De usual suspects in de geschiedenisboeken over de Lage Landen zijn mannen. Haast iedereen heeft op de schoolbanken wel iets geleerd over de wapenfeiten van Filips de Stoute (1342-1404), Karel V (1500-1558) en Willem van Oranje-Nassau (1533-1584).
Veel minder bekend bij het brede publiek zijn Margaretha van Male (1350-1405), Maria van Hongarije (1505-1558) en Louise de Coligny (1555-1620) – de sterke vrouwen naast deze machtige mannen. Ten onrechte, betogen Femke Deen en Ineke Huisman in de inleiding van de door hen samengestelde bundel Moeders des Vaderlands. Want net als hun vaders, broers, echtgenoten en zonen hebben deze vorstinnen hun stempel gedrukt op de wordingsgeschiedenis van de Nederlanden. En dat niet alleen, zoals historici aanvankelijk dachten, door strategische huwelijken te sluiten en erfgenamen op de wereld te zetten.
Ook in domeinen die traditioneel als mannelijk gezien werden – denk aan staatsfinanciën, oorlogsvoering en diplomatie – speelden vorstinnen een ‘onmisbare rol’. Zo onderhandelde Margaretha van Male in haar hoedanigheid als gravin van Vlaanderen over belastingkwesties, stond Maria van Hongarije in de woelige oorlogsjaren die haar regentschap kenmerkten in voor de benoeming van nieuwe generaals, en was Louise de Coligny, op uitdrukkelijk verzoek van meerdere ambassadeurs, aanwezig bij de diplomatieke gesprekken die leidden tot de totstandkoming van het Twaalfjarig Bestand, de tijdelijke wapenstilstand in de Tachtigjarige Oorlog.
Meesters in het manoeuvreren
Moeders des Vaderlands. De vrouwen die de Nederlanden vormden is een herschrijving van een veelbeschreven geschiedenis. Aan de hand van gedetailleerde biografische portretten van niet minder dan negentien vorstinnen die regeerden over de Lage Landen tussen de dertiende en negentiende eeuw, laat een internationaal gezelschap van (kunst)historici overtuigend zien dat het historisch incorrect is om deze machtige Margaretha’s en Maria’s terug te brengen tot figuranten die vanaf de zijlijn toekeken hoe de geschiedenis zich voltrok.
De grote kracht van de bundel schuilt in de manier waarop de auteurs telkens opnieuw aantonen dat de praktijk afweek van de theorie. Waar vorstinnen in theorie ondergeschikt waren aan hun mannelijke familieleden en geen politieke macht konden uitoefenen, slaagden ze er in de praktijk toch in om behoorlijk wat manoeuvreerruimte te verwerven. Dat zie je echter pas, zo stellen de auteurs terecht, wanneer je een breed scala aan bronnen raadpleegt en daarbij tussen de regels leest. Niets is immers wat het op het eerste gezicht lijkt.
Neem bijvoorbeeld de rol van Margaretha van Bourgondië (1374-1441) in de onderhandelingen over de Vrede van Woudrichem in 1419. Naar de buitenwereld toe wekte Margaretha de indruk dat ze een neutrale partij was in het conflict over de opvolging van haar wijlen echtgenoot, graaf Willem VI. Zo zette ze de onder vorstinnen beproefde ‘retoriek van de vredelievende, vrome en kwetsbare vrouw’ in om de aandacht af te leiden van haar ware bedoelingen. In realiteit, zo blijkt uit recent onderzoek, deed Margaretha er achter de schermen alles aan opdat het vredesverdrag zo gunstig mogelijk zou uitpakken voor haar dochter, Jacoba van Beieren (1401-1436).
Koppigheid en wraakzucht
Niet alleen hun woorden dienen met een korrel zout genomen te worden. In het geval van Isabella Clara Eugenia van Oostenrijk (1566-1633) hebben historici zich lange tijd blindgestaard op een gebaar tijdens de plechtige inhuldiging van Isabella en Albrecht van Oostenrijk als graven van Vlaanderen in 1600. Tijdens de ceremonie werd Isabella omgord met een zwaard, dat zij op haar beurt meteen doorgaf aan haar echtgenoot. Het beeld van Isabella die, ondanks haar positie als soevereine vorstin van de Nederlanden, haar echtgenoot de beslissingen liet nemen, strookt echter niet met de werkelijkheid. Integendeel, op cruciale momenten was het Isabella die haar autoriteit liet gelden. Zo was zij degene die net voor de Slag bij Nieuwpoort de troepen toesprak.
Vorstinnen hadden zo in praktijk vaak meer politieke inspraak dan in theorie. Dat wil niet zeggen dat hun autoriteit niet werd betwist op basis van hun vrouw-zijn. Ondanks de verschillende strategieën die ze ontwikkelden om van de nood een deugd te maken, bleef het een delicate evenwichtsoefening om hun macht te verzoenen met de maatschappelijke verwachtingen. Femke Deen en Ineke Huisman schrijven: ‘Zodra vrouwen de macht te publiekelijk uitoefenden, kregen zij het verwijt heerszuchtig te zijn. Dan werd de politieke rechtmatigheid van hun handelen betwist onder verwijzing naar vermeende vrouwelijke gebreken zoals irrationaliteit, koppigheid en wraakzucht, die onverenigbaar waren met uitoefenen van macht.’
Een van de vorstinnen die aan den lijve ondervond hoe hardnekkig de vooroordelen over vrouwelijke heersers waren, was Amalia van Solms (1602-1675). Uit het dagboek van haar schoonzoon, de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau-Dietz, blijkt dat hij weinig goeds over haar te zeggen had: ‘Ze is een ijdele vrouw die alleen om haarzelf en haar eigen persoon geeft.’ Ook in de geschiedschrijving werd Amalia tot voor kort afgeschilderd als een ‘machtsbeluste en hebzuchtige intrigante’ – een beeld dat langzaamaan plaatsmaakt voor dat van Amalia als ‘powervrouw’.
Een tip van de sluier
Het moge duidelijk zijn dat over deze moeders des vaderlands nog veel valt te zeggen. Het zou mooi zijn als historici gehoor geven aan de oproep van de auteurs om verder onderzoek te doen en wetenschappelijke biografieën aan hen te wijden. De korte biografische hoofdstukken bieden daartoe een goede eerste aanzet. Ze laten alvast een intrigerende glimp zien van wie deze vrouwen als persoon waren. Zo leren we dat Margaretha van Male (1350-1405) hield van kersen en sinaasappels, dat Maria van Bourgondië (1457-1482) dagelijks haar dansschoenen aantrok, en dat Maria van Hongarije (1505-1558) een passie voor botanica had.
Hoewel de hoeveelheid namen, data en historische feiten perfect past bij een naslagwerk, maakt de informatiedichtheid dat Moeders des Vaderlands minder vlot wegleest. Je moet als lezer je aandacht er goed bijhouden, zeker op die momenten wanneer de focus op de machtspositie van de vrouwelijke protagonisten naar de achtergrond verdwijnt. De kaarten en stambomen vooraan in het boek zijn dan ook geen overbodige luxe. Ook de talloze afbeeldingen die de bundel sieren, inclusief een kleurenkatern, voegen iets toe – al is het een gemiste kans dat er slechts zo nu en dan dieper op de afbeeldingen ingegaan wordt. Hier valt ongetwijfeld ook nog meer over te zeggen.