Hannah Bijlsma, onderzoeker bij de onderwijsinspectie: ‘Bijna helft van de leraren kan de les niet goed afstemmen op alle niveaus in de klas’

Hannah Bijlsma onderzoeker inspectie

Wat is een goede les en hoe doen leraren het in de praktijk? Hannah Bijlsma onderzocht dit voor de Onderwijsinspectie.

Klaslokaal op een basisschool in Rotterdam. Bij de meeste scholen in Nederland is de basis goed, maar de effectiviteit van de lessen kan op veel plekken flink verbeterd worden, blijkt uit een woensdag gepubliceerd onderzoek van de Onderwijsinspectie.
Klaslokaal op een basisschool in Rotterdam. Bij de meeste scholen in Nederland is de basis goed, maar de effectiviteit van de lessen kan op veel plekken flink verbeterd worden, blijkt uit een woensdag gepubliceerd onderzoek van de Onderwijsinspectie.

Foto Robin Utrecht/ANP

Geef kinderen vertrouwen. Let op de verschillen tussen leerlingen, wie begrijpt de stof heel snel, wie heeft meer tijd nodig? En vertel niet alleen wat het goede antwoord is, maar leg ook uit waarom dat zo is.

Leerkrachten die dat doen, kunnen een aanzienlijke invloed hebben op de leerprestaties; dat kan een schoolniveau schelen, zegt Hannah Bijlsma, onderzoeker bij de Onderwijsinspectie.


Lees ook: In de klas van juf Rozanne Mak heerst een verpletterende rust. Ze geeft ‘effectief les’, maar wat houdt dat in?

Als Bijlsma gevraagd wordt wat een goede les is, denkt ze even na. Het gaat er om, zegt ze, dat de lesstof wordt overgebracht. „Dat je leerlingen tot leren weet te brengen.” Om dat te bereiken, moet er iets gebeuren bij leerlingen. „Een goede leraar kan dat. Die zorgt ervoor dat leerlingen op het puntje van hun stoel zitten.”

Bijlsma deed de academische pabo en een master onderwijskunde en staat een dag per week als leraar voor de klas in groep vier. Op de andere dagen werkt ze bij de Onderwijsinspectie waar ze onderzoek doet naar leskwaliteit – het onderwerp waarop ze in december promoveerde aan de Universiteit Twente.

Voor de Monitor Leskwaliteit, die de inspectie woensdag publiceerde, analyseerde Bijlsma lesobservaties in bijna vijfhonderd scholen in het basis- voortgezet- en speciaal onderwijs.

Daarvoor werd door inspecteurs van de Onderwijsinspectie gekeken naar kenmerken van wat volgens wetenschappelijk onderzoek een ‘effectieve les’ is. Ook aan leraren en leerlingen werd gevraagd om de lessen te beoordelen.

Een wereld te winnen

Een effectieve les, zegt Bijlsma, begint bij de basis, zoals de sfeer in de klas en het ‘klassenmanagement’. Zijn er duidelijke regels en wordt de tijd goed benut? Ook van belang: geeft de leraar duidelijke instructies? Legt hij of zij goed uit wat het lesdoel is? Checkt de leerkracht regelmatig of dat lesdoel wordt behaald en komt hij of zij daar aan het eind van de les op terug? Is de leraar in staat de lessen af te stemmen op de verschillende leerlingen?

De pabo zou meer tijd moeten besteden aan effectieve didactiek. Aan wat werkt in een klas.

Belangrijkste conclusie van het onderzoek: de basis is bij de meeste scholen redelijk goed op orde, maar er valt een wereld te winnen als het gaat om de effectiviteit van een les. „De sfeer is in de meeste lokalen prima”, zegt Bijlsma. „Leraren zorgen ervoor dat leerlingen zich veilig voelen. Maar we zien tegelijkertijd dat zo’n 20 procent van de leraren geen hoge verwachtingen lijkt te hebben van leerlingen. Terwijl we weten dat dat heel belangrijk is. Als een leraar laat merken: ik weet dat jij het kan, geef je een leerling vertrouwen. Die groeit daarvan.”

Ook blijkt zo’n 40 procent van de leraren niet goed in staat om hun lessen af te stemmen op de verschillende niveaus in hun klas. Dat is dan ook een „complexe vaardigheid”, zegt Bijlsma. Maar wel belangrijk: „Je moet in staat zijn om te differentiëren: zien wie extra uitleg nodig heeft en wie je juist opdrachten moet geven die aanzetten tot dieper nadenken.”

Leraren leggen bovendien niet altijd het nut van de les aan leerlingen uit en leggen niet altijd uit waarom een antwoord goed of fout is.

Bijlsma: „Je kunt leerlingen léren leren door ze te laten reflecteren op de lesstof. Hebben ze het begrepen? Snappen ze het écht? Dat zagen we helaas te weinig terug in de praktijk.”

Zelf vraagt ze haar leerlingen geregeld om uit te leggen hoe ze aan een bepaald antwoord komen.

„Dan kijken ze me vaak verbaasd aan: ‘Ja maar juf, ik had het toch goed?’ ‘Ja’, zeg ik dan, ‘maar ik wil graag horen waaróm je denkt dat het goed is.’ Het is belangrijk dat ze daarover nadenken en kunnen verwoorden wat ze hebben bedacht.”

Practicum over slakken

Leraren die deze vaardigheden hebben, brengen hun leerlingen aantoonbaar verder. Bijlsma: „Er zijn allerlei factoren van invloed op de leerprestaties. Een groot deel daarvan is niet manipuleerbaar: hoe de situatie thuis is, bijvoorbeeld. Of de intelligentie van een kind. We weten uit onderzoek dat leraren voor ongeveer 15 tot 30 procent invloed hebben op de leerprestaties – waarbij een goede leraar die 30 procent kan bereiken. Ik voel dat zelf als een grote verantwoordelijkheid: je kúnt je gedrag en daarmee je effectiviteit als leraar veranderen en daardoor meer impact hebben op je leerlingen.” Dat kan bijvoorbeeld het verschil uitmaken tussen een havo- en een vwo-advies.

Daaraan werken zou idealiter moeten beginnen op de lerarenopleidingen, vindt Bijlsma. Die zouden meer tijd kunnen besteden aan effectieve didactische vaardigheden. Zelf miste ze op de pabo kennis over wetenschappelijke bewezen methodieken. „Ik leerde wel hoe ik een practicum over slakken moest maken, maar had achteraf gezien liever meer geleerd over effectieve didactiek. Over wat werkt in een klas.”

Ook na de opleiding zou er meer aandacht moeten zijn voor leskwaliteit. „Je komt niet kant en klaar van de pabo”, zegt Bijlsma. „Na gemiddeld drie jaar ben je vakbekwaam, maar daarna moet je blijven investeren in je vakmanschap.”

Leraren zouden bijvoorbeeld veel vaker met elkaar mee moeten kijken. „Dat gebeurt veel te weinig. Terwijl je daar, als je je ervoor openstelt, ontzettend veel van kunt leren.”