Pfrfffiieefiieeeeee. Iedereen heeft het wel eens gedaan: met een natte vinger over de rand van een wijnglas draaien. Hoe voller het glas, hoe lager de toonhoogte. Er zijn artiesten die optreden met een serie wijnglazen en daar een liedje op spelen.
Dat moet handiger kunnen, dacht wetenschapper, staatsman en diplomaat Benjamin Franklin, die ook de bliksemafleider uitvond en in 1776 als een van de ‘founding fathers’ de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring ondertekende. Nadat hij een paar jaar eerder in Londen de Ier Richard Pockrich had horen spelen op zijn glasharp – een tafel met tientallen glazen – vond Franklin in 1761 de glasharmonica uit, een instrument dat snel populair zou worden – zelfs Mozart en Beethoven schreven er muziek voor. Hypnotiseur Mesmer bespeelde de glasharmonica bij zijn groepssessies. Vele duizenden zijn er gemaakt. Iedereen vond de klank ‘hemels’.
Pas in de vorige eeuw raakte het instrument in de vergetelheid, al wordt er nog steeds nieuw werk voor gecomponeerd. Op YouTube laat Dennis James zien en horen wat een glasharmonica allemaal kan en muziekmuseum MIM in Leuven heeft een mooi exemplaar uit 1786.
Ook de Duitse romantische schilder Caspar David Friedrich (1774-1840) kende de glasharmonica, blijkt uit de online catalogus (cdfriedrich.de) van Friedrich-jaar 2024 ter ere van zijn 250ste geboortedag. Friedrich schilderde vaak landschappen met mensen die intens in hun omgeving opgaan. In de natuur zag hij een soort religieuze schoonheid en hij wilde dat mensen die via zijn werk ook konden beleven. Om ze te helpen bedacht hij rond 1830 een ‘kunstinstallatie’, waarbij onder andere een glasharmonica moest zorgen voor de juiste sfeer.
Friedrich schilderde vier werken op transparant papier en die moesten bij lamplicht, begeleid door muziek, één voor één gepresenteerd worden. In brieven aan zijn Russische vriend, de dichter Vasili Zjoekovski, die de schilderijen kocht voor de latere tsaar Alexander II, legt Friedrich uit hoe de muziek „de overgang moest voorstellen van de demonische staat van de wereld, via de wereldse naar de spirituele en tot slot de transcendente staat”. Bij het eerste schilderij hoorde de toeschouwer zang en gitaar, bij het tweede zang en harp, bij het derde de hemelse glasharmonica en bij het transcendente slotschilderij „ruisende muziek uit de verte”.
Om echt muziek te kunnen maken met de klank van wijnglazen had uitvinder Franklin een paar problemen opgelost. In zijn ‘armonica’ monteerde hij 37 glazen schalen met een doorsnee geleidelijk oplopend van ongeveer 7 tot 23 centimeter. Samen drie octaven, inclusief halftonen. Om ruimte te besparen schoof hij de schalen in elkaar. Hij verbond ze met een centrale ijzeren as en hing de hele stapel horizontaal in een van boven open houten kast op poten. Via een vliegwiel en trapmechanisme – zoals bij oude naaimachines – liet Franklin de as met schalen ronddraaien, zodat de muzikant slechts zijn natte vinger tegen de randen hoefde te houden.
„Het voordeel van dit instrument”, schrijft Franklin aan een collega-uitvinder, „is dat de tonen onvergelijkbaar zoeter zijn vergeleken met andere, dat je ze luider en zachter kunt maken door harder of zachter te drukken en dat je een toon zo lang je wilt kunt aanhouden”. Muzikaal was de grote winst dat je meerdere schalen tegelijk kon bespelen, met de vingers van beide handen, zodat akkoorden mogelijk werden. Luxe versies hadden een ingebouwd waterbakje om snel de vingers in te dippen.
Friedrichs kistje met de vier transparante schilderijen is bij de toekomstige tsaar Alexander in Sint-Petersburg aangekomen, blijkt uit een administratieve notitie uit 1836. Maar daarna is er nooit meer iets over vernomen. Wel zijn er drie tekeningen van hem bewaard die naar de schilderijen verwijzen. Op de tekening met de spirituele wereld zit een slapende muzikant tussen hoge planten in het gras. Een mandoline is uit zijn handen gegleden. Boven hem in de lucht bespelen drie engelen een orgel: de glasharmonica! Zo klinkt volgens Caspar David Friedrich de hemelse muziek die de slapende muzikant droomt.