Net op het moment dat de vakbonden een week vol acties op de planning hebben staan in hun strijd voor een nieuwe vroegpensioenregeling voor mensen met een zwaar beroep, komt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) met slecht nieuws. Het aandeel werknemers dat lid is van een vakbond, de zogeheten organisatiegraad, is verder afgenomen. In 2023 was 15,4 procent van alle werknemers vakbondslid, bijna een procentpunt minder dan een jaar eerder. In 2018 was de organisatiegraad nog 18,4 procent.
De afname is te zien bij alle leeftijdsgroepen, maar het sterkst bij de groep waarin het aandeel bondsleden het hoogst is: werknemers van 55 tot 65 jaar. In 2018 was nog 31,5 procent van hen lid van een bond, vorig jaar was dat nog maar 24,7 procent. Bij jongere leeftijdsgroepen is de afname minder sterk, maar daar was en is de organisatiegraad sowieso al lager.
De cijfers komen uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden, die het CBS jaarlijks samen met TNO afneemt. Daarvoor worden mensen die in loondienst zijn ondervraagd. Zelfstandigen en werklozen kunnen ook vakbondslid zijn, maar zijn niet meegenomen in dit onderzoek.
Onderhandelingssuccessen
De cijfers zijn een domper voor de bonden, die de afgelopen tijd juist veel inhoudelijke successen hebben geboekt. Zo sloten ze vorig jaar cao’s af waarin de lonen veel sterker stegen dan de vakbonden eerder voor elkaar kregen. Ook in 2022 was het onderhandelingsresultaat gemiddeld beter dan in de jaren daarvoor.
Niet alleen de organisatiegraad neemt af, dat geldt ook voor het percentage werknemers dat onder een cao valt. Volgens een norm van de Europese Unie moet minstens 80 procent van de werknemers onder een cao vallen. Nederland zit onder die grens: 71,8 procent van mensen in loondienst viel in 2022 onder een cao. Dat betekent dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid volgend jaar met een plan moet komen om dit aandeel op te krikken.
Er zijn grote verschillen tussen sectoren wat betreft de organisatiegraad. Zo is in het openbaar bestuur en het onderwijs meer dan een kwart van de werknemers vakbondslid. Ook in de vervoersbranche, de bouwnijverheid en de industrie is de organisatiegraad relatief hoog. Anders ligt dat bij de zakelijke dienstverlening en in de horeca: daar is minder dan 7 procent van de werknemers aangesloten bij een vakorganisatie. De acties die deze week gepland staan, zijn stuk voor stuk in sectoren met een hoge organisatiegraad.
Gevolgen vooral op lange termijn
Minder mensen die onder een cao vallen en minder vakbondsleden die cao-onderhandelingen kracht bij kunnen zetten. Hoe erg is dat? Op korte termijn hoeft niemand bang te zijn voor ingrijpende gevolgen, zegt Paul de Beer. Hij is bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam.
„De bonden kunnen nog steeds cao’s afsluiten, dat verandert niet doordat er weer wat leden verdwijnen. De legitimiteit van vakbonden als cao-onderhandelingspartner is niet gebaseerd op hun ledenaantal. Maar op de lange termijn is het ledental wel bepalend voor de mate waarin ze een vuist kunnen maken.”
Minder leden betekent immers minder contributie-inkomsten, waardoor de bonden minder financiële slagkracht hebben om bijvoorbeeld onderhandelaars in te huren. En met een slinkende aanhang is het moeilijker om eisen kracht bij te zetten met stakingen en andere acties op de werkvloer, legt hij uit.
Alternatieve bonden
Bovendien geeft een dalend ledental werkgevers munitie om de traditionele vakbonden FNV en CNV aan de kant te schuiven. Zij ondervinden nu al concurrentie van nieuwe partijen zoals De Unie en AVV, die minder met een ledenmodel werken en bereid zijn om ook niet-vakbondsleden te laten beslissen over cao-voorstellen. FNV en CNV vinden dat een bedreiging: waarom zou je immers nog lid worden en contributie betalen als je ook zonder lidmaatschap mee mag praten? Bovendien vinden zij de nieuwe bonden minder onafhankelijk, omdat die door hun lage ledental voor hun inkomsten sterker leunen op een bijdrage vanuit de werkgevers.
Het aantal vakbondsleden daalt al sinds circa 1980, zegt De Beer. „Jongeren worden minder snel lid en dat effect wordt bij iedere generatie sterker.” Dat zorgt voor een vergrijzende vakbond, waardoor die vooral de belangen van oudere leden behartigt en nog meer moeite heeft om jongeren aan zich te binden.
Dat is te zien bij het ledenparlement van de FNV: daarin vormen senioren de grootste groep met 18 zetels. Jongeren hebben er slechts één. „Je moet iets uitstralen dat je ook voor jongeren strijdt, maar je kunt moeilijk meer gewicht geven aan de jongerenstem als die nauwelijks lid zijn.”
Het is het „dilemma van de democratische vereniging”, zegt De Beer. „Ieder lid heeft een stem, maar als je veel meer ouderen als leden hebt, klinkt hun stem zwaarder.”
Lees ook
Zonder blauwe hesjes, maar met Instagram wil de FNV fietskoeriers verenigen