Eeuwenlang was het spreekwoordelijke hutje op de hei de armzalige woonstee waartoe de allerarmste keuterboeren en landarbeiders op de Veluwe en andere streken met heide waren veroordeeld. Maar aan het eind van de 19de eeuw werd het hutje op de hei het ideale huisje voor kunstenaars en wereldverbeteraars in Het Gooi.
Zo stichtte de schrijver Frederik van Eeden stichtte in 1898 in Bussum de ‘huttenkolonie’ Walden, genoemd naar Walden or: Life in the Woods, het boek uit 1854 van Henry David Thoreau. Hierin beschrijft de Amerikaanse schrijver-filosoof zijn tweejarig verblijf in een zelfgebouwd huisje in een bos en bepleit hij en passant een eenvoudig, zelfvoorzienend en op ‘transcendentie’ gericht leven.
Naast Thoreaus boek was een huttenkolonie van dagloners in een bos op de Veluwe de inspiratiebron voor de Walden. ‘Ik heb nog maar één ideaal, mijn leven door te brengen in zoo’n hut, in dat bosch’, schreef Van Eeden in zijn dagboek, nadat hij de tijdens een wandeling de huttenkolonie bij Vierhouten had gezien. Niet veel later begon hij op het landgoed Groot Cruysbergen de commune Walden, die leefde van landbouw en ambachtelijk handwerk.
Daar liet Van Eeden een aantal door een architect ontworpen hutten bouwen, die half waren ingegraven en een dak van stro hadden. Later werden ze, vermoedelijk wegens een gebrek aan comfort, vervangen of omgebouwd tot huisjes die lijken op de houten stulpjes die nu overal op volkstuincomplexen staan. De hut van Van Eeden zelf, die bijna een kopie is van de cabin die op het omslag van de eerste druk van Thoreaus Walden staat, is nu een Rijksmonument.
Vier jaar na de stichting van Walden opende de timmerman en wereldverbeteraar Tjerk Luitjes een ‘vegetarisch huttenpension’ op de grens van Laren en Blaricum, de twee pittoreske, straatarme Gooise boerendorpen die aan het einde van de 19de eeuw per stoomtram bereikbaar werden en toen al gauw door schilders en wereldverbeteraars onder de voet werden gelopen. Voor lieden als de christen-anarchist Luitjes was Laren een ‘onbedorven wereld’ en ‘een alternatief voor de kapitalistische samenleving’, schrijft oud-NRC-redacteur Lien Heyting in De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum (1994). Luitjes zag de grote stad als een oord ‘waar de bedorven lucht en het rumoer, het stof en de vuilnis en de naargeestige huizenrijen de mens met vrees vervullen’, schreef hij eens.
Luitjes’ huttenpension was het begin van een ‘huttenrage’ in de Gooise kunstenaarsdorpjes. In een stukje bos aan de Noolseweg met de bijnaam ‘het Humanitaire bosje’ wemelde het omstreeks 1910 van de hutten, van onder anderen de schilder Otto van Rees, de ‘prins der dichters’ Adriaan Roland Holst en de wiskundige en filosoof L.E.J. Brouwer. De tekenares Rie Cramer bracht er haar vakanties door in een woonwagen zonder zonder wielen en ‘zo waren er nog wat pittoreske barakjes’, aldus Heyting.
Beroerde natuur
Veel van de hutten moesten in de loop van de 20ste en 21ste eeuw wijken voor de villa’s van welgestelden die na de kunstenaars en wereldverbeteraars de weg naar het idyllische Laren vonden. Maar de hut van Mondriaan aan de Eemnesserweg in Blaricum is gered door de Dooyewaard Stichting, die als doel het behoud en de instandhouding van ateliers in Laren en Blaricum heeft. In 2009 werd de stichting eigenaar van de hut van Mondriaan en breidde die uit met een ondergrondse, deels met glazen platen bedekte ruimte, zodat het huisje geschikt is als atelier van artists in residence.
Het opvallendste onderdeel van de houten hut met een dak van rode pannen is de kloeke bakstenen schoorsteen die door het merkwaardige kleine raampje oogt als een huisje op zichzelf. Wie het bord met het opschrift ‘eigen terrein – verboden voor onbevoegden’ negeert en door de ramen naar binnen gluurt, ziet dat de oorspronkelijke hut slechts drie piepkleine ruimtes heeft. Aan de achterkant, waar de ingang zit, bevinden zich een slaapkamertje en een halletje, de kleine woonkamer gebruikte Mondriaan als atelier.
Foto’s: Ruchama van der Tas
De hut van Mondriaan, die overigens eerst in het Humanitaire Bosje stond en in 1927 naar de Eemnesserweg werd verplaatst, is een van de ateliers waar Mondriaan tijdens zijn Larense periode werkte. De jaren 1915-1919 waren cruciaal: in Laren bereikte Mondriaan het einde van de lange weg naar de volledig abstract-geometrische schilderkunst die hem beroemd zou maken. Mondriaan woonde er in gehuurde kamers en gebruikte de hut vooral als atelier. Hij had er drie huizen, zei hij eens: ‘één waar ik eet, één waar ik werk, en één waar ik slaap’.
Hoewel hij in zijn kunst op zoek was naar de absolute zuiverheid, was de hut voor hem dan ook niet verbonden met een ‘onbedorven wereld’ of ‘een rein leven’. Sterker nog, hij hield helemaal niet van hutten en pittoreske boerderijtjes, een stalen brug vond hij mooier. ‘Een rustiek huis staat dicht bij de natuur, een modern ingenieurswerk niet’, zei hij eens. Van de natuur en de hei waarop de hutten veelal stonden werd hij somber. ‘Die natuur is eigenlijk verdomd beroerd’, zei hij eens na wandeling over de hei. ‘Ik kan ’t haast niet uithouden.’
De hutten waarin hij schilderde hadden dan ook invloed op zijn werk. In een brief uit 1919 liet hij Theo van Doesburg, de oprichter van De Stijl, weten dat schilderen in hutjes remmend werkte op zijn tocht naar de absolute zuiverheid. Bij de beoordeling van zijn nieuwe werken moest Van Doesburg wel bedenken dat ze ‘in een kleine kamer waren gemaakt,’ schreef hij in 1919. ‘Verder dat ik die stemmige kleuren voorlopig neem, me aanpassende aan de tegenwoordige omgeving in de wereld: dit sluit niet uit, dat ik een pure kleur prefereeren zou.’ Niet lang daarna verhuisde Mondriaan naar Parijs, waar hij, bevrijd van de hutjes op de hei algauw slechts in primaire, zuivere kleuren en even zuivere niet-kleuren zou schilderen.