N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
ONS-DENKEN Mensen zijn de versplintering moe, constateert Arjen van Veelen. „De lucht is zo ongemerkt opgeklaard dat ik opeens niet meer weet op wie ik in vredesnaam boos zou moeten zijn.”
We hebben allemaal wel eens dingen gedaan waar we ons later voor schaamden, zo werkte ik een poosje als vrijwilliger voor een anti-abortusorganisatie. Het stelde niet zo veel voor, hoor, ik verkocht doosjes Wilhelmina-pepermunten. De opbrengst daarvan ging naar de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind, een gereformeerde club die ongewenst zwangere vrouwen probeerde te verleiden hun kind niet weg te laten halen. Geen militant gedoe. Bovendien was ik elf jaar, ik deed mee omdat iedereen dat deed in de gereformeerde kudde waarin ik opgroeide.
Een keer belde ik met zo’n doosje in de hand aan bij een goddeloze buurman. Er knetterde een onvervalst Rotterdams ‘g.v.d.’ uit zijn mond. Maar hij kocht vervolgens wel een doosje pepermunt. Daar ben ik hem nog dankbaar voor: hij zag me niet als representant van een in zijn ogen ongetwijfeld abjecte religie, maar als buurjongetje. Die soepele houding wens ik meer mensen toe, vooral mijzelf.
Daarom ben ik in training. Ik lees het pas verschenen boek Verslaafd aan ons eigen gelijk: een pleidooi voor perspectivistische lenigheid. „We leven in een tijd waarin er steeds minder begrip voor andersdenkenden is”, stelt de schrijver, filosoof Lammert Kamphuis. Hij groeide op in dezelfde orthodoxe kerk als ik (hij heeft vast ook van die pepermunten verkocht). Ook hij maakte zich los van de kudde, met alle sociale en mentale kosten van dien. Huppelend betrad hij de nieuwe wereld, eindelijk zuurstof, vrienden, vrijheid – maar wat een koude kermis. Zijn nieuwe bubbel – eentje van progressieve hoogopgeleiden – bleek minstens zo rechtlijnig, vertelt hij. Raakte hij bijvoorbeeld op een feestje verzeild in gesprek met polyamoristen, bleken ze met gereformeerd fanatisme te preken over het kwaad van de monogame liefde. De moderne samenleving lijkt wel een kerk, aldus Kamphuis.
Herkenbaar verhaal. Sterker, ik had diezelfde conclusie al eens getrokken. Dat was een jaar of vier, vijf geleden, in die tijden van ontluikende angstvalligheid, van toestemmingsformulieren voor seks, van ‘mensen met vagina’ in plaats van vrouwen – kortom de dagen van woke, die zogenaamd vage term waarvan iedereen haarfijn aanvoelt wat-ie betekent: dat je op je tellen moet passen bij alles wat je zegt, eet en aanraakt.
Destijds schreef ik wat prekerige stukken tegen die moderne ernstigen, die progressieve puriteinen met hun taboewoorden, hun spijswetten en hun ingewikkelde pronouns (die ik vertikte te leren). Dat zou ik nu niet meer doen. Niet omdat ik milder ben, maar omdat de wereld is veranderd. Dat tijdperk van ernst, zuiverheid en identiteitspolitiek is geloof ik… Nu ja, niet helemáál voorbij, maar de angel is er uit, je schrikt er niet meer van, een beetje zoals met een coronabesmetting.
Ik zie tegenwoordig juist hartverwarmend veel begrip voor andersdenkenden. Zelfs de humor keert voorzichtig giechelend terug. Als de voortekenen niet bedriegen, breekt een periode van Grote Verademing aan.
Dat boek van Kamphuis is een mooi voorbeeld. In plaats van te sneren naar de progressieve kerk geeft hij in het boek juist tips om je eigen gelijk te relativeren, inclusief dat van hemzelf dus. (Laat dat maar aan een filosoof over, die zijn getraind om niets zeker te weten.) En daar is vraag naar, milder zijn is in.
We moeten „minder drammen en meer dóén”, aldus Rob Jetten van D66 die zich eerder nog trots klimaatdrammer noemde. „Hier en daar hebben we er wat scherpe kantjes afgehaald”, zei fanaticus Geert Wilders van de PVV. Alom klinkt dat geschraap van vijlen.
Nog kort geleden – maar het lijkt een ander tijdperk, als een verlepte boerenvlag – vlogen we elkaar in de haren over vaccins en minaretten. Kort geleden bestormden boeren provinciehuizen, nu vergadert de BoerBurgerBeweging daar keurig mee in coalities. En verrassender: de commentatoren panikeren niet over die triomf van de nieuwste populist, integendeel. De inhoud is terug, fluisteren ze voorzichtig, zoals Bas Heijne laatst in NRC. En terecht, want Van der Plas mag een populist zijn, dit keer eentje zonder identitair venijn, ze heeft geen ‘zij’ nodig voor haar ‘wij’; een stikstof volstond. En alleen al de naam van haar partij wijst op een lijmpoging.
Van der Plas en Omtzigt laten het ego-populisme verbleken. Keert inhoud terug in de politiek?
Het ons-denken is sowieso in opmars, mensen zijn de versplintering moe. Niet haat, maar saaie inhoud zorgt nu voor sensatie. Zie ook de populariteit van bèta Pieter Omtzigt, noem het de revenge of the nerds. Bestaanszekerheid is nu zozeer het buzzwoord dat ik de culture wars al bijna ga missen. Partijen die nog wel vanuit identiteit opereren (zoals Forum of Bij1) verpieteren. PvdA en GroenLinks beseften op tijd dat ze moesten samenvloeien om te blijven bestaan. En is het niet komisch dat ze, na jaren identiteitspolitiek, een oude witte man met baard naar voren schoven? En dat die langverwachte eerste vrouwelijke premier van kleur straks wellicht Dilan Yesilgöz heet: een ex-vluchteling met een strenge asielagenda? Meer dan komisch, het is bevrijdend: je biografie is nog niet je verkiezingsprogram, je lijf niet je standpunt. Het is een hoopvol teken dat het einde nadert voor die dwaalgedachte dat de tint van je huid er meer toe doet dan je track record.
Moe van dat moralisme, dat lopen op eieren terwijl je wilt dansen – de angst voor elkáár
Dat voel je aan je theewater, maar er zijn ook al wat data. Zoals een fascinerende studie van Musa Al-Gharbi getiteld The ‘Great Awokening’ Is Winding Down. Al-Gharbi is een zwarte Amerikaan die opgroeide in een conservatieve staat, in een familie van militairen; zijn broer sneuvelde in Afghanistan, hij is zelf moslim, werd gecanceld door Fox News – maar wacht, nu zwem ik zelf in die fuik van identiteitsmarketing. Even opnieuw.
Musa al-Gharbi is een wetenschapper die aan de hand van diverse sociologische indicatoren kwantitatief onderzoek doet naar veranderende maatschappelijke opvattingen over fenomenen als ras, ongelijkheid, extremisme. Onlangs publiceerde hij een artikel vol grafieken waaruit hij voorzichtig concludeert dat de hoogtijdagen van de ‘Great Awokement’ voorbij zijn. Dat tijdperk begon ruim tien jaar geleden, toen er een radicalisering was waar te nemen in het denken over ras, gender, enzovoorts. Dat extremisme was het sterkst zichtbaar bij witte progressieven (in de media, universiteiten, kunsten). Zij werden in die tijd ook intoleranter tegenover afwijkende meningen – aldus al-Gharbi.
Uit zijn artikel haal ik drie krenten. Eén: we zagen dus geen spoken, ‘woke’ was meer dan een scheldwoord, onze hoofden zijn de afgelopen tien jaar echt fanatieker geworden (kijk in uw eigen hoofd of dat ook voor u geldt).
Twee: degenen die het meest radicaliseerden waren ‘wij’: ik bedoel progressieven, lezers van kwaliteitskranten, Tesla-rijders, gelukzalige maar ietwat wereldvreemde winnaars van de kenniseconomie. Bij ons ligt dus ook de sleutel tot verzoening.
En hoera – nummer drie – daar zijn we al een beetje mee begonnen. Want volgens al-Gharbi treedt er sinds enkele jaren onder witte progressieven weer een mátiging op in het denken over identiteitsissues.
Nu goed, dit gaat over de VS, waar dingen zich eerder (en soms anders) openbaren dan hier. Maar laat ons alvast dromen: de polarisatie is voorbij.
De pandemie was al een les in bescheidenheid: je kunt mensen geen opvattingen opdringen, dan gaan hakken in het zand. En idem met stikstof: de natuur zou nu beter af zijn als we daar minder fundamentalistisch in hadden gestaan.
Bij de kerk waarin ik opgroeide werden vrouwen een paar jaar geleden toegelaten tot het ambt van predikant, voorheen ondenkbaar. Inmiddels is de kerk gefuseerd met de voormalige ‘vijand’. Laten we er een voorbeeld aan nemen.
Later zullen we misschien constateren dat wat woke werd genoemd ook veel goeds heeft voortgebracht – de ontmanteling van Zwarte Piet; vrouwenhaat die niet ongestraft bleef (überhaupt werd besproken); etnisch diversere redactievloeren – maar dat we al dat goede kunnen behouden, zonder fanatiek te zijn.
Er zijn nog volop fanatici, dat is waar. Her en der wordt er ook nog wel eens iemand gecanceld, al dan niet terecht; maar het gaat allang niet meer zo automatisch als kort geleden. De guillotine is gauw roestig geworden, de beulen lijken te weifelen, de grensoverschrijders voelen ruimte, spartelen tegen, soms met succes – ze krijgen die ruimte nu ook.
Zie Matthijs van Nieuwkerk, die zich in NRC kon laten portretteren als mens in plaats van monster. Of zie de van grensoverschrijding beschuldigde Khadija Arib, die een tegenoffensief lanceerde bij Zomergasten. Zie eerder al J.K. Rowling, de schrijfster van Harry Potter, wier naam besmuikt werd vanwege vermeend transfobe tweets – maar die niet volgens het script nederig sorry zei; ze deed iets interessanters: ze legde haar opvattingen uit in een essay en in een lange podcast, The Witch Trials of J.K. Rowling, waarin trouwens ook haar criticasters fair weerwoord kregen. Verademend.
Zeker, er zijn nog straatprotesten. Maar neem de rebellen van Extinction: ze demonstreren niet tegen andersdenkenden, maar tegen een belastingconstructies. Constructies waarvan overigens liefst 70 procent van de Nederlanders óók vindt dat die moeten worden afgeschaft. Inclusief de minister. Zelden waren ‘rebellen’ zo vredig en mainstream.
De lucht is zo ongemerkt opgeklaard dat ik opeens niet meer weet op wie ik in vredesnaam boos zou moeten zijn.
Volgens de eerder genoemde socioloog al-Gharbi is juist de jongste generatie cynisch geworden van identitaire polarisatie. Daar kan ik me wat bij voorstellen: dat je moe bent van dat voortdurend moralistisch moeten monitoren van elkaar, de vrees voor de faux pas, dat lopen op eieren terwijl je wilt dansen – de angst voor elkáár. De zalvende aanwezigheid van een universitaire Chief Diversity Officer kan dan winst zijn, maar wie een studentenkamer zoekt – de safe space bij uitstek – moet in Nederland nu gemiddeld 700 euro per maand betalen. Generatie Z ontdekt dat je in woke niet kunt wonen.
Laatst vertelde een feministe – ik had haar al bijna in het hokje van fanaticus geplaatst – dat ze zelf soms een beetje moest zuchten van hypercorrecte terminologie als ‘mensen met de capaciteit om zwanger te worden’. Ik was opgelucht. Voor haar, voor mijzelf, voor de wereld. Want ik geloof dat correcte terminologie de wereld per saldo niet rechtvaardiger of fraaier heeft gemaakt. Het individu was misschien blij met de erkenning van het juiste label, intussen zonk het schip.
Misschien is het ook een kwestie van prioriteiten, van triage. De dreiging van een te hete planeet valt niet te bestrijden met een minder kwetsende afkorting. Op twee dagreizen van hier sneuvelen dagelijks tientallen witte mannen in de strijd tegen een dictator met atoombom, wie durft over hun privilege te beginnen. Dat mogen whataboutisms lijken, maar existentiële dreigingen lijken me een geldig excuus.
Nu geldt de slordige solidariteit van alle hens aan dek. En aan boord mag best gelachen worden. Naar het schijnt heeft de jongste generatie gelukkig weer gevoel voor humor. Een rare lach, een wat absurdistische, dadaïstische lach: een soort existentiële ironie over leven op een planeet die naar de gallemiezen gaat en waar de kamers trouwens toch zo duur zijn dat je wel moet stelen van de zelfscankassa. Maar ze lachen kennelijk weer en wie weet volgt inderdaad de Grote Opluchting: het tragikomisch besef dat we in hetzelfde schuitje zitten en de verademing dat we wat minder bang hoeven te zijn voor elkaar.