‘Dimes Square’ is geen plein, maar een geuzennaam voor een jonge artistieke scene in New York. De naam staat voor een bont clubje vrienden, rivalen en vijanden – kunstenaars, schrijvers, influencers, podcastmakers – die elkaar ontmoeten in cafés en galeries rond Canal Street in Chinatown en een brunchtent genaamd Dimes. Sinds 2020 ongeveer, lockdown-tijd, begonnen de scenesters elkaar uitvoerig te documenteren en bediscussiëren op social media.
De ‘lore’ (de verhalen, roddels en geschiedenis) van Dimes Square spreekt zodanig tot de verbeelding dat het via het internet snel populair is geworden. Heel de wereld kan er een beetje bij horen of zich ertegen afzetten, dankzij de memes, nieuwsbrieven, podcasts en tijdschriften die aan Dimes Square zijn ontsprongen. Er is zelfs al een reality-tv-serie gemaakt, The Come Up, waarin zes jonge kunstenaars worden gevolgd in ‘post-pandemisch New York.’ Er is een megalomane chroniqueur, Mike Crumplar, die in zijn nieuwsbrief alle evenementen, ruzies en drama’s optekent.
Mede daardoor heeft Dimes haar eigen ‘micro-celebrities’, zoals Dasha Nekrasova, actrice en host van de provocatieve podcast Red Scare, en acteur en filmregisseur Peter Vack.
Van Vanity Fair en The New York Times tot academische tijdschriften: talloze serieuze commentatoren hebben geprobeerd Dimes Square te duiden. Wat is hun politieke kleur? Links of rechts? Wat zijn hun ideeën over literatuur en kunst? Gaat het wel of niet om een avant-garde? Waarom is de groep zo fascinerend? Waarom zo weerzinwekkend?
Echte wereld
Kunstcriticus Dean Kissick, zelf een bekend Dimes-gezicht, beschrijft het fenomeen in Spike Art Magazine als ‘autofictie in de echte wereld’. Iedereen in Dimes Square schrijft over elkaar, en iedereen gedraagt zich alsof ze literaire personages zijn. Dimes is ‘een roman die we gezamenlijk schrijven, met haat en liefde, met genegenheid en pure, totale verachting’.
Misschien verklaart dat waarom Dimes Square een voorliefde heeft voor literatuur, als de kunstvorm bij uitstek van deze scene. Voor fictie welteverstaan, niet voor de nu booming autobiografische essays en memoires. Dat is interessant, want het lijkt lang geleden dat literatuur de kern vormde van een jonge artistieke voorhoede. Dimes Square inspireert een veelheid aan tijdschriften en literaire avonden. Toneelschrijvers, zoals Matthew Gasda, regisseren hun eigen kamerdrama’s in privé-woningen.
Dit jaar staat ons bovendien een golf aan romanpublicaties te wachten van een aantal bekende figuren uit de scene. Het is misschien het bewijs dat Dimes alweer over haar hoogtepunt is; mainstream erkenning betekent doorgaans het einde van een ondergrondse subcultuur. Van toneelschrijver Gasda verscheen onlangs een bundeling van zijn toneelstukken, Dimes Square and Other Plays. Peter Vack publiceert deze maand zijn debuutroman, Sillyboy. En van de schrijver die door velen als het grootste talent wordt beschouwd, Honor Levy, is nu het eerste boek verschenen, simpelweg genaamd My First Book. Nu pas kan de vraag enigszins beantwoord worden: heeft Dimes Square een eigen idee van literatuur, en zo ja: wat behelst dat idee dan?
Lees ook
De herontdekking van het wervelende universum van punk-schrijfster Kathy Acker
Extremely online
My First Book is een verhalenbundel die de bizarre gedachtewereld van een ‘extremely online’ Zoomer documenteert (een Zoomer is iemand uit Generatie Z, geboren na 1997). De titels van de verhalen geven meteen een beeld van Levy’s leefwereld: ‘Internet Girl’, ‘Cancel Me’, ‘Z Was for Zoomer’. Dimes Square wordt nergens letterlijk genoemd, al komen op feestjes micro-celebrities als podcaster Nekrasova voorbij.
My First Book is een behoorlijk bizar en geestig commentaar op de wereld van nu, door de ogen van een jonge, onzekere New Yorker. Voor wie niet zelf ‘extremely online’ is zal de stijl soms ondoorgrondelijk zijn, want Levy is groot geworden met de vernieuwende, constant veranderende taal van internet. Het is dan ook nog maar de vraag of My First Book, dat door de uitgeverij Penguin Press met een grote campagne wordt gepromoot, werkelijk een brede doelgroep zal aanspreken. Met elke pagina tuimelt de lezer in Levy’s fascinerende taaldelirium – hoewel ze de lezer daar altijd weer uit omhoog trekt, door aan het slot steeds netjes te parkeren.
Dat delirium klinkt het meest intensief in het sprankelende openingsverhaal, ‘Love Story’. Het is een parodie op het klassiek verhaal van de tragische liefde van Pyramus en Thisbe uit de Griekse mythologie, maar dan volledig opgetekend in slang, gelardeerd met referenties aan emoji’s, memes, gifjes, en Japanse anime-films. Wie niet bekend is met het online jargon zal het verhaal haast onleesbaar vinden; eventuele vertalers zullen hier genadeloos op stuklopen. Een hij (een ‘Byroneske held’) en een zij (met een ‘dame-in-nood vibe’) vinden elkaar online, en worden meteen verliefd op elkaars avatars. Ze zouden gebloosd hebben als dat kon, schrijft Levy, ‘roze pixels op het scherm’. Hier volgt een onvertaalbare zin: ‘Monkey covering eyes emoji. Anime nosebleed GIF. Henlo frend. Hiiii. (…) Kawaii. UwU.’
Virtuoos en met humor ontleedt Levy in slechts enkele pagina’s de hedendaagse sekseverhoudingen in de krochten van het internet. Hij idealiseert haar, maar zodra ze hem een naaktselfie stuurt, slaat zijn adoratie om in misogyne walging. De Byroneske held kan zien dat zij dit al vaker heeft gedaan, dat ze niet zo onschuldig en meisjesachtig is als ze zich voordoet. Als hij vervolgens niet op haar berichten reageert stort zij bijna in; dit is ‘haar Ophelia-fase’, vrij naar Hamlet, want ook inzinkingen zijn schitterende content voor sociale media.
Nieuwe concepten
Veel van het jargon wordt verderop in de bundel verklaard, in het alfabetverhaal ‘Z Was for Zoomer’. Het woordenboek wordt zeer precies gesitueerd in 2018; internettaal verandert snel. ‘We hebben nieuwe woorden nodig voor nieuwe concepten’, schrijft Levy niet zonder utopisch verlangen, ‘nieuwe ervaringen, nieuwe gevoelens.’ Die nieuwe woorden verkent ze in de langste tekst in de bundel.
Het alfabet legt niet alleen de nieuwe woorden uit (acroniemen, neologismen), maar laat ook zien hoe bestaande woorden semantisch zijn verschoven. Bij de A van ‘autisme’ schrijft de verteller over haar verlangen ergens bij te kunnen horen én toch speciaal te zijn. Daarom hoopt ze dat ze autisme heeft. Ze verlangt vooral naar labels die de wereld begrijpelijk maken, hoewel ze een allergie heeft (‘cringe’) voor de obsessie met de seksuele en genderidentiteit van veel van haar leeftijdsgenoten. Impliciet becommentarieert ze daarmee haar eigen tegenstrijdigheid. Ze lacht soms, schrijft ze, als ze de woorden ‘demigirl’ of ‘trigender’ of ‘otherkin’ hoort (eveneens onvertaalbaar; termen voor nieuwe gender- of sekse-identiteiten). Maar ze besteedt wel vele avonden met quizjes om te weten of ze ‘op het spectrum’ zit met een vorm van autisme.
Zo verkent ze met zelfspot de hedendaagse paradoxen en verwarrende realiteit. De B is voor ‘based’, een woord dat in de rechts-radicale krochten van internetforum 4chan is bedacht. Het is een woord van instemming, als een opgestoken duim, maar je signaleert er ook mee dat je politiek rechts bent, ‘en in onze zelfgemaakte cyber-echokamers is naar rechts neigen een radicale daad geworden’. Wie vandaag tot een tegencultuur wil behoren is niet links, zoals de meeste jeugdculturen van vroeger, maar extreem-rechts.
Langzaam wordt duidelijk hoe onzeker en onbegrijpelijk de wereld voor een Zoomer is geworden. Zie de term ‘edgelord’: dat is iemand die online shockerende meningen verkondigt die hij niet werkelijk meent. Maar eigenlijk weet niemand meer precies wat nog serieus bedoeld is, en wat een grap. Levy omschrijft een edgelord als een liefhebber van zowel ironie als ernst. ‘Wij/zij leven in de minuscule ruimte tussen deze termen. Niets voelt nog echt (griezelig). Edgelords omarmen dit.’
Provocatief nihilisme
Levy geeft hiermee een sleutel om het performatieve nihilisme van de Dimes Square-generatie te begrijpen. Er is veel kritiek op de apolitieke houding van de scene, met name op de provocatieve uitspraken die in de podcast Red Scare worden gedaan. Red Scare begon ooit als een grofgebekt links commentaar op de wereld, een positie die ‘dirtbag left’ werd genoemd. De podcasters spraken hun steun uit voor de links-populistische politicus Bernie Sanders. Maar nadat Sanders geen president werd, werd de toon steeds cynischer en conservatiever. Nu omschrijft Nekrasova zich als belijdend katholiek, en zijn ultrarechtse commentators als Alex Jones en de internetberoemdheid die zich Bronze Age Pervert noemt geregeld te gast. Geen bizarre mening is te gek. Nekrasova en haar co-host Anna Khachiyan zijn de ultieme edgelords geworden.
Hoe valt zo’n ontwikkeling te begrijpen? Levy laat in My First Book zien dat de realiteit zich uit de wereld heeft teruggetrokken. Niets lijkt meer echt. Politiek activisme voelt futloos aan, impotent, zonder effect. Maar online bestaat er wel permanente druk op mensen om zich wél politiek uit te spreken. Ondertussen voelen velen zich in toenemende mate kwetsbaar op internet. Iedereen kan het doelwit worden van cancelcultuur of pesterijen.
Edgelords reageren daarop door zodanig te shockeren dat ze zich onaantastbaar te wanen. Niemand weet nog wat een performance is of wat serieus. Dat levert weliswaar het risico op gecanceld worden, maar de edgelord kan ook een eigen publiek opbouwen, dat graag betaalt voor toegang tot de nieuwsbrieven en podcasts achter een betaalmuur.
Levy, die zich met haar alweer gestopte podcast Wet Brain kortstondig in die wereld mengde, stelt zich in My First Book nu eerder op als de spitsvondige observator. Als verteller staat ze ín deze wereld, maar ze is niet ván deze wereld. Deel van de scene, maar niet besmet met cynisme. Ergens heeft ze nog een hart voor de linkse utopieën waarover ze op de universiteit las, en waar ze wel in zou willen geloven, maar waarvoor ze de moed niet heeft. De personages in haar verhalen zijn niet brutaal, maar bang, kwetsbaar. ‘Halloween Forever’ heet een van de verhalen passend. In Levy’s wereld is het eeuwig Halloween. Angstaanjagend, en toch feest. Iedereen is verkleed, iedereen speelt, maar de horror is real.
Hoofdpersonen
De iets oudere toneelschrijver Matthew Gasda geeft een minder experimenteel, meer realistisch beeld van datzelfde levensgevoel. Gasda is een productieve maker, die zijn eigen toneelstukken schrijft en opvoert met zijn Dimes Square-vrienden als acteurs. In het stuk Dimes Square portretteert hij de scene zelf. De personages – dichter, filmmaker, kunstenaar of gewoon ‘scene girl’ – komen bij elkaar in een appartement in Chinatown. Ze drinken de modieuze likeur Fernet, snuiven coke, en zeiken elkaar af. Ze willen erbij horen, gezien en geliefd worden, een hoofdpersonage zijn in de autoficties van de anderen. Kwetsbaarheid wordt gemaskeerd door scherp en ironisch commentaar. Naarmate de nacht vordert, komen de eenzame bekentenissen. ‘Soms zie ik mijn gezicht in de coke-spiegel en dan heb ik zoiets van, ben ik dat echt?’ ‘Ik wou gewoon dat er een manier was om betekenisvol tegen te spreken.’
De karakters gebruiken de internettaal die je ook bij Levy vindt – ‘blackpilled’, ‘based’ – maar de vorm van de toneelstukken is klassiek. Gasda doet denken aan Edward Albee (bekend van Wie is er bang voor Virginia Woolf?), in de manier waarop hij genadeloos de illusies en maskers van zijn personages afpelt. Iedereen is narcistisch. Iedereen is ongelukkig. Ze weten precies hoe de ander in elkaar steekt, maar kunnen niet naar zichzelf kijken.
Gasda’s toneelstukken zijn effectief gecomponeerd, maar deprimerend om te lezen. Lees je de vier toneelstukken in de bundel achter elkaar, dan lijkt alles op elkaar. De meisjes zijn seksueel beschikbaar, maar vinden de mannen pathetisch. De mannen overschreeuwen zichzelf en elkaar, en zijn inderdaad pathetisch.
Nee, dan liever de speelse overdaad en zelfverkenningen van Levy. Levy maakt van de angst en verwarring een sublieme leeservaring. ‘Het is 2008 en mijn vader wordt ontslagen en alles gebeurt in één keer. (…) In één keer zijn er miljoenen filmpjes om te kijken en nog een miljoen om te maken. In één keer is alles in één keer. Het begint en het eindigt in één keer en alles tegelijk. Ik ben eenentwintig. Ik ben elf. Ik zit op het internet. Ik ben eenentwintig.’