Doorgaans, als B. zich door de dagen slaat, dan doe ik met haar mee. Dat hele ziek zijn helpt niet bij het kweken van haar zelfvertrouwen en ik doe dan het gedeelte waarin ik zeg ‘maar je weet toch wat je waard bent!’. Alleen weet ze dat niet meer zo zeker. De nieuwe B. is de oude niet.
In de jaren dat ik haar heb zien inleveren, is het afscheid van haar viool, haar leven en haar werk, een grotere hobbel geweest dan het afscheid van haar benen. ‘Benen zijn niet het belangrijkste’, wilde ze wel eens zeggen. Inmiddels is dat verhaal allang verleden tijd, maar wat er voor die passie in de plaats is gekomen, blijft vaak steken tussen een gratis ideaal en het vullen van tijd. Achter een loketje op school, voorleesmoeder, taalmaatje, dat soort dingen. B. roept soms ‘op een lamme zit toch niemand te wachten’, als er meer ambitie achter een mogelijke opening zit. Alsof haar gehavende zenuwbanen al haar eigenwaarde hebben opgeslokt.
De staat heeft daar ook over meegedacht, want voor ‘mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt’ zoals B. dan heet, is er van alles te doen. Al zitten de vaste krachten die het werk dan weer moeten verdelen daar meestal helemaal niet op te wachten. En het gaat ook opvallend vaak over administratieve klusjes. Liefst bij een lullige afdeling waar niemand voor z’n plezier naar toegaat. De Dienst Terugkeer en Vertrek bijvoorbeeld, precies daar.
Maar toch, ook administratieve klusjes hebben recht van leven.
Die rolstoel van haar maakt veel duidelijk, maar laat ook wat weg. ’T is gek wat wielen doen met de blik van de buitenstaander. Die is gevuld met medelijden of verblind door de beren op de weg.
Ik kan daar wel een beetje over meepraten want, nou goed, ik heb B. lange tijd ook van alles uit handen genomen. Ik doe alles twee keer zo snel, logisch. Maar niet voor B. ‘Ik zou het wel fijn vinden als ik nog een beetje mee mag doen’, zegt ze dan koeltjes.
Als ik er niet zelf aan denk, dan maakt ze haar stille behoefte wel op een andere manier kenbaar. Dan geeft ze advies op afstand, vanuit haar blauwe stoel. Daar kan ik slecht tegen, dat weet ze. ‘Zet anders het pitje even zachter.’ ‘Doe je er wat meer water bij?’, ‘Denk je dat het nu al gaar is?’, ‘Zorg je dat het niet te zout wordt?’
Je kunt iemand die haar hele leven heeft geleefd niet kwalijk nemen dat ze een beetje mee wil leven nu dat hele leven is gehalveerd.
Inmiddels hoed ik ervoor dat ik haar in de drukte van het moment een beetje vergeet. Een komkommer laat zich immers ook wel snijden met één hand. En op enkelzijdig roeren valt niets aan te merken, ik raad het zelfs aan. Net als, zeg, het vouwen van een onderbroek, het vegen met een bezem of het pakken van een hand.