In het Center for Jewish History in New York opent maandag, op de internationale herdenkingsdag van de Holocaust, een tot in detail nagebouwde replica van het Achterhuis in Amsterdam. Bezoekers gaan naar binnen via een draaibare boekenkast.
De replica is het hart van Anne Frank, The exhibition, een grote tentoonstelling die het verhaal van de familie Frank vertelt en uitleg geeft over de opkomst van de nazi’s, de Jodenvervolging en de eenzame terugkeer van Anne’s vader Otto Frank naar Amsterdam.
Het is maandag tachtig jaar geleden dat het concentratiekamp Auschwitz werd bevrijd. Anne Frank overleed in 1945 in Bergen-Belsen.
De replica van het Achterhuis is gemaakt in het Nederlandse Erp, door Annemiek Swinkels en Willem Claassen. De Anne Frank Stichting gaf hiertoe opdracht in juni 2024. Als bouwpakketten werden de delen van de replica per zeecontainer verscheept naar de VS. In New York is de constructie vastgemaakt aan de vloer van het Center for Jewish History.
De makers, die eerder het decor maakten voor het videodagboek van Anne Frank, hebben zo’n achtduizend foto’s genomen in het oorspronkelijke Achterhuis. Toch zijn er grote verschillen met de replica in New York. Deels hebben die te maken met de museale opstelling. De kamers van het andere gezin van onderduikers, Van Pels, liggen in Amsterdam een verdieping hoger, te bereiken via een steile trap, terwijl in New York alles gelijkvloers is.
Ook moest de expositie voldoen aan de Amerikaanse vergunningsrichtlijnen. Muren werden bijvoorbeeld gemaakt van brandvertragende bouwplaten. Doorgangen werden verbreed, om de kamers toegankelijk te maken voor mindervaliden. Om de benauwde ervaring van de onderduikers over te brengen, heeft de replica wel plafonds gekregen, die bij decors vaak worden weggelaten.
Een ander opmerkelijk verschil: in het originele Achterhuis zijn de kamers leeg, de replica in New York is gemeubileerd. De leegte in het Achterhuis was een uitdrukkelijk verzoek van Otto Frank, Anne’s vader, als symbool van de leegte die hij voelde als enige overlevende: „Tijdens de oorlog is alles eruit gehaald en ik wil het zo laten”, zei hij in 1960 bij de opening van het Achterhuis als museum.
Doordat in de replica zaken als servies, boeken en een kattenmand zijn neergezet, moeten museumbezoekers een idee krijgen van hoe de onderduikers leefden. De Anne Frank Stichting stuurde zo’n honderd authentieke voorwerpen naar Amerika, zoals een fotoalbum van Anne en de stoffen tas die Otto Frank in Auschwitz bezat. De rest van de inrichting hebben de decorbouwers bij elkaar gezocht. De stukken dateren uit de bezettingsjaren, maar waren niet van een van de ondergedoken gezinnen.
Penvriendin
De voorwerpen die de Anne Frank Stichting selecteerde, laten ook de band zien van de familie Frank met de Verenigde Staten. Als twintigjarige, in 1909, had Otto Frank stage gelopen bij het warenhuis Macy’s in New York. Hij had Amerikaanse vrienden en correspondeerde met hen. Ook Anne had een Amerikaanse penvriendin.
De familie Frank probeerde vanaf 1938 naar de VS te emigreren. „Voor zover ik kan zien, zijn de VS het enige land waar we naartoe kunnen”, schreef Otto aan een vriend. Alle pogingen liepen echter vast. Uiteindelijk restte Otto Frank in 1942 geen andere optie dan onderduiken in het Achterhuis. De acht onderduikers zouden er blijven tot de nazi’s op 4 augustus 1944 binnenvielen.
Om de tijd in het Achterhuis te doden, versierde Anne Frank de wanden in haar slaapkamer met plaatjes en prentbriefkaarten. In het tijdschrift Libelle vond ze foto’s van filmsterren, later plakte ze ook knipsels van kunstwerken en mythologische figuren op. Die wanden zijn in Amsterdam nog intact, en in New York nagemaakt tot in detail.
Utrecht telt zestien buurten die veel gemeen hebben: kinderen groeien er op in armoede, bewoners voelen zich onveilig en de woningen zijn verouderd. Maar tegelijkertijd verschillen ze erg van elkaar. De ene helft van deze kwetsbare buurten, die in de wijk Overvecht, krijgt geld van het Rijk om de leefbaarheid en veiligheid langdurig te vergroten. De andere helft van de buurten, waaronder Kanaleneiland-Zuid en -Noord, krijgt dit geld niet.
Twintig grootstedelijke gebieden, waaronder dus Overvecht, krijgen vijftien tot twintig jaar lang honderden miljoenen euro om de leefbaarheid en veiligheid van de 1,3 miljoen inwoners te verbeteren. Bijvoorbeeld door te voorkomen dat kinderen niet met een taalachterstand aan de basisschool beginnen. Jongeren die dreigen af te glijden naar de criminaliteit worden begeleid naar werk of onderwijs. Ook worden woningen met redelijke huren gebouwd, zodat sociale stijgers in de wijk kunnen blijven wonen.
Leefbaarometer
In totaal profiteren ongeveer tweehonderd van de meest kwetsbare buurten van dit Nationale Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), blijkt uit een analyse van NRC. Dat is ongeveer 40 procent van de bijna vijfhonderd buurten die langdurig slecht scoren in de zogeheten Leefbaarometer van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De Leefbaarometer geeft op basis van verschillende cijfers een indicatie van de leefbaarheid van een wijk of buurt. Dit betekent ook dat 287 kwetsbare buurten, goed voor 60 procent van de structureel kwetsbare buurten, géén extra geld krijgen om het leven van hun 850.000 inwoners te verbeteren.
NRC schreef eerder over Schiebroek-Zuid in Rotterdam, een kwetsbaar gebied dat ondanks grote problemen geen extra geld krijgt. Schiebroek-Zuid staat niet als probleembuurt in de statistieken doordat het in een groter gebied ligt dat wel voldoende scoort op leefbaarheid. NRC is op zoek gegaan naar andere kwetsbare buurten die buiten de boot vallen bij de verdeling van geld. Hiervoor zijn langdurig kwetsbare wijken’ vergeleken met de gebieden uit het landelijke steunprogramma.
Het onderzoek leert dat een kwart van de bijna vijfhonderd kwetsbaarste buurten te vinden is in de vier grote steden. Van deze 122 buurten krijgt 40 procent geen extra geld van het Rijk, blijkt uit de berekeningen. In Rotterdam geldt dat voor ruim een derde van de 22 kwetsbare buurten in de stad, in Amsterdam voor een kwart van de 58 buurten, in Utrecht voor de helft van de 16 buurten en in Den Haag voor 60 procent van de 26.
Het Nationale Programma Leefbaarheid en Veiligheid is een project van de lange adem
Deze ongelijke behandeling komt vooral doordat de subsidiepotten niet oneindig groot zijn. „Het Nationale Programma Leefbaarheid en Veiligheid is een project van de lange adem”, zegt Matthijs Uyterlinde, onderzoeker naar leefbaarheid van wijken bij het Verwey-Jonker Instituut. „Dat betekent ook dat je niet in tachtig steden tegelijk extra kunt investeren in de fysieke leefomgeving, in scholing en handhaving. Zou je dat wel doen, dan kost dat heel veel extra geld.”
De buurten die afvallen hebben vooral pech gehad. Nogal wat van deze buurten worden moeten concurreren met buurten in de stad of regio, waar het nog slechter gaat. Dan zijn er buurten die te versnipperd liggen binnen de gemeente en simpelweg verdwijnen in de statistieken. Ten slotte ligt een deel van de buurten in steden die te klein zijn voor omvangrijke steunprogramma’s. Een concentratie van kwetsbare buurten in grote steden valt op, kleine gebieden met vergelijkbare problemen niet. Hieronder de afvallers in drie categorieën, die elkaar deels overlappen.
1. Verliezers van de concurrentieslag met andere gebieden
Dat Kanaleneiland-Zuid en -Noord het afleggen tegen Overvecht, is een voorbeeld van een verloren concurrentieslag met nabijgelegen gebieden. Op dezelfde manier verliest de Haagse Schilderwijk het van het nabijgelegen Den Haag Zuidwest. De kwetsbare buurten in Delfshaven in het westen van Rotterdam leggen het niet alleen af tegen Rotterdam-Zuid, maar ook tegen het aangrenzende Schiedam-Oost. In Zuid-Limburg staan verschillende zeer kwetsbare buurten in Kerkrade en Sittard-Geleen in de schaduw van Heerlen-Noord.
Wat bovenstaande ‘winnaars’ gemeen hebben is dat het gaat om grote aaneengesloten, veelal grootstedelijke gebieden met veel inwoners. Die hebben bij het landelijk steunprogramma de voorkeur gekregen boven de kleinere gebieden. Bij de selectie van gebieden voor de landelijke regeling is ook rekening gehouden met regionale spreiding. Meer dan een kwart van de structureel kwetsbare buurten is geconcentreerd in Zuid-Holland.
Daarnaast speelt er bij de concurrentie tussen de steden een zekere willekeur, vindt burgemeester Michel Bezuijen van Zoetermeer, een middelgrote stad van bijna 130.000 inwoners: „Dat Den Haag Zuidwest en Rotterdam-Zuid op de lijst staan, begrijpt iedereen. Maar op de lijst staan ook steden die echt vergelijkbaar zijn met Zoetermeer, zoals Vlaardingen, Nieuwegein en Zaanstad.”
2. Door versnippering onzichtbaar geworden wijken
In Zoetermeer speelt nog iets anders. Kwetsbare buurten gaan op in wijken, waar het in het ene deel goed gaat en in een ander deel niet. Deze wijken komen in hun geheel niet als kwetsbaar bovendrijven in de statistieken. „Wij noemen dit met een chique term statistische camouflage”, zegt burgemeester Bezuijen over deze gemiddelde wijken met kwetsbare buurten. „Over de hele linie gaat het hier niet slecht genoeg om in aanmerking te komen voor steun.”
Zoetermeer worstelde bijvoorbeeld met rivaliserende jeugdbendes, maar had grote moeite om geld los te peuteren voor de aanpak hiervan. „Ik heb me echt de blaren op de tong moeten praten bij het ministerie van Justitie en Veiligheid”, verzucht Bezuijen. Dat kwam doordat de wijken in Zoetermeer gemiddeld niet bijzonder slecht scoren op leefbaarheid. Zouden de grenzen tussen de wijken net wat anders lopen, dan zouden sommige wijken wel in beeld komen. „We hebben er in Zoetermeer zelfs over gedacht om de wijkgrenzen aan te passen, maar zo makkelijk is dat niet”, aldus Bezuijen.
Die gemiddelde wijkscores hebben te maken met de manier waarop voormalige groeikernen rond de grote steden als Zoetermeer, Spijkenisse, Almere en Helmond, ooit zijn ontworpen. Veel wijken zijn bewust gemengd opgezet met verschillende types woningen, voor verschillende inkomensgroepen. Deze zelfverklaarde ‘New Towns’ zijn in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw heel snel gegroeid en kampen nu met verouderde woningen. Kansrijke bewoners trekken weg en de wijken gaan steeds verder achteruit op het gebied van leefbaarheid en veiligheid.
De new towns hebben zestig jaar geleden geholpen de woningnood op te lossen, juist voor de grote steden. Nu vragen we: help ons alsjeblieft ook
„Als je nu niks doet, wordt het alleen maar erger”, zegt burgemeester Bezuijen, tevens voorzitter van de New Town Alliantie waarin zeven voormalige groeikernen samenwerken. „De new towns hebben zestig jaar geleden geholpen om de woningnood op te lossen, juist ook die van de grote steden. Nu vragen we: help ons alsjeblieft ook.”
3. Wijken in middelgrote steden buiten de Randstad
Middelgrote steden als Emmen en Almelo hebben ook wijken en buurten met serieuze problemen. „In die buurten krijgen bijvoorbeeld kwetsbare doelgroepen een woning toegewezen. Deze mensen komen terecht in het buurtje met de allergoedkoopste woningen. Dat draagt bij aan een stapeling van problemen”, ziet onderzoeker Uyterlinde van het Verwey-Jonker Instituut. Die problemen vallen alleen minder op, doordat ze veel minder inwoners raken. „Deze steden zie je ook niet oplichten in de Leefbaarometer.”
Voor de Leefbaarometer is voor heel Nederland een inschatting gemaakt gegeven van de leefbaarheid op gemeente-, wijk- en buurtniveau. De gebieden krijgen een score van uitstekend tot zeer onvoldoende. In kaarten wordt dit weergegeven in een kleurschaal van donkergroen naar oranje. „Het is vooral een stedelijk instrument”, zegt Uyterlinde. „Grotere gebieden met een opeenstapeling van problemen springen het meest in het oog.”
Dat betekent dat vooral de grote steden opvallen. De vier grote steden springer er echt uit. De meeste gebieden die geld hebben gekregen, vallen dan ook op door de lage score in de Leefbaarometer. Dat is overigens niet altijd zo. Drie gebieden die extra steun krijgen, springen er juist niet uit in de Leefbaarometer: Lelystad Oost, Nieuwegein Centrale-As en Eindhoven Woensel-Zuid. Tegelijkertijd heeft het opvallende cluster van kwetsbare gebieden in Helmond juist geen geld gekregen, in tegenstelling tot Woensel-Zuid in het naburige Eindhoven.
Hulpmiddel, geen kompas
„Ik zou willen dat er minder naar statistische indelingen gekeken werd en meer naar wat er écht speelt”, zegt de Zoetermeerse burgemeester. Ook onderzoeker Uyterlinde waarschuwt tegen het blindstaren op statistieken. „Gebruik ze niet als kompas, maar als een hulpmiddel. Praat met de bewoners en professionals in de wijk om grip te krijgen op het verhaal achter de cijfers.”
Er is van alles aan te merken op de Leefbaarometer en hoe die wordt gebruikt. De selectie voor de gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid is niet helemaal transparant geweest, vindt ook Matthijs Uyterlinde. Toch vindt hij de huidige aanpak stukken beter dan vergelijkbare programma’s in het verleden.
Er is tien jaar lang geen rijksbeleid geweest voor kwetsbare gebieden. De aanpak van de zogeheten Vogelaar-wijken tussen 2007 en 2012 bestond volgens Uyterlinde uit een „carrousel van kleine projecten”. Dankzij het huidige programma, begonnen door het kabinet-Rutte IV, moet er langdurig geld beschikbaar komen voor een aantal kerndoelen. „Er wordt nu ook geïnvesteerd in een volgende generatie.”
Lees ook
De overheid kán het grootste deel van de Nederlanders boven de armoedegrens trekken. Waarom gebeurt het dan niet?
Restaurants? Oudenbosch is goed voorzien, vinden de leden van biljartvereniging De Paardenstal. Maar het dorp heeft nog maar amper cafés, ook in de nabije omgeving slinkt het aantal. De biljartvereniging, bestaande uit onder anderen Joke Jongenelen (70 jaar), Hans Langenberg (66), Lucienne Verschuren (58) en Kees Faijaars (67), zit op een regenachtige middag in het gelijknamige café De Paardenstal. Ze hebben net hun laatste potje gespeeld en praten wat na met een biertje.
Ondanks de naam is de biljartclub in een ander café begonnen, maar dat is gesloten en dus moesten de leden verkassen. Het is een lot dat veel biljarters heeft getroffen. Soms moeten ze – met biljarttafel en al – op zoek naar een andere locatie. In De Paardenstal zijn ze welkom, vier biljarttafels getuigen daarvan. Vraag is wel: voor hoelang nog?
Nederland telt steeds minder cafés, blijkt uit cijfers van de Kamer van Koophandel. Zo ook de West-Brabantse gemeente Halderberge (31.362 inwoners), waar Oudenbosch onder valt. Vorig jaar sloten hier 8 van de 22 cafés hun deuren.
De prijzen rijzen de pan uit. En dan blijven mensen liever thuis
Het is een ontwikkeling die de Brabantse regiovoorzitter Rik Hüsken van de Koninklijke Horeca Nederland op meerdere plekken ziet, vertelt hij aan de telefoon. „In de wat grotere steden komen er bedrijven bij. Maar in de kleinere gemeenten en de dorpen, daar zie je wel wat verdwijnen.” De redenen lopen uiteen: sommige horecagelegenheden kunnen geen overnamekandidaat vinden, andere ondernemers stoppen omdat de kosten te hoog werden. Ook het personeelstekort is een probleem.
Vooral de ouderwetse cafés hebben het lastig, ziet Hüsken. „Die leunen op drankomzet en serveren bijvoorbeeld geen eten voor extra inkomsten.” De regiovoorzitter vraagt zich af of het ‘bruine café’ nog wel van deze tijd is. „Tijden veranderen, de behoeften van mensen ook.” Het gebeurt volgens hem steeds minder dat mensen de hele avond in één café pilsjes drinken. En de jongere generatie is op zoek naar hippere, eigentijdse concepten. Of wil liever lunchen.
Paardenhoofden
Café De Paardenstal is een dorpscafé dat zich iets buiten het centrum van Oudenbosch bevindt, niet in een winkelstraat, maar te midden van de woonhuizen. Er is een dartbord, de bar in het zaaltje achteraf is volgehangen met hoefijzers en houten paardenhoofden. Oude, Amerikaanse muziek klinkt zachtjes uit de speakers en twee tafels worden bezet door weer andere biljarters: twee vrienden en de leden van biljartvereniging Oudenbosch.
Op de plek van café De Paardenstal is al zeker vijftig jaar een horecagelegenheid, zeggen de biljarters. Hoelang precies, dat weten ze niet. Het huidige café bestaat deze maand negentien jaar, vertelt Kees Geldof (68), samen met zijn vrouw de eigenaar. Hij was vrachtwagenchauffeur en werkt sinds hij met pensioen is in het café. Zijn vrouw gaat volgende maand met pensioen en het café komt dan ter overname te staan. Ze hebben geen personeel in dienst en Kees werkt tegenwoordig meer dan toen hij nog met de vrachtwagen reed. Acht hij een overname mogelijk? Hij valt stil en zegt daarna zachtjes dat hij het wel hoopt. „Er zijn biljarters die zeggen dat dit moet blijven bestaan.”
De laatste jaren is het aantal klanten wel afgenomen, heeft Geldof gemerkt. „Ik weet eigenlijk niet waar dat aan ligt.” De biljartverenigingen vormen in elk geval een belangrijke inkomstenbron, want die moesten toch ergens heen. „Zo hebben we dat opgepakt en dat is leuk.”
Biljarter Jongenelen heeft wel een idee over de afname van cafébezoekers. „De prijzen rijzen de pan uit. En dan blijven mensen liever thuis.” Ze snapt het ook van de andere kant, dat mensen minder zin hebben om in de horeca te werken. „Het is hard werken hoor en je moet altijd aan de slag als anderen vrij hebben.” Zelf mist ze de cafés in Oudenbosch en omgeving vooral in de zomer. „Dan ga ik fietsen en wil je eigenlijk van terras naar terras. Maar dat zijn er steeds minder. Dat mis ik.”
Elke week een pubquiz
Of een horecagelegenheid succes heeft, ligt niet alleen aan de omvang van de gemeenschap, maar ook aan de ondernemer, zegt Hüsken. Hoe actief is die? Wat organiseert hij? En worden de gasten daarbij betrokken? „Je kunt denken aan een café met een eetzaal. Of in de zomer ijs serveren en in de winter chocolademelk. Elke week een pubquiz. Dat is toch anders dan alleen wat biertjes tappen. Daar red je het niet meer mee.”
In Rotterdam durven ze rustig 4 euro voor een biertje te vragen. Als je dat hier doet, komen mensen niet meer
Verderop, in het centrum van Oudenbosch, wordt hard gewerkt op het plein rondom de Basiliek van de Heiligen Agatha en Barbara, een kopie van de Sint-Pietersbasiliek in Vaticaanstad en de grootste toeristische trekpleister van de plaats. Oudenbosch bestaat in 2025 750 jaar en gaat dat vieren, dus dan moet de publiekstrekker er weer mooi bijstaan.
Vlak bij bevindt zich De Kroon, op dezelfde locatie waar al eerdere ‘versies’ zaten (eentje werd gespeld met drie o’s). Dirk Jongmans (23 jaar) is de bedrijfsleider van de huidige bistro, die twee maanden geleden openging. Er zijn weinig gasten, er is een overleg gaande voor een carnavalsfeest en de ouders van Jongmans komen binnen om wat te drinken.
Marjolein en Cees Jongmans gaan eigenlijk nooit naar een café in Oudenbosch, vertellen ze. „Als we ergens naartoe willen, dan gaan we naar Bosschenhoofd of Breda”, zegt Marjolein.
Bosschenhoofd is een dorp verderop. Het is kleiner, maar volgens Marjolein zit daar een goed café. Ze vinden dat Oudenbosch een plek mist waar je makkelijk binnenwandelt als je zin hebt in een biertje of koffie, zegt Cees, die al zijn hele leven werkt in de horeca in Breda. „In een grote stad is dat veel makkelijker.”
Biertje
Oudenbosch is een ons-kent-ons-dorp zeggen inwoners. Sommige horecaondernemers ‘van buitenaf’ hebben het niet gehaald, omdat mensen hen niet kennen. Het is een van de redenen dat Dirk denkt dat De Kroon dit keer wel een toekomst heeft.
De vorige eigenaar had het pand vanwege tegenvallende resultaten binnen twee jaar weer te koop gezet. „De nieuwe eigenaren zijn geboren en getogen in Oudenbosch.”, zegt Dirk. „Ik heb hier zelf ook het grootste deel van mijn leven gewoond. Mensen komen voor de bekende gezichten. En wij hebben een breed netwerk.”
Maar dat de horeca het lastig heeft, dat ziet Dirk ook. Het is volgens hem extra lastig in kleinere plaatsen. „In Rotterdam durven ze rustig 4 euro voor een biertje te vragen. Als je dat hier doet, komen mensen niet meer. Dus de marges worden kleiner. Tegelijkertijd zitten we wel allemaal met dezelfde inkoopprijzen. Op den duur kunnen mensen dan hun deuren niet meer openhouden.”
Woensdagochtend piepten de berichtjes op de telefoon van de Gelders gedeputeerde Ans Mol. „Wat moeten we hiermee?” Ambtenaren op de afdeling vergunningverlening en handhaving – Mols portefeuille – zochten direct naar de consequenties van een uitspraak in een zaak die Greenpeace had aangespannen. De rechter oordeelde dat de Nederlandse staat te weinig doet om de verslechtering van kwetsbare natuurgebieden te stoppen – de zoveelste juridische tik op de vingers van de staat in het stikstofdossier. De wettelijke stikstofdoelen voor 2025 zullen niet gehaald worden, en die voor 2030 zeer waarschijnlijk ook niet.
Mol, lid van de BBB, zegt eerst dat ze wakker ligt van de uitspraak. Dan neemt ze dat terug en zegt: „Het is zo puzzelen geworden met de vergunningverlening.” Maar ze onderstreept: „We beginnen niet bij nul.” In Gelderland ís de stikstofuitstoot volgens haar al flink teruggebracht en dat is, zegt ze, te danken aan de agrarische sector: bedrijven innoveerden, ruim vierhonderd boeren in de provincie hebben interesse getoond in een landelijke opkoopregeling.
In Utrecht dacht gedeputeerde Mirjam Sterk (CDA) woensdag aan twee dingen. „Voor agrariërs en de woningbouw nemen de onzekerheid nog verder toe.” Het wordt voorlopig namelijk nóg ingewikkelder om vergunningen af te geven. Maar, zegt ze er direct bij, „het is goed dat de rijksoverheid nu écht aan de bak moet met stikstofmaatregelen”.
Europese doelen
Provincies spelen een belangrijke rol in de stikstofaanpak: zij verlenen vergunningen aan boeren om stikstof uit te mogen stoten, zij voeren de Europese doelen voor natuurherstel uit en zij proberen per natuurgebied tot een oplossing te komen.
In december kwam de Raad van State al met een andere vérstrekkende uitspraak. De hoogste bestuursrechter oordeelde dat stikstofvergunningen met terugwerkende kracht tot 2020 moeten worden heroverwogen als er sprake was van ‘intern salderen’. Dat houdt in dat bedrijven ervan uitgingen dat ze ‘stikstofruimte’ in hun vergunningen mochten benutten als ze die elders op hun bedrijf konden besparen.
Door die uitspraak moet Gelderland duizenden vergunningen opnieuw bekijken. En wat belangrijker is: ze kan ‘intern salderen’ niet gebruiken om nieuwe vergunningen af te geven. Dat zet de hele boel op slot, zegt Mol. „Ik kan bedrijven die willen innoveren om de stikstofuitstoot te verminderen, de vergunning niet geven als daarbij aanvankelijk extra stikstof wordt geproduceerd.”
Mol verwacht meer last te gaan hebben van díé uitspraak dan van het oordeel van de rechter in de door Greenpeace aangespannen zaak. Sterker: misschien dat dat vonnis kan helpen, denkt zij. „Het is nu heel duidelijk dat dit niet alleen het probleem is van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Dat we niet alleen naar de agrarische sector moeten kijken voor oplossingen.”
Spreekt hier de BBB’er die de partijlijn volgt? Nee, verzekert Mol. „We hebben niet alleen met een stikstofprobleem te maken als we willen handelen naar de rechterlijke uitspraak. In Gelderland is water een even groot probleem. Het grondwaterpeil op de Veluwe is na een paar droge jaren laag en de beekdalen staan droog. Als we de natuur op orde krijgen, speelt de stikstofuitstoot een minder grote rol.”
Om alles in één aanpak te verenigen werd onder het vorige kabinet het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) opgetuigd, met een ‘transitiefonds’ van zo’n 24 miljard euro. Maar dit kabinet zette daar een streep door.
Gebiedsgerichte aanpak
Utrecht, één van de twee provincies waar de BBB niet meebestuurt, zette de gebiedsgerichte aanpak sindsdien door. „Met agrariërs, gemeenten, waterschappen, bewoners en natuurorganisaties maken we per gebied plannen”, zegt Sterk. In sommige gebieden zijn er bijvoorbeeld al boeren verplaatst, zegt ze, dat leverde direct winst voor de natuur op.
Maar het gaat hoe dan ook niet zo hard als Utrecht zou willen, benadrukt Sterk. „Provincies hebben hard gewerkt aan de gebiedsaanpakken, maar toen kwam er een kabinet dat zei: leuk, maar wij geloven in een andere aanpak.” Om meer te kunnen doen, is er financieel en juridisch meer nodig, zegt ze. Nu heeft Utrecht zo’n 250 miljoen euro voor de gebiedsaanpak, geld dat al eerder was uitgekeerd aan de provincies. „Maar om alles uit te voeren kwamen we in een eerste schatting erop uit dat we zo’n 3,7 miljard euro nodig hebben”, schetst Sterk.
Lees ook
Voor dit kwetsbare natuurgebied biedt de stikstofuitspraak hoop
Daarnaast is er onduidelijkheid en onzekerheid over maatregelen. Het kabinet legt graag de nadruk op innovatieve technieken om de stikstofuitstoot te verminderen. Maar zolang die innovaties juridisch niet „geborgd zijn”, zegt Sterk, vergroten die de onzekerheid voor boeren. Zo ging het met bijvoorbeeld de ‘emissievrije stalvloeren’: boeren dachten een vloer te hebben aangelegd die de uitstoot van ammoniak verminderde, maar rechters concludeerden dat het te onzeker was of de uitstoot ook daadwerkelijk daalde.
De Gelderse gedeputeerde Mol was minder rouwig over het schrappen van het NPLG: „Dat was vooral tijdverspilling met heel veel overleg. We moeten gewoon aan het werk. Al zou ik er natuurlijk niet rouwig om zijn als we het geld terug konden krijgen.” Omdat geen provincie zo’n groot stikstofprobleem heeft als Gelderland, met veel grote uitstoters en met de Veluwe het grootste kwetsbare natuurgebied van Nederland, hoopt ze op méér geld van het Rijk.
Sterk hoopt ook nog op iets anders: „Den Haag moet nu écht stappen gaan zetten en tegelijkertijd de uitgestoken hand van de provincies zien. We willen allemaal hetzelfde: natuurherstel en een vitaal landelijk gebied. Maar hoe langer je wacht, hoe groter de opgave wordt.”