Diana: „Wij komen allebei uit een schippersgezin. Mijn opa en oma voeren al, net als mijn ouders. Toch dacht ik als tiener: ik ga nóóit varen. Ik zag hoe hard mijn ouders werkten, ten koste van hun sociale leven. Je kunt niet zomaar even bij vrienden op bezoek of op stap. Terwijl je dat als puber natuurlijk graag wil.”
Huib: „Totdat je verliefd werd!”
Diana: „Totdat ik verliefd werd, inderdaad. Huib kende ik van het schippersinternaat, al hadden we toen nog geen verkering. We hielden contact toen hij na school ging varen op het schip van zijn vader. Toen begon mijn schippersbloed toch te stromen. Dus ben ik opgestapt en nu zit ik er nog steeds.”
Huib: „Varen zit er bij mij ook van jongs af aan al in. Als mijn ouders vroeger ’s nachts moesten laden in de Europoort, stond ik als jochie in mijn pyjama achter het raam geplakt om te kijken. Nog steeds word ik blij als we de haven van Rotterdam of Amsterdam in varen en die levendigheid daar voelen. Het geeft een gevoel van vrijheid.”
Diana: „Wij hebben ondertussen een eigen schip van 105 meter lang en 10,5 meter breed waarmee we droge lading vervoeren. We zijn aangesloten bij coöperatie NPRC die het werk voor ons verzorgt. Via hen varen we nu al tweeënhalf jaar zout voor de chemie-industrie van Hengelo naar Leverkusen, net onder Keulen.”
Huib: „Vroeger zaten we in de vrije vaart. Dat is het leukste wat er is! De ene dag zit je in Frankrijk, dan weer in Duitsland of Nederland. Maar met een vast traject kun je een veel betere planning maken met drie pubers. Het geeft ons meer rust.”
Internaat als gezinshuis
Diana: „Onze kinderen van 11, 14 en 16 zitten op een internaat. Dat klinkt voor veel mensen streng en ouderwets; ik zou het dan ook liever een gezinshuis noemen. Het is een fijne, liefdevolle omgeving waar de begeleiding zorgt voor alles wat je als ouder ook zou doen: vragen hoe de schooldag was, zorgen dat ze hun huiswerk maken, ze leren fietsen. Huib en ik hebben er heel goede herinneringen aan.”
Huib: „Toch was het begin ook lastig. Tot ze zes jaar oud zijn, heb je ze alle dagen bij je aan boord.”
Diana: „Je zit eerst zo dicht op je kind, je ziet ieder stapje in de ontwikkeling, en dan moet je het opeens uit handen geven. Dat doet even pijn in je hart. Door de communicatiemogelijkheden kunnen we gelukkig heel betrokken zijn. We bellen iedere dag, ik ben continu in contact met de begeleiders. En als er echt iets aan de hand is, spring ik in de auto.”
Huib: „Onze dochter had, toen ze een jaar of zeven was, een akkefietje op school waarbij ze werd uitgescholden. Daar was ze enorm verdrietig om. Toen hebben we bij de eerstvolgende sluis de auto van boord getakeld en is Diana ernaartoe gereden. Ik moet dan aan boord blijven, want het schip moet altijd blijven varen. Ja, dat is wel lastig. Je probeert het goed te doen, maar je blijft toch op afstand.”
Diana: „Toch hebben we niet over onze kinderwens getwijfeld met dit beroep. Nee, geen moment. Internaten zijn gewoon goed. Als kind leer je omgaan met andere kinderen en begeleiders, ook degenen die je niet zo aardig vindt. Je leert de afstandsbediening delen, dat je de afwas moet doen, dat je afspraken nakomt. Ik vind het een enorm goede leerschool voor het leven.”
Een hoop kilometers
Diana: „Onze weken zien er in de basis steeds hetzelfde uit. We varen volcontinu, zeven dagen in de week, 365 dagen per jaar. Alleen ’s nachts liggen we voor anker om te slapen. Op vrijdagmiddag ga ik van het schip af en rijd ik met de auto naar het internaat in Zwijndrecht om de kinderen op te halen. Vervolgens blijf ik met de kinderen één nacht in ons stenen huis in Hendrik-Ido-Ambacht en rijd daarna terug naar het schip, waar we het weekend met elkaar doorbrengen. Zondagavond rijd ik ze dan weer naar het internaat.”
Huib: „Ik vaar altijd en Diana rijdt. Het kan ook andersom, maar daar worden we allebei niet gelukkig van.”
Diana: „Het is misschien een beetje stereotiep, maar als moeder weet je toch het beste welke spullen er mee moeten, welke afspraken er staan, wat je aan boodschappen mee moet nemen. Dit werkt voor iedereen het prettigst.”
Huib: „Effectief zijn we in het weekend anderhalve dag met elkaar. Dat is veel moeite doen voor weinig tijd, maar het is wel qualitytime. Op het schip zijn geen vriendjes, is geen afleiding – we zijn echt met elkaar.”
Diana: „De kinderen zijn hier graag. Het schip staat voor rust: het is hun ouderlijk huis.”
Huib: „Mensen zijn soms verbaasd over hoe we hier wonen; die denken bij een schip aan iets ouds van hout met een oliekachel op het dek. Maar we hebben hier gewoon alles wat een normaal huis ook heeft. Een grote woonkamer, vier slaapkamers, een hoekbank, kookeiland, ligbad, vloerverwarming.”
Diana: „Voor afspraken aan de wal – tandarts, familiebezoek, een afspraak bij de accountant, onderhoudsklussen aan ons stenen huis – werken we met aflossers. Dat zijn oud-schippers die ons schip varen als wij er niet zijn.”
Huib: „Dat gaat om zo’n tachtig, negentig dagen per jaar. Al blijft het lastig wanneer je ze inzet. Zakelijk kost zo’n aflossing geld. Maar privé gezien wil je vrienden en familie zien en leuke dingen meemaken.”
Diana: „Je wil ook eens langs de lijn op het voetbalveld staan, of een keer wél op de ouderavond komen.”
Huib: „Mijn ouders deden dat niet. Die zijn één keer op mijn middelbare school geweest, voor mijn diploma-uitreiking. Daar heb ik begrip voor hoor; ze hebben hun best gedaan. Maar tegenwoordig wil je een ander soort ouder zijn. Meer betrokken.”
Diana: „Dat kan gelukkig ook goed, met de aflossers en auto’s aan boord. Maar het blijft puzzelen, ieder weekend weer.”