.”
Het kabinet benoemt het belang van sociale samenhang, van sterke gemeenschappen, maar, zegt Boswinkel, „als je bij ons die verschraling laat toenemen, de dorpshuizen en de sociale infrastructuur weg laat vallen… Het kost generaties om dat te herstellen.”
Lees ook
Steeds meer jongeren in de knel, gemeenten draaien op voor stijgende kosten van jeugdzorg
Eva Boswinkel zet lachend twee witte sticks met lippenbalsem op tafel. De vraag aan haar en de man naast haar, Sjoerd Potters, was wat ze van de plannen van het nieuwe kabinet vinden. Zij, wethouder te Zutphen (GroenLinks), heeft hem, burgemeester van De Bilt (VVD), eerder op de dag opgevolgd als voorzitter van de M50 – een samenwerking tussen oorspronkelijk zo’n vijftig en inmiddels bijna zeventig ‘middelgrote’ gemeenten (dertigduizend tot tachtigduizend inwoners). Het nieuwe kabinet, zegt Potters, bewijst alleen een „lippendienst” aan het belang van sterke regio’s en gemeenten. Dus vandaar, zegt Boswinkel, de lippenbalsem. Ze wijst op de tekst die op de sticks is gedrukt: „Tegen verschraling van de regio.”
Twee jaar was Potters voorzitter en steeds merkte hij, zegt hij, „dat we als gemeenten heel goede ideeën hebben en veel kunnen uitvoeren. De middelgrote gemeenten vertegenwoordigen samen zo’n zeven miljoen inwoners. Maar in Den Haag worden we niet gezien en gehoord”.
Dat zit in kleine dingen, zoals het gebrek aan werkbezoeken van Kamerleden – wat Potters, zelf oud-Kamerlid, ergens nog snapt, want het is ook lastig om uit de „Haagse bubbel” te breken. Het zit in projecten die alleen in grote steden worden georganiseerd, bijvoorbeeld over de leefbaarheid in zwakke wijken, terwijl middelgrote gemeenten daar óók problemen mee hebben. En het zit vooral in het verdelen van geld. „Qua inwoners hebben wij relatief de laagste rijksbijdrage.”
Miljoenennota
Twee jaar lang bonsden gemeenten op de Haagse deur, zegt hij. „Inmiddels is de regio hot, iedereen heeft het erover.”
Boswinkel valt hem bij: „Daardoor is het rapport Elke regio telt eens een keer níét in een la beland.” Dat rapport over regionale ongelijkheid, van onder meer de Raad voor Openbaar Bestuur, wordt in het hoofdlijnenakkoord vier keer genoemd.
Alleen: als Boswinkel en Potters naar de coalitieafspraken en de Miljoenennota kijken, dan constateren ze dat er weliswaar van alles wordt verwacht van gemeenten, maar dat het toch weer ontbreekt aan geld. Van de bouw van één miljoen woningen tot de opvang van asielzoekers tot een grotere bestaanszekerheid: „80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd”, zegt Boswinkel. Maar in de begroting trof ze een „lege enveloppe” aan.
80 procent van het regeerakkoord kan niet zonder gemeenten worden uitgevoerd
Dat voedt een ontwikkeling waar gemeenten al jaren op wijzen: ze krijgen meer taken van de Rijksoverheid overgeheveld, maar niet het geld om ze goed uit te voeren. Daarbij dreigt 2026 het zogeheten ‘ravijnjaar’ te worden: vanaf dan worden gemeenten anders bekostigd door het Rijk, waardoor ze zeker 2,3 miljard euro per jaar mínder krijgen.
In aanloop naar dat ‘ravijn’ maakten gemeenten hun begrotingen voor komend jaar al sluitend. Ze gaan daarbij met name bezuinigen op het sociaal domein, de taken die zwakke inwoners moeten helpen, blijkt uit een analyse door adviesbureau BMC.
Lees ook
Slechts een op de zes gemeenten denkt in 2026 genoeg geld te hebben
Jeugdwerk
De ruimte om zélf keuzes te maken, toch al slechts zo’n 10 tot 15 procent van de gemeentelijke begrotingen, krimpt verder, constateren Potters en Boswinkel. Die laatste begint over een dilemma waar ze in Zutphen voor kan komen te staan. „We hebben best veel eenzaamheid onder jongeren, het aantal zelfdodingen stijgt. Daarom investeerden we in jeugdwerk en sociale wijkteams. Tegelijkertijd hebben we een buurtcentrum waar we ervoor zorgen dat migrantenvrouwen, terwijl de kinderen opgevangen worden, een mbo-diploma kunnen halen.” Tussen die twee programma’s moet ze kiezen. „Zeg het maar.”
Potters knikt, hij kent het dilemma. Bij hem kan het gaan om twee bibliotheken, waarvan een in een dorpskern. „Dat is dicht bij de inwoners, mensen komen er samen. Maar dat verliezen we als we ’m sluiten. Doodzonde, want je krijgt het niet snel weer terug.” En als die bezuinigingen onvoldoende blijken, denkt hij, dan ga je naar de subsidies voor verenigingen kijken. „Terwijl dat het bindmiddel van een gemeenschap is.”
Boswinkel: „Of neem gezondheidspreventie, ook een taak voor de gemeenten. Moet je eens voorstellen wat het op termijn gaat kosten dat we daar nu op bezuinigen.”
Toch draait een betere verhouding tussen Rijksoverheid en gemeenten niet alleen om geld, zeggen Potters en Boswinkel – hoewel het bijplussen van de 2,3 miljard euro zou helpen. Het gaat ook om samenwerking. Soms gaat dat goed, zeggen ze. Zoals toen de M50 bij toenmalig minister van Volkshuisvesting Hugo de Jonge (CDA) aan tafel kwam. Zijn plannen, vonden de gemeenten, maakten het vooral voor grotere gemeenten aantrekkelijker om te bouwen. Ze stelden een wijziging van de financiering voor en kregen hun zin. Boswinkel: „Wij kunnen sneller bouwen, omdat onze grond goedkoper is. Hij was blij, want hij kon extra huizen bijschrijven. En wij waren blij, omdat we konden bouwen voor onze inwoners.”
Inmiddels is de regio ‘hot’, iedereen heeft het erover
Maar steeds meer wordt de relatie tussen gemeenten en Rijk er een van „opdrachtgever en opdrachtnemer”, ziet Boswinkel. „Terwijl we een gelijkwaardige partner moeten zijn.”
„Het gaat ook om vertrouwen en een partnerschap voor de lange termijn”, vult Potters aan. „Waar willen we met Nederland over tien jaar staan en welke rol hebben gemeenten daarin te vervullen? Aan zo’n visie voor de lange termijn ontbreekt het.”
Het kabinet benoemt het belang van sociale samenhang, van sterke gemeenschappen, maar, zegt Boswinkel, „als je bij ons die verschraling laat toenemen, de dorpshuizen en de sociale infrastructuur weg laat vallen… Het kost generaties om dat te herstellen.”
Lees ook
Steeds meer jongeren in de knel, gemeenten draaien op voor stijgende kosten van jeugdzorg
Amsterdam, Keizersgracht 384. De Stadsschouwburg stond hier vroeger, de eerste stenen schouwburg van de stad, tot die in 1772 afbrandde. Het Rooms-Katholiek Oude-Armenkantoor kwam ervoor in de plaats en in dat pand zit nu hotel The Dylan. Maar het poortje waardoor Vondel op 3 januari 1638 naar binnen ging om de première van zijn Gijsbrecht van Aemstel te zien is er nog en de binnenplaats – ach, mensen, de binnenplaats is met zijn hoog oprijzende en zwart geschilderde gevels zo’n toonbeeld van Hollandse soberheid dat je even error voelt als je vervolgens naar de mensen om je heen kijkt. O ja, hier zitten de superrijken. Hier lunchen ze bij mooi weer buiten met een bordje sla en een mootje monkfish.
Ons idee om dit als decor te kiezen voor een gesprek met Ineke ten Cate (77) en haar petekind Sanna Fabery de Jonge (52). Het leek ons wel gepast voor de weduwe van een van Nederlands grootste en beroemdste filmsterren – Rutger Hauer. En ja, ze logeerden hier weleens. Ze waren, zegt ze, „niet vies” van vijfsterrenluxe. Al was een camping ook altijd prima. Een camping in de modder. Door de wildernis zwerven in hun tot kampeerbus verbouwde trailer – god, wat heeft ze daar goede herinneringen aan.
Wat ze níét leuk vindt: dit gesprek. Waarom de publiciteit zoeken? Waarom de aandacht op zichzelf vestigen? Ze houdt er niet van. Rutger, zegt ze, hield er ook niet van. Ze doet het voor Sanna, want zij heeft een film over Rutger Hauer gemaakt, Like Tears in Rain, en die komt dinsdag 15 oktober op televisie, in Het uur van de wolf, NPO2. Nooit eerder vertoonde beelden van Rutger Hauer in zijn jonge jaren, toen hij en Ineke bevriend waren met de ouders van Sanna en de peetouders werden van hun kinderen. Interviews met Monique van de Ven, Paul Verhoeven, Anton Corbijn, Whoopi Goldberg en Mickey Rourke over hun herinneringen aan hem. Like Tears in Rain: de slotwoorden van de door Rutger Hauer gespeelde hoofdpersoon Roy Batty in de film Blade Runner (1982). „All those moments will be lost in time, like tears in rain.” Time to die, voegde hij eraan toe. Hij was achtendertig en had hoofdrollen gespeeld in Floris (1969), in Turks Fruit (1973), in Soldaat van Oranje (1977). Nu begon hij aan zijn Amerikaanse carrière.
Rutger Hauer stierf in juli 2019, op zijn vijfenzeventigste. „Twee jaar later”, zegt Ineke ten Cate, „stierf mijn moeder. Dat ik hier zo zit met jullie, dat ik nog kan praten en eten, ik snap het niet. Ik snap gewoon niet dat ik het kan. Ik had zo’n lieve moeder, ik was gek op haar. Twee jaar heb ik heel intiem voor haar gezorgd, ze was best een beetje in de war, en toen stierf zij ook nog, midden in de covidtijd.”
Hoe oud was ze?
„Achtennegentig. Ik had geen tijd gehad om te rouwen en daar zat ik dan, in onze boerderij in Beetsterzwaag. Ik kon niet naar ons huis in L.A. en veel vrienden hadden afgehaakt, want na Rutgers dood vonden ze me niet meer interessant. Ik was zo eenzaam. Ik heb het echt verschrikkelijk gehad.”
En dan doet ze iets wat ze de komende uren vaker zal doen: om zichzelf lachen. Daarna, luchtig: „Zo, dan weten jullie dat ook weer.”
Hoe is Rutger gestorven?
„We waren op een filmfestival in Lucca geweest, in Italië, waar films van Rutger werden gedraaid, en daarna hadden we er nog een week Florence aan geplakt, heel leuk allemaal, heel intens. We kwamen thuis, in Beetsterzwaag, hij was niet lekker en drie maanden later was hij dood. Het was alvleesklierkanker. Het zat ook in zijn longen, overal. En niets gemerkt, hè. Hij was nooit ziek, nooit, nooit, nooit. Ik snap het nog steeds niet.”
Jullie woonden in Friesland, maar je bent geen Friezin.
„Nee, ik ben geboren in Haren, bij Groningen. Later verhuisden we naar Friesland en ik heb in Heerenveen op school gezeten, op het gymnasium, maar dat ging niet. Toen in Leeuwarden naar de meisjes-hbs. Ging ook niet. Ik was een moeilijk meisje. Dwars, stout, spijbelen. Toen in Amsterdam naar Charles Montaigne, de modeopleiding, en een jaar naar Londen en Parijs, dat vonden mijn ouders belangrijk. Op mijn eenentwintigste ben ik begonnen met textiele kunstvorming. Ik kon mijn werk goed verkopen, ik had een auto en een leuke vriend, en op dat moment ontmoette ik Rutger. Hij was vijfentwintig.”
Bij je ouders toch?
„Dat vertel ik in de film, ja. Hij was met mijn broer Marius mee naar huis gekomen. Marius zat wel op het gymnasium en had van die leuke avonden over poëzie en toneel, en Rutger zat bij de Noorder Compagnie, een toneelgezelschap uit Drachten. Die gaven een voorstelling en na afloop bleek Rutgers auto het niet te doen. Mijn broertje belde mijn vader: mag er een acteur bij ons logeren? Geen sprake van, maak je me daarvoor wakker? Mama belde terug naar de schouwburg: het kan best, hoor. De volgende ochtend bleek er een jonge god in bed te liggen. Mama schok zich helemaal dood.”
Inekes moeder, uit een familie van oude landadel, schilderde en illustreerde. Haar vader was journalist en een in zijn tijd gezaghebbend columnist, hoofdredacteur van de Friese Koerier en de Leeuwarder Courant. „Fantastische ouders, echt. De liefste en de leukste. Ze vonden alles prima. Ze waren zelf heel streng opgevoed en hadden zich voorgenomen om alles anders te doen.”
Rutger bleef.
„Hij voelde zich meteen thuis bij ons. En ik wist: dit is hem. De jongen met wie ik was heb ik afgezegd.”
In de film vertel je dat je schrok van hoe hij woonde.
„Hij wilde zijn handschoenen ophalen en we reden naar Siegerswoude, een dorpje bij Drachten. Daar had hij een viezig goor huisje tussen de koeien, zonder water en elektriciteit. Het stonk er naar kuilgras, in de hoek van de kamer lag een bult eierdoppen en ander vuilnis, op het fornuis lag zo’n laag stof.” Ze houdt haar duim en wijsvinger 10 centimeter bij elkaar vandaan. „Maar er zaten dus wel een stuk of drie meisjes naast elkaar op een bankje. Wat doen jullie hier? Ja, we wachten op Rutger. Haha, nou, leuk.”
Héél erg knap. Zo’n mooi lichaam ook. Ik krijg het er nog warm van
Sanna vraagt of het meisjes van het toneelgezelschap waren en Ineke zegt: „Weet ik niet. Ik denk het niet. Hij had altijd meiden achter zich aan.”
„Hm, hm”, zegt Sanna. „Hij was natuurlijk heel erg knap.”
Ineke: „Héél erg knap. Zo’n mooi lichaam ook. Ik krijg het er nog warm van.” Ze wappert zichzelf wat koelte toe met haar handen.
Had hij daar ook al met meisjes gewoond?
„O, vast. Ik ben nooit jaloers geweest, als jullie dat bedoelen. Echt helemaal nooit. Ook omdat ik heel erg zeker van hem was.”
In de film gaat het er niet over, maar hij had toen al een kind.
„Een dochter, ja, met een Zwitsers meisje, ze was een jaar jonger dan hij. Haar ouders hadden geëist dat hij met haar trouwde toen ze zwanger was en kochten een schip voor hen waarop ze konden wonen. Dat schip lag in de Amstel, tegenover het huis van Rutgers ouders in Amsterdam. Het duurde drie maanden en toen is ze terug naar Zwitserland gegaan. Daar is ze opnieuw getrouwd en haar nieuwe man heeft Rutgers dochter geëcht.”
Zagen jullie haar nog wel?
Ineke kijkt naar Sanna en zegt dat ze het moeilijk vindt om erover te praten. „Eerst dacht ik: o, leuk, een dochter. Maar het is niet goed met haar gegaan. We hebben alles, alles, álles gedaan om haar te helpen en dat is mislukt.”
De eerste maanden dat Rutger bij haar ouders was, zegt ze, hadden ze nog geen relatie. Ze praatten wel eindeloos veel met elkaar en hij vertelde haar over zijn ouders, die allebei acteur waren: hard werken, veel weg, avonden lang rond de grote ijzeren kachel zitten met andere acteurs – Wim Kan, Mary Dresselhuys. „Acteur zijn was heel belangrijk voor hen, onhandig dat er ook nog kinderen waren. Geld was er niet.” Rutger had drie zusjes, het zusje boven hem was gestorven. Als klein ventje, zegt Ineke, liep hij al van huis weg. „Hij wilde naar Schiphol. Hij vond vliegtuigen fantastisch.” Op zijn vijftiende ging hij varen, na bemiddeling door zijn grootvader, die een rederij had. Als hij niet kleurenblind was geweest, zegt Ineke, dan was hij kapitein geworden. Zo werd het de toneelschool.
Kende je zijn ouders?
„Ja, heel goed.” Weer die lach. „Ze vonden mij poes nummer zeventien. Dat zeiden ze gewoon. Poes nummer zeventien.”
En dat is zo gebleven?
„Nee. Zijn moeder was eigenlijk een heel leuk iemand. Voor ze overleed, op haar tweeënzeventigste, hebben we het een soort van goedgemaakt. Ze zei: het beste wat Rutger is overkomen ben jij. Maar de verbondenheid die ik met mijn moeder voelde, die heeft Rutger nooit met zijn moeder gevoeld. Ook niet met zijn vader. Die is op zijn eenenzeventigste overleden.”
Ze hebben Rutgers roem nog meegemaakt.
„Maar daar zeiden ze nooit iets over. Bij hen stond toneel in veel hoger aanzien dan film. Bij de première van Soldaat van Oranje liep zijn vader weg. Hij vond het te gewelddadig of zo.”
Je hoeft geen psycholoog te zijn om te vermoeden dat Rutger houvast zocht.
„Hij was niet geworteld, wilde zich niet binden en was van plan om dood te gaan op zijn dertigste. Dat zei hij tegen me. Ik stap uit het leven als ik dertig ben, dan heb ik het wel gehad. En hij wilde absoluut geen kinderen.”
Jullie hebben ze ook niet gekregen.
„Nu zou het fijn zijn als ik kinderen had, dan was ik niet zo alleen. Maar toen, nee. Voor mij was het geen offer. Ik ben opgevoed met de Club van Rome, die in 1968 al waarschuwde voor de gevolgen van overbevolking en uitputting van de aarde. Mijn vader was daar erg mee bezig. Hij zei: de hele wereld is straks on the move, de planeet gaat naar de klote. Ik nam dat heel serieus. Geen kinderen krijgen hoorde daar bij.”
Rutger noemde jou Sientje.
„Zo heet ik, Sientje, van Klazina. Op mijn vijfde ging ik met mijn ouders weg uit Haren en moest ik mijn vriendinnetje achterlaten. Zij heette Ineke. Ik wilde ook Ineke heten. Vreselijke naam, vind ik nu.”
Hoe kwam het dat jullie Sanna en haar broertje Pleun zo in jullie hart sloten?
„Omdat hun ouders zulke goeie vrienden van ons waren. Op die leeftijd, zo tussen je vijfentwintigste en dertigste, kunnen vriendschappen heel intens zijn. Rutger had Turks Fruit al gedaan, maar dat zei hun niets toen we elkaar leerden kennen, ze waren net op wereldreis geweest. Ze verkochten hun kampeerbus aan ons. De vakanties met elkaar, het verbouwde schip waarop we door Nederland voeren met hun kinderen, hoe fijn dat was, hoe zorgeloos – nou ja, dat zie je dus allemaal in Sanna’s film.”
Kun je ernaar kijken?
Ze kijkt naar Sanna en zegt: „De eerste keer, met jou en je moeder, heb ik anderhalf uur lang gehuild, niet normaal. Opeens zie ik mijn broertje weer, Marius, op zo’n gigantisch groot filmdoek. Ik hoor zijn stem. Ik zie hem samen met Rutger – ze waren zulke goeie vrienden, echt vrienden voor het leven en toen…”
Toen ging Marius dood.
„Op zijn negenentwintigste. Hij had de ziekte van Hodgkin en lag dood te gaan in het ziekenhuis en ondertussen ging mijn vader vreemd. Mijn jonge jaren met Rutger komen weer voorbij, al die dingen die we deden, dat gekloot op boten en in kampeerbussen, het klussen, het timmeren, de lol die we hadden, de onbezorgdheid. We waren zo gelukkig.” Ze duwt de mouw van haar trui een beetje omhoog en zegt dat ze voor de film een tattoo heeft laten zetten van Rutgers vingerafdruk. Die stond op zijn green card, zijn verblijfsvergunning voor de VS. „Weten jullie wat het is, sinds mijn moeder en Rutger er niet meer zijn ga ik graag naar de plekken waar ik met Rutger was en dat hebben we ook gedaan voor de film. In L.A. waren we bij de stomerij waar Rutger zijn kleren liet stomen, er hangt daar een groot portret van hem aan de wand, en ik kom binnen en die man van de stomerij springt ongeveer over zijn toonbank heen om mij te begroeten. En dan de buurvrouw in L.A. die meteen naar buiten rent als ze me ziet, de Starbucks waar we kwamen, de restaurants – het was fijn en het was vreselijk, want Rutger is er niet meer en ik moet alles alleen doen. Ik reis alleen, ik huur auto’s alleen, ik huur huizen alleen, ik maak roadtrips alleen, en dat vind ik heel flink van mezelf, niet veel vrouwen van mijn leeftijd doen dat. Maar het is ook heel erg eenzaam.”
En als je thuis bent? In Beetsterzwaag?
„Dat vind ik dus moeilijk. Zijn schoenen staan onder het bed en zijn kleerkast durf ik niet open te doen. De schimmel zit misschien wel in zijn kleren, maar ik durf niet te kijken, want dan sta ik niet voor mezelf in. Als er niet zo’n haast was geweest, was ik het liefst samen met hem doodgegaan.”
Haast?
„Ik bedoel dat het allemaal zo snel is gegaan. En ik had mijn moeder nog. Ze zeggen dat de tijd alle wonden heelt. Nou, mooi niet. Het wordt alleen maar erger. Ik kom er niet meer overheen. En waarom zou ik ook?”
Wat maakt dat je doorleeft?
„Dat ik te laf ben om voor de trein te springen. En omdat de vogels zo mooi zingen als ik in het bos loop. Het strand is ook heerlijk.”
En het is niet zo dat je je leven met hem romantiseert? Het slechte wegpoetst?
„Was het maar zo. Er valt niets weg te poetsen.”
Aan de ketting om haar hals: de handtekening van Rutger in goud. Daarnaast een sterretje met wat as van hem erin. Aan haar hand een ring met diamanten lippen. „De kus”, zegt ze. „Die kreeg ik toen we vijfentwintig jaar getrouwd waren.” Ze lacht weer en zegt dat ze het zo jammer vindt dat ze voor niemand meer kan zorgen. Maar nee, er is geen vacature. „Als ik nog voor iets of iemand wil zorgen neem ik wel een kikker. Of een meeuw zonder vleugels.”
Wat doet een olifant die zich rustig een weg baant door de jungle van Gabon, op zoek naar eten, als hij opeens geconfronteerd wordt metde gierende uithalen van Céline Dion in ‘My Heart Will Go On’? Of als tussen de vertrouwde vogelgeluiden opeens de Vijfde Symfonie van Beethoven klinkt?
Voor programmeurs Tim van Deursen en Thijs Suijten, van non-profitorganisatie Hack The Planet, is het geen theoretische vraag. „Op videobeelden zagen we dat een olifant bevroor op het moment dat de speakers begonnen te spelen, zijn oren spitste, zich omdraaide en wegliep.” En dat is precies de bedoeling van hun ‘Elephant Repeller’, Olifantenweerder. Oftewel: draadloze speakers plus stroboscoop, aangestuurd door ‘slimme’ camera’s, bedacht, gemaakt en in Gabon opgehangen door deze twee Nederlanders.
Overal ter wereld rukt de mens op in wat eerst leefgebied van dieren was, daardoor komen mens en dier steeds meer met elkaar in aanraking.
Tijdens een project in het West-Afrikaanse land hoorden ze van een ‘mens-dier-conflict’ tussen boeren en de Afrikaanse bosolifant. Overal ter wereld rukt de mens op in wat eerst leefgebied van dieren was, vertellen ze in het kantoor van digitaal ontwerpbureau Q42 in Den Haag, waar Hack The Planet onder valt. Daardoor komen mens en dier, zoals mens en wolf in Nederland, steeds meer met elkaar in aanraking.
Zo is het ook in Gabon met olifanten; die komen steeds dichter bij de dorpen. Ze doen zich tegoed aan de gewassen en vernielen complete plantages. Soms vallen ze mensen aan, waarbij zowel mens als olifant slachtoffer kan worden. „Je kan zoveel hekken neerzetten als je wil om olifanten weg te houden, maar dat haalt niets uit”, zegt Van Deursen.
De twee bedachten een diervriendelijke manier om de olifant terug de jungle in te dirigeren – met muziek. Het is een van de projecten van de twee programmeurs, die technologie willen inzetten voor een betere wereld. Van Deursen werkte voor hij aan Hack The Planet begon als productontwikkelaar voor diverse bedrijven en NGO’s. Mooi werk, maar toen hij kinderen kreeg realiseerde hij zich dat hij meer wilde doen. „Een jaar lang ben ik bij elk denkbaar goed doel op de koffie gegaan, met de vraag: wat hebben jullie nodig?”
Het heeft sinds dat jaar, 2016, geresulteerd in een keur aan vindingen. In 2018 sloot Suijten zich bij hem aan. Ze ontwikkelden in die tijd bijvoorbeeld Skyhawq, een zelfsturende drone die ontbossing registreert. En ze zorgden dat rivaliserende stammen in Karamoja, Noordoost-Oeganda, kennis met elkaar konden maken door VR-brillen.
Op dit moment zijn ze bezig met het uitrollen van de Scanner Edge, hun „meest volwassen project” tot nu toe. Dit is een apparaat dat in afgelegen gebieden door middel van radiofrequenties en satellieten informatie kan doorgeven over menselijke aanwezigheid. Cruciaal voor rangers in Afrikaanse natuurreservaten, die willen weten waar mogelijke stropers zich ophouden. „Kijk”, zegt Suijten, terwijl hij zijn telefoon omdraait. „Ik krijg nú een bericht binnen dat er een signaal is gedetecteerd!”
Zou je de Scanner Edge in Nederland ophangen, dan zou je geen steek wijzer worden. Hier zijn óveral telefoons. „Maar dáár heb je het over natuurparken ter grootte van Nederland en België gecombineerd, waar geen mens iets te zoeken heeft”, zegt Van Deursen. Dan valt een mobiel signaal wel op. „Dit is een groep rangers in Zambia die aan het kamperen is”, zegt Suijten wijzend naar het berichtje op zijn telefoon. „Dat hadden ze al laten weten, zodat we niet zouden schrikken.”
Slimme camera’s tegen stropers
Een van hun eerste vindingen voor natuurbehoud was een slimme camera voor Gabonese parkrangers. Ze leerden dat rangers camera’s gebruiken in hun jacht op stropers die op hun beurt jaagden op de Afrikaanse bosolifant, een soort die lijdt onder krimpende leefgebieden en veelvuldige stroperij, voor hun ivoor. Maar heel handig waren die camera’s niet, ze konden alleen foto’s maken en opslaan. „Om de beelden te kunnen bekijken moesten ze dus de jungle in. De stropers waren dan natuurlijk allang weer weg.”
In de ‘Makers Room’, waar een eindeloze voorraad gereedschap ligt, gingen Van Deursen en Suijten met deze camera’s aan de slag. Dat ze allebei ooit zelf hun eigen computers hadden gebouwd toen ze informatica studeerden, kwam goed van pas. Ze installeerden een extra functie in de camera. „Nu kunnen de beelden realtime verzonden worden. Dus als er stropers actief zijn, kunnen de rangers er direct naartoe”, zegt Van Deursen.
Foto’s: Floris Tils/ Hack The Planet
Tijdens de reis waarbij ze de camera’s gingen installeren stuitten ze op een bekend probleem in de natuurbescherming: niet iedereen wil dat de olifant beschermd wordt. De lokale bevolking wilde juist beschermd worden tégen de olifant. „Dat was echt een moment van twee botsende werelden”, zegt Van Deursen. „Wij dachten: de olifant moet beschermd. Maar zij zien ook dieren die hun plantages komen vernielen en die ronduit gevaarlijk zijn.”
Zo’n botsing tussen natuurbescherming en de lokale realiteit komt wel vaker voor. Vanuit het Westen wordt van Afrikaanse landen met bijzondere natuur verwacht dat zij zorg dragen voor behoud van biodiversiteit. Maar dat is nogal makkelijk gedacht, vond president Mokgweetsi Masisi van Botswana. Toen de Duitse minister van Milieu, Steffi Lemke, de invoer van jachttrofeeën uit Afrika wilde verbieden met het idee daarmee olifantenlevens te sparen, reageerde hij verbolgen. Hij dreigde 20.000 olifanten naar Duitsland te sturen, die dan vrij moesten kunnen rondlopen, net als in zíjn land.
Vat met stokken
In Gabon had een plantagehouder een oplossing gevonden voor de overlast die zij van olifanten ervaarde. Ze liet Van Deursen en Suijten een kapotgestampt veld zien. In het midden stond een metalen vat met twee houten stokken erop. Wat bleek: op het moment dat iemand een olifant aan zag komen, sloeg die op dat vat, om het dier af te schrikken. „We keken elkaar aan en dachten: dat kunnen we toch automatiseren?”
Zo ontstond het idee voor de Elephant Repeller. Als de slimme camera een olifant detecteert, stuurt die een signaal naar de speakers, die verderop hangen, tussen de olifant en het dorp in. Waarna dus de
uithalen van Céline Dion kunnen klinken uit de dichte begroeiing. Al staan in de afspeellijst die wordt gebruikt allerlei nummers. Want de olifant kent na verloop van tijd natuurlijk óók ‘My Heart Will Go On’ uit zijn hoofd. Die wisselende nummers lijken te werken, blijkt uit de ervaringen van de boeren in Gabon. „Maar we hebben ook al wel van een enkeling een klacht teruggehoord over de muziek.”
Roemeense beren bleken veel minder gevoelig te zijn voor Céline Dion en de Beastie Boys
Gabon is niet de enige plek en de olifant niet de enige diersoort waarbij de twee uitvinders, met dezelfde technologie, hetzelfde mens-dier conflict oplossen. Maar het maakt per soort wel uit wat je afspeelt. „Olifanten schrikken van een combinatie van hoge en lage tonen. En dan het liefst ook nog heel onvoorspelbaar door elkaar heen. Eerst heb ik me afgevraagd hoe ik dat kon maken, tot ik me realiseerde dat ik natuurlijk gewoon muziek kon gebruiken”, zegt Van Deursen. Maar toen ze naar Roemenië gingen om daar te zorgen dat beren afstand houden van mensen, bleek dat die veel minder gevoelig zijn voor Céline Dion en de Beastie Boys. „Die schrikken vooral van boze beren-geluiden.” Dus daar brullen de speakers.
Afrikaanse bosolifanten vastgelegd door de slimme camera van Hack The Planet.
Foto’s: Hack The Planet
Veluwse wolven
Het is dus maatwerk. Ondertussen hebben de mannen ook gesprekken met de provincie Utrecht, om te kijken of hun uitvinding ook kan werken bij hét mens-dier-conflict van Nederland: dat met de wolf. Van Deursen: „We zullen een manier moeten vinden om naast elkaar te bestaan. We delen deze wereld nu eenmaal. Voor een beer of een wolf is een met hekken afgezet stuk land met schapen ook gewoon een McDrive.”
Ze weten nog niet hoe en waarheen ze de wolf zouden kunnen afschrikken, vertelt hij. Vooralsnog heeft de rechter besloten dat de provincie de wolven niet mag zenderen, wat het onderzoek bemoeilijkt. Van Deursen: „Ik kan me voorstellen dat we eerst kijken of we met de slimme camera’s meer over het gedrag van de dieren kunnen leren. Pas dan kunnen we kijken of we ze op een bepaalde manier kunnen afschrikken.”
Voor welke muziek gaat de wolf straks op de Veluwe op de loop? „Dat moeten we gaan ontdekken, we hebben nog geen idee waar de wolf op reageert.”