In het hart van Nederland ligt een stuk grond dat je, met enige welwillendheid, als Nederland in het klein kunt zien. Het Binnenveld. Als een groen hart ligt het tussen vier steden in, met de klok mee: Ede, Wageningen, Rhenen en Veenendaal. Tussen het eindeloze grasland ligt weelderige natuur; tussen de florerende boeren zitten ook agrariërs bij wie een lange familietraditie eindigt. Nieuwbouwwijken rukken op, doorgaande wegen verstoren de stilte en als de wind verkeerd staat, is een industrieterrein in de wijde omtrek te ruiken. Er is een vraag die overal in het land speelt en in het Binnenveld samenkomt: wie krijgt waarvoor de ruimte?
De boeren, burgers en bestuurders in het gebied hadden het mooi bedacht. Ze zouden, in de beste traditie van het polderen, met elkaar rond een tafel gaan zitten met daarop een grote kaart. Daar kon worden ingetekend waar boeren konden overstappen naar een minder intensieve vorm van landbouw, waar de natuur meer ruimte zou krijgen en waar woningen zouden komen. Duidelijke afspraken over de verdeling van schaarse ruimte, afgedwongen door doelen om de stikstofneerslag te beperken en natuur te versterken. Zulke ‘gebiedsprocessen’ zijn er door heel Nederland.
Maar de gesprekken in het Binnenveld liepen vast. Een bericht dat de gemeente Rhenen wellicht een hele nieuwe woonwijk in het gebied zou bouwen – omvang nog onbekend – riep bij de boeren zoveel onvrede op dat ze van tafel gingen. Het duurde maanden voor ze weer in gesprek kwamen. Maar nog steeds zonder resultaat.
Dat is geen incident, pech of onwil. De complexe puzzel die ze in Binnenveld proberen te leggen, laat zien hoe ingewikkeld de ruimtelijke opgave is waar Nederland voor staat.
Natuur
Als een drassig maar bloemrijk gebied lag het Binnenveld er een eeuw geleden bij. Weinig plekken in Nederland kenden zo’n rijkdom aan bloemen en vlinders, op weinig plekken kwam het voedselrijke kwelwater zó naar boven als in de vallei tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse stuwwallen, en op weinig plekken konden blauwgrasland en trilveen daarom zo floreren. Wie rond keek, zag een blauwe gloed aan de horizon.
Maar met de verstedelijking en de schaalvergroting van de landbouw kwam de toenemende neerslag van stikstof. Wageningse onderzoekers die zich vanaf eind jaren vijftig op het gebied stortten, zagen in een paar decennia de unieke diversiteit verdwijnen. De orchideeën, het moeraskartelblad en de klokjesgentiaan – weg. Het gras rukte op.
Wie nu door het gebied rijdt of loopt komt de unieke natuur alleen nog tegen op een stuk grond dat door boeren soms smalend ‘postzegelnatuur’ wordt genoemd. De Blauwe Hel telt zo’n honderd hectare en is een Natura 2000-gebied, een juridische status die het beschermt en de overheid dwingt tot natuurherstel.
Als Maarten van der Valk, projectleider bij Staatsbosbeheer, door het gebied loopt, klinken de langsrijdende vrachtwagens van de nabijgelegen snelweg luid. Het ruikt naar pindakaas, maar dat is eigenlijk de uitstoot van een fabriek. ‘Stiltegebied’, zegt een bordje naast het pad.
Jaren werkten Van der Valk en zijn collega’s aan het gebied. De zwaar vervuilde grond werd gesaneerd. Moerasbos werd gekapt waardoor het trilveen kon groeien. De slootjes werden anders aangelegd, zodat het zure regenwater wegloopt maar het voedselrijke kwelwater blijft.
Het effect voel je aan je voeten. Stap het gebied in – verboden voor onbevoegden – en je zakt tot net onder je knieën weg. Beweeg je voeten alsof het trilveen een dansvloer is en de ‘grond’ deinst meters verder nog mee. Maar stap je verkeerd, dan kun je wegzakken.
Dat is de kracht van de natuur. Zoals het hoge kwelwater óók de effecten van vermesting en verzuring van de grond vermindert en als buffer tegen stikstofneerslag werkt, vertelt Van der Valk al lopend over het trilveen. Maar herstel vergt ook menselijke inspanning. De stikstofuitstoot nam landelijk sinds 1990 al fors af. De natuur kan herstellen, mits de mens helpt – en de stikstofneerslag afneemt.
Natuur en landbouw vormen hier één cultuurhistorisch landschap. We moeten samen zoeken naar oplossingen.
Zulk herstel zie je in de Binnenveldse Hooilanden – 280 hectare natuur die een paar jaar terug nog landbouwgrond was. Het gebied werd afgegraven, slootjes omgelegd, en zie, concludeert Frank Berendse tevreden, de kwel kwam weer terug naar boven en daarmee de pinksterbloemen en de blauwe knoop. Berendse, emeritus hoogleraar in Wageningen, ontwikkelde samen met de Vereniging Mooi Binnenveld én samen met boeren het gebied. Terug naar het drassige, bloemrijke gebied, dat is het doel.
Dat kán. Maar het vraagt behalve herstelmaatregelen en onderhoud ook iets anders. De dalende stikstofuitstoot en overheidsplannen voor natuurherstel zijn nog onvoldoende, zegt Berendse. Van der Valk ziet hoe de natuur „van alle kanten onder druk staat”. Hij wijst in alle windrichtingen en wat je ziet is een nieuwbouwwijk, een industriegebied, een provinciale rondweg. En vooral: landbouwgrond. „Natuur en landbouw vormen hier één cultuurhistorisch landschap. We moeten samen zoeken naar oplossingen.”
Lees ook
Rijksadviseur: ‘We moeten op zoek naar een nieuwe symbiose tussen het landschap en gemeenschappen’
Boeren
Aan de koffietafel van haar boerderij zitten Linda Versteeg, wonend in het Utrechtse deel, en Tijs Achterstraat, uit het Gelderse deel. Ze namen allebei recent een melkveebedrijf over van hun (schoon-)ouders en willen dóór. Juist de natuur, zeggen zij, is een reden om het aantal hectare landbouwgrond in het gebied, nu zo’n 2.600, niet terug te dringen.
De voorbijganger ziet grasland; de boer zelf ziet in die weilanden kievieten en patrijzen. Zulke ‘icoonsoorten’ zijn volgens de provincie essentieel voor de biodiversiteit. Ze zitten júist in hun weilanden, zeggen Versteeg en Achterstraat, en niet in de natuurgebieden. „De kieviet houdt van maisgrond”, aldus Versteeg. Verklein je de landbouwgrond, „dan is de weidevogel hier niet meer te vinden.”
Ze zijn boer maar dus ook, vinden ze, natuurbeheerder. Aan de randen van het weiland zijn kruidenrijke grasstroken en struikgewassen en bloemen waar ze zorg voor dragen. Zogenoemde ‘houtwallen’ (struiken, bomen) zijn aangelegd waar dieren kunnen schuilen. Om de nesten van weidevogels – geïdentificeerd met een stokje in het gras door vrijwilligers uit de buurt – wordt met een boog heen gemaaid.
In totaal, berekende de gebiedscoöperatie van boeren waar Versteeg en Achterstraat onderdeel van zijn, beheren boeren in het gebied zo’n vierhonderd hectare aan kruidenrijk grasland – ongeveer evenveel als de Hooilanden en Blauwe Hel samen. En dan zouden boeren tegenover de natuur staan?
„Er is de afgelopen jaren al veel natuur gecreëerd uit landbouwgrond”, zegt Versteeg, doelend op de Binnenveldse Hooilanden en doelend op de stikstofdoelen die méér ruimte moeten gaan geven aan natuur. „Voor ons gevoel is de grens nu wel bereikt.”
Dus dachten de boeren: we moeten aan de tafel zitten waar de besluiten genomen worden. Ze richtten een gebiedscoöperatie op, ruim zeventig boeren uit de omgeving sloten zich aan, en ze begonnen zelf plannen te maken. Twintig procent van de boeren, bleek uit een inventarisatie, wil mogelijk stoppen. De grond die daarbij vrij komt, bedachten ze, kan dan gebruikt worden om te extensiveren: duurzamere landbouw die méér grond vergt.
„We hebben te maken met stikstof, waterkwaliteit, bodem, energie, woningbouwopgaves en de natuur”, schetst Versteeg de opgave van het gebied. „Er zitten veel verplichtingen aan te komen. Ik denk dat wij de sleutel zijn. Al het land hier is in handen van boeren.”
Met de gebiedscoöperatie kwámen ze aan tafel te zitten met provincie, natuurorganisaties en de omringende gemeenten. Ze spraken af dat de hele ruimtelijke puzzel dáár besproken zou worden. Maar toen overwogen Ede en Rhenen om meer dan tweeduizend woningen te bouwen in het gebied. Dat deze plannen „gewoon werden uitgerold, terwijl we in gesprek waren”, was voor de coöperatie reden om uit het overleg te stappen, zegt Versteeg. „Wij zeiden: Wat heeft dit proces dan voor nut? Als hier woningen gebouwd gaan worden en daarvoor weer natuur moet worden gecompenseerd, dan gaat dat veel landbouwgrond kosten.” En die grond kan dan níet gebruikt worden voor extensivering.
Woningbouw
Je hoeft wethouder Jan Pieter van der Schans (CDA) niet te vertellen dat de ruimte in het Binnenveld ontzéttend schaars is. Aan de muur van zijn werkkamer hangt een grote kaart, met de gemeente Ede als centraal punt. Bovenin is nog een plukje van de Veluwe te zien, onderin het Binnenveld. „Elke hectare land die je hier gebruikt, kan niet ergens anders voor gebruikt worden.”
En hij weet: er moet héél veel. Zo willen de vier gemeenten rondom het Binnenveld tot 2040 zo’n 25.000 woningen gaan bouwen. Om en nabij even veel als Veenendaal er nu telt.
Maar waar?
Veenendaal moet achtduizend woningen bijbouwen, waarvan 2.500 buiten de gemeentegrenzen terechtkomen – mogelijk in het Binnenveld. Mocht zo’n wijk er in het Binnenveld komen, dan moet er ook een station worden bijgebouwd – ProRail kijkt al naar grond.
Ook de gemeente Ede zoekt naar ruimte. De gemeenteraad besprak eerder al mogelijke bouwlocaties voor naar schatting tien- tot vijftienduizend woningen die de gemeente moet bijbouwen. Een van de genoemde gebieden viel binnen het Binnenveld. De gemeente overweegt daar tot vierhonderd woningen te bouwen.
Geen gemeente heeft de knoop al doorgehakt, het gaat allemaal nog over ‘toekomstvisies’, ‘verstedelijkingsstrategieën’ en ‘zoekgebieden’. Dat de boeren dat niet zien zitten – tja. „Woningbouw is voor boeren in dit gebied een compacte, overzichtelijke vijand”, zegt wethouder Van der Schans. „Als overheid weten we goed hoe woningbouw werkt, dat hebben we in de vingers.” Maar hij erkent: duidelijkheid en zekerheid bieden over de invulling van landelijke gebieden als het Binnenveld, „dat lukt de overheid in haar totaliteit niet.”
De afgelopen jaren is de regio „verrommeld”, zegt Van der Schans. „Het gebied wordt kleiner en wordt aan de randen vol gezet met bebouwing, bedrijven en infrastructuur. Daar hebben we jarenlang onvoldoende grip op gehad. Het Binnenveld slibt dicht.” De reden daarvan is voor hem helder: te lang is de Rijksoverheid afwezig geweest in de ruimtelijke ordening.
Landelijke regie
Wat wíl de landelijke overheid eigenlijk met de openbare ruimte? Zo’n vijf jaar nadat de Raad van State het landelijke stikstofbeleid van tafel veegde, blijft het antwoord vooralsnog uit. Boeren wachten op duidelijkheid over hun toekomst, gemeenten willen weten of ze huizen kunnen bouwen, en provincies zoeken naar houvast in de ruimtelijke puzzel.
Voor een gebied als het Binnenveld ontbreken er doelen voor het beperken van de stikstofuitstoot, het verhogen van de waterkwaliteit en een plan om de uitstoot van methaan en koolstofdioxide te beperken – evenals als een manier om doelen te halen. Hoeveel boeren zouden er in welk gebied moeten stoppen om welk stikstofdoel te halen? Hoeveel stikstof kan er worden uitgestoten bij de bouw van huizen?
Provincies waarschuwen al langer dat deze onduidelijkheid het halen van de doelen frustreert. Boeren zeggen niet te kunnen beslissen over hun toekomst als de invulling van specifieke regelingen nog onduidelijk is. De demissionaire status van het huidige kabinet heeft voor verdere vertraging gezorgd. Ook de formatie van een nieuw kabinet heeft vooralsnog geen duidelijkheid gegeven.
Die onduidelijkheid vertraagt ook weer de inrichting van het Binnenveld. De boeren gingen in april weer aan tafel en presenteerden hun visie, maar ze zijn teleurgesteld in het tempo van de overheden. Hun grootste vrees is dat ze opnieuw overvallen worden door woningbouwplannen, voordat ze weten hoe het verder moet met stikstof. Gemeenten willen het proces vlot trekken door gemakkelijker grond op te kopen en daarna te verdelen. Zij hebben daarvoor geld nodig van de provincie – die weer wacht op het Rijk.
En toch: ze zouden in het Binnenveld ook gewoon kunnen beginnen, denkt de Edese wethouder Van der Schans. „De boeren hebben scherp wie er willen stoppen en wie er willen doorgaan. Dan kun je beginnen met de eerste puzzel.”
Hij doelt op het wijzigen van de bestemming van een stuk grond voor ander gebruik. „Aan wie willen we de ruimte bieden op percelen die straks niet meer agrarisch zijn? Het lijkt soms wel alsof we in Nederland pas aan de gang willen gaan als ‘het paradijs’ op papier bestaat. Dat gaat niet lukken. Je moét gewoon aan de bak. En dan gaan er dingen goed en dan gaan dingen fout.”