N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Japke-d. denkt mee Niet alleen jongeren hebben bel-angst, ook veel ouderen zijn panisch als ze moeten telefoneren. „Zo zonde”, schrijft Japke-d. Bouma. „Angst om te telefoneren, is angst om te leven.”
Illlustratie Tomas Schats
Joh, ik had geen idee. Dat er zóveel mensen zijn die niet durven te telefoneren! Ik had wel eens gehoord dat jongeren er bang voor zijn omdat ze de hele dag appen, en het niet meer leren – dat noemen ze bel-angst.
Maar afgelopen week kwam ik er achter dat er ook heel veel ouderen bang zijn om te bellen. Toen ik er op Twitter naar vroeg kreeg ik meer dan 700 (!) reacties. De overgrote meerderheid was panisch voor de telefoon. Twintigers, dertigers, veertigers, vijftigers en zestigers. Het leek wel een therapeutische sessie.
Mensen die bang zijn voor het „onverwachte” van een telefoongesprek, bang dat ze moeten improviseren. Mensen die bang zijn een antwoord niet te weten tijdens het bellen en volledig blokkeren met angstzweet, hartkloppingen en misselijkheid. Mensen die bang zijn zich met een telefoongesprek aan anderen op te dringen.
Het duurt ook altijd heel lang, bellen, vond een aantal, en het is heel „awkward” als je door elkaar gaat praten of als er een stilte valt. Ze appen liever, dm’en of mailen. Dat is veiliger en vrijblijvender.
Er zijn al cursussen tegen bel-angst. Ik zag er eentje bij Nieuwsuur – er werd geapplaudisseerd voor de succesvolle bellers. Ik las over een jonge vrouw die haar huisarts niet durft te bellen, en dat een vriendin laat doen. Ik las op Twitter dat studenten journalistiek stoppen met de opleiding omdat ze niet durven te bellen.
Ik viel van m’n stoel. Wél uren in de bus lopen te kleppen met vrienden – met de telefoon als een cracker voor je gezicht – maar in een hoekje gaan zitten bibberen als er een onbekende belt. Maar ik vond het vooral verdrietig. En zonde.
Want zelf heb ik zo’n beetje m’n hele carrière aan die gekke telefoon te danken! Ik heb er zoveel mee gelachen, zoveel interviews mee gedaan, zoveel zakelijke deals mee gesloten.
Zoveel geleerd ook, door dat ding, en nog steeds! M’n stem leren gebruiken, andere stemmen leren inschatten, leren luisteren, contact maken, een gesprek voeren, gaande houden, iemand overhalen, timing. Leren om beleefd te blijven, de ander te laten uitspreken. Leren om mensen te lezen. Dat was me via mail of WhatsApp nooit gelukt.
Ik zou mensen met bel-angst ook zo graag willen geruststellen! Dat je alle tijd hebt, bijvoorbeeld, tijdens een telefoongesprek, om na te denken en notities te maken. Dat een stilte niet erg is. Dat je het gewoon kan zeggen als je meer tijd nodig hebt. Dat je niemand stoort als je belt – je informeert vooraf even of het uitkomt. En als het niet schikt nemen ze toch niet op.
Dat je in twee minuten aan de telefoon iets kan regelen waar je 20 mails voor nodig hebt. Dat je niet ‘door elkaar praat’. Dat je veel meer kan horen in iemands stem dan je ooit in een appje kan lezen. In een telefoongesprek kan je iemand bijsturen die boos is – via de app of de mail wordt dat vaak alleen maar erger.
Want juist mailtjes en appjes worden vaak verkeerd begrepen. Mailtjes met spelfouten worden niet serieus genomen, ook dan is bellen dus handiger. Of voicememo’s – heeft íémand tijd om díe allemaal te luisteren?
In een artikel van AT5 werd een mediaonderzoeker geciteerd die er geen probleem in zag als telefoneren zou verdwijnen omdat er genoeg andere media overblijven. Ik ben het daar niet mee eens. Er zijn zoveel situaties waarin niets de telefoon kan verslaan.
Als je je excuses moet maken. Als je iemand moet overtuigen, als je iemand iets wil verkopen. Als daar iets belangrijks van afhangt – een stage, een baan, je leven. Als je de doktersassistent moet uitleggen uitlegt wat er aan schort. Als je het alarmnummer moet bellen.
Wat is het ergste dat kan gebeuren? Begin een telefoongesprek met de mededeling dat je het eng vindt – iedereen zal je willen helpen. Ga ergens zitten waar het rustig is, pak er papier bij en schrijf op wat belangrijk is. Geef het tijd.
Tuurlijk. Bellen heeft een slechte naam gekregen door de energiemaatschappijen, de Vriendenloterij en de urenlange wachtrijen bij de klantenservices. Maar dat maakt alle waardevolle, leuke, nuttige en slimme telefoongesprekken niet minder waardevol.
Want in écht contact gaat er niets boven de telefoon. Beeldbellen, dát is pas awkward. Aan de telefoon vallen alle uiterlijkheden weg en kan je je concentreren op wat écht belangrijk is. Geen monologen heen en monologen terug, maar dialogen. Niet alleen reactie, maar interactie.
Wat dat betreft lijkt telefoneren een beetje op het leven. Dat is ook een en al interactie, onverwacht, ongemakkelijk, improviseren, reageren, doodgaan en weer opstaan. Je leeft toch pas als je een gesprek voert, niet als je mailtjes zit te lezen? Je leeft toch niet via een toetsenbord? Angst om te telefoneren is angst om écht contact aan te gaan. Angst om te telefoneren, is angst om te leven.
Ja ja. Ik zal wel weer een boomer zijn. En aan fobieën en autisme doe je natuurlijk niks. Maar je zou toch willen dat iedereen het wat meer zou durven?
Durven te leven.
Hoe was jouw week? Tips voor Japke-d. Bouma op Twitter via @Japked
Ik vond het altijd een pathetisch gebaar. Peter Fonda die in een van de eerste scènes van Easy Rider (1969) zijn Harley stopt, zijn horloge van zijn pols haalt en het op straat gooit. En dan samen met Dennis Hopper de wenkende verte in rijdt, verlost van die knellende band van de burgermaatschappij.
Onlangs zag ik die scène nog een keer, en nu zag ik welke tijd dat horloge aangeeft als het op de grond ligt: zeven over half twaalf. En opeens voelde ik me iets meer betrokken bij die twee bikers, want ik zag die scène op precies hetzelfde moment, óók om zeven over half twaalf.
Dat was geen toeval, want ik keek naar het verbluffende meesterwerk The Clock van videokunstenaar Christian Marclay. Het is een film die 24 uur duurt, en geheel bestaat uit duizenden korte speelfilmfragmenten waarin een klok voorkomt, of een wekker, of iemand die op zijn horloge kijkt en zegt: het is kwart over tien. En die tijdstippen lopen synchroon met de werkelijke tijd, 24 uur lang. Als Harold Lloyd om kwart voor drie aan de grote wijzer van die klok in Los Angeles hangt, is het ook kwart voor drie voor de toeschouwers.
Marclay laat de fragmenten soepel op elkaar aansluiten. Als het ene fragment eindigt met een deur die opengaat, gaat er in het volgende fragment meestal een deur dicht. Als een scène eindigt met een rinkelende telefoon, wordt die vaak in de volgende scène opgenomen. Ook de soundtrack is aangepast, de filmgeluiden lopen vloeiend van de ene naar de andere scène door. Dat alles maakt The Clock tot een continu en verslavend spektakel dat bij elke vertoning drommen bezoekers trekt.
Wijzerplaat
The Clock dateert van 2010 en is op gezette tijden in zijn volle lengte te zien. Onlangs was dat in Stuttgart. In een donkere zaal in het glazen Kunstmuseum keken de toeschouwers gefascineerd naar de voortrollende beelden. Soms twee, soms drie uur lang. Dan gingen we even weg om wat te eten of te drinken, en daarna sloten we zo snel mogelijk weer aan bij de rij die voor de zaal stond, om de volgende drie uur mee te maken.
Toen het buiten donker werd, ging het ook schemeren in de film. Mensen die thuiskomen van hun werk, de avondmaaltijd, kinderen die naar bed gaan. Toen de nacht aanbrak, werd het ook nacht in de film. Cafés, bars, hotels, verlaten straten, inbrekers, gangsters, minnaars. ’s Ochtends werd het licht en de mensen in de films gingen naar hun werk. Overdag gebeurden alle dingen die je je kunt voorstellen. Ruzies, aanrijdingen, iemand die koffie drinkt, een rechtszaak die begint, een man op een luchthaven. En altijd in beeld: een klok, een horloge of een digitaal instrument. Meestal staan die in het middelpunt van de handeling, maar het gebeurt ook wel dat er een klok aan de muur hangt die toevallig half een aanwijst en geen rol speelt in de scène. Maar als kijker van The Clock merk je hem wel meteen op. Voortdurend keken we naar mensen die een tiental seconden onze tijdgenoten waren.
The Clock gaat natuurlijk over film, en over de dramatische mogelijkheden die bewegende wijzers en een wijzerplaat nu eenmaal bieden: de spanning of de trein op tijd komt, of de bom die James Bond heeft geplaatst ook werkelijk afgaat, en of de man met wie Lee Van Cleef gaat duelleren op het afgesproken tijdstip komt opdagen. Voor filmliefhebbers is het een feest, je zit voortdurend te denken: dat is Hugh Grant, die daar om kwart voor elf door drie wekkers wakker wordt gemaakt, maar in welke film was dat ook alweer? Op wie wacht Meryl Streep om vier over zes op dat station? En waar is Oliver Hardy als Stan Laurel met een kolenschep een almaar door tingelende pendule tot zwijgen brengt?
Foto China News Service
Maar The Clock gaat ook over tijd, en dagenlang kun je geen klok horen en geen wijzerplaat zien of je denkt: ja, tijd. Wat is dat eigenlijk? Bestaat er wel tijd?
Zandlopers en tandwielen
Zestienhonderd jaar geleden stelde Augustinus die vragen ook al. Het verleden is er niet meer, schrijft hij in zijn Belijdenissen (398 na Chr.), de toekomst is er nog niet, en als je er goed over nadenkt, bestaat de tegenwoordige tijd ook niet, immers „de enige reden van zijn bestaan is het feit, dat hij niet kan blijven”. En hoe kan iets dat niet kan blijven, toch bestaan? Augustinus vraagt het aan God, maar omdat God niet antwoordt, komt hij uiteindelijk zelf met de oplossing: tijd bestaat in de geest. In ons geheugen, en in onze verwachtingen. We herinneren ons allerlei gebeurtenissen, voorzien weer andere en weten nog hoe lang iets duurde. Augustinus zegt het zo: „In u, mijn ziel, meet ik de tijd.”
Terug in Nederland bezocht ik in het Designmuseum in Den Bosch de tentoonstelling Alle tijd van de wereld. Er zijn ook daar vooral uurwerken te zien, oude kerkklokken, dure polshorloges, maar ook een digitale tijdmeter. De tentoonstelling gaat over de manieren waarop mensen ‘grip proberen te krijgen op de tijd’. Als je net in je Augustinus hebt zitten bladeren, denk je opeens: kan dat dan? En kan dat met een klok? Is tijd iets wat weliswaar moeilijk waarneembaar is, maar toch bestaat en meetbaar is, zoals radioactieve straling, of het CO2-gehalte van de atmosfeer?
Daar krijg je in Den Bosch geen antwoord op. Dat is de tentoonstellingsmakers maar gedeeltelijk aan te rekenen, want ze laten alleen maar zien hoe de mensheid na Augustinus heeft geprobeerd de tijdmeting te verhuizen, van de ziel naar zandlopers, tandwielen en wijzers. Nu hebben we de atoomklok, een instrument dat weergaloos nauwkeurig is. Maar wat meet de atoomklok? De tijd? Nee, de atoomklok producéért iets: de seconde. Een eenheid die de mensen zelf hebben bedacht en die alle andere klokken op de voet volgen.
Omloopsnelheid
Dat is het voorlopige eindpunt in een ontwikkeling waarin de samenleving ingewikkelder werd en de mensen gedwongen werden hun handelingen steeds fijner op elkaar af te stemmen. Als je kinderen opvoedt, is een belangrijk onderdeel daarvan dat je ze leert dat er bij eten, slapen en school speciale configuraties van de grote en de kleine wijzer horen. Dat leerproces neemt jaren in beslag, maar het leidt ertoe dat de meeste mensen niet langer hun ziel, maar de kloktijd als maatstaf nemen. En dat ze niet gaan eten of gaan slapen als ze hongerig of moe zijn, maar eerst op hun horloge kijken of het daar al tijd voor is. En uiteindelijk krijgen ze honger als het half twee is, en worden ze wakker net voordat de wekker gaat. Ze hebben grip op de tijd, maar de tijd ook op hen.
Een ander resultaat van dat leerproces is het idee dat tijd een stroom is die onafhankelijk van de mensen altijd maar doorgaat en die zijn dwingende invloed doet gelden op alles en iedereen. Je hebt niet eens Einsteins relativiteitstheorie nodig om de beperkingen van dat idee te zien. De Brits-Duitse socioloog Norbert Elias wijst er in zijn boek Een essay over tijd (1982) op dat de klok een heel merkwaardig meetinstrument is. Want hij beweegt! En wat meet je ermee? Een andere beweging – zoals de omloopsnelheid van de aarde om de zon, de veranderingen in een koolstofatoom of het groeien en uiteenvallen van de cellen in een menselijk lichaam. Tijd is het vergelijken van twee bewegingen, zegt Elias, waarvan er één – het tikken van de klok – is gestandaardiseerd.
Elias was geen natuurkundige, maar zijn theorie over tijd komt dicht bij theorieën uit de quantummechanica. We hebben de tijd niet nodig om de wereld te begrijpen, zegt quantumfysicus Carlo Rovelli in zijn prachtige boek Het mysterie van de tijd (2017). We hoeven alleen te weten „hoe de dingen die we in de wereld zien veranderen ten opzichte van elkáár veranderen”.
De pure duur
En daarom is een klok zo handig. De ene beweging – die van de klok – houdt iedereen in de gaten en je eigen bewegingen stem je daarop af. Daarom kon Humphrey Bogart om vijf uur met Ingrid Bergman op Gare du Nord afspreken. Dat Bergman niet komt opdagen, en dat hij haar pas veel later in Casablanca terugziet, is triest voor hem, maar voor de film een uitkomst. Zo’n tijdstip is ook onontbeerlijk als je een ultimatum wil stellen, zoals de atoomgeleerde die in Seven Days to Noon dreigt zondag om twaalf uur Londen van de kaart te vegen.
In het gewone leven kunnen we ook moeilijk zonder tijdstippen. Kinderen gaan om half negen naar school, om vijf uur houden de meeste mensen op met hun werk en om acht uur ’s avonds is het televisiejournaal. Die schema’s kunnen beknellend zijn. Dat vond Peter Fonda al toen hij zijn horloge weggooide, en in The Clock zijn daar meer voorbeelden van te zien. Charlie Chaplin is in Modern Times een bekend geval van iemand die gek wordt van de tijdsdruk. Ik zag ook een paar in woede weggeworpen wekkers, een man die zijn horloge vertrapt, een exploderende klok, en je hebt natuurlijk Orson Welles die in The Stranger om twaalf uur ’s nachts door een metalen ridder uit een klokkenspel aan zijn lans wordt gespietst.
‘The Clock’ tijdens een vertoning in Venetië, in juni 2011. Foto Marco Secchi/Getty Images)
Is er aan die beknelling te ontkomen? Kun je je bevrijden van de grip van de tijd? In haar boek Stil de Tijd (uit 2009, ook opgenomen in haar recente bundel Tijd is Hoop) onderscheidt filosoof Joke Hermsen twee soorten tijd. De kloktijd, dat is de tijd van de samenleving. En dan is er volgens Hermsen, die zich vooral baseert op ‘de pure duur’ van de Franse filosoof Henri Bergson, ook een tijd die in onszelf ligt opgeslagen. Een tijd die „vele malen waardevoller voor ons leven is dan de kloktijd”. Het is een tijd „die ons kan bevrijden van het economisch juk van de klok”, een tijd die niet als de kloktijd kan worden opgedeeld in een tikkende secondewijzer, maar die de „werkelijke tijd” is, die we innerlijk beleven. Het klinkt buitengewoon sympathiek. Maar wat is dat precies, die innerlijke, werkelijke tijd? Die pure duur?
Was het wat Peter Fonda voelde toen hij zijn horloge weggooide? Dat lijkt me toch niet, ik denk dat hij, net als Charlie Chaplin, vooral uit verzet handelde. Misschien hebben die twee bikers de pure duur ervaren toen ze verderop in de film aan een langdradige lsd-trip begonnen, maar dat zal Hermsen niet bedoeld hebben. Het gaat haar weliswaar om een ontsnapping aan het regime van de kloktijd, zoals wanneer we overrompeld worden door een intense ervaring, of wanneer we door diepe concentratie in een ‘flow’ zijn geraakt, maar ze heeft daarbij niet het gebruik van psychedelica op het oog.
En hoe zit het met Paul Newman? De held van al die prachtfilms uit de jaren zestig en zeventig is in Paris Blues een jazzmuzikant die in Parijs is neergestreken en daar een vriendinnetje (Joanne Woodward) heeft opgedaan. In het fragment uit The Clock komt Woodward op een ochtend zijn rommelige appartement binnen. Newman ligt nog in bed. Ze maakt hem wakker, Newman gaat op de rand van zijn bed zitten, wrijft zich de slaap uit zijn ogen en vraagt hoe laat het is. „Kwart over elf”, zegt ze. Onmiddellijk kruipt Newman weer tussen de lakens.
Waarom deed hij dat? Was zijn innerlijke, werkelijke tijd nog niet toe aan de nieuwe dag? Bevrijdde hij zich van het juk van de kloktijd toen hij de dekens over zich heentrok? Het lijkt me niet waarschijnlijk. Ik denk dat hij even rekende en dacht: „Kwart over elf? Dan mag een jazzmuzikant die tot vier uur ’s nachts heeft doorgespeeld zich best nog even omdraaien.”
Zodat je na een etmaal kijken naar The Clock in ieder geval tot één conclusie komt: hoe waardevol en werkelijk de pure duur misschien ook is, hij is erg lastig te verfilmen.
De tentoonstelling Alle tijd van de wereld is tot en met 24 augustus te zien in het Design Museum in Den Bosch.
Moeder: „Onze 7-jarige heeft veel meegemaakt. Hij heeft diepgaande trauma- en hechtingsproblematiek. Dat vertaalt zich in hyperalert gedrag, en een onvermogen om met veel prikkels om te gaan. Door nieuwe of drukke situaties kan hij totaal overstuur raken. Hij stort dan letterlijk neer: op de grond liggen, huilen, boosheid. We houden thuis een vast ritme aan van eten, slapen, sport en activiteiten. Uitstapjes bespreken we vooraf. We leggen uit wat we gaan doen, laten foto’s of video’s zien en beantwoorden vragen. Dan lukt het vaak om een leuke dag te hebben zonder een meltdown bij thuiskomst. Als school of andere ouders iets organiseren doet hij niet aan alles mee. Voorheen ging dit vrij makkelijk. Nu hij ouder wordt, is het aanpassen moeilijker. Zo lopen we slechts één avond van de avondvierdaagse mee. Dikke tranen omdat hij, net als zijn klasgenoten, alle avonden mee wil doen. We zijn bij ons standpunt gebleven. Vier avonden overprikkeling en veel te laat naar bed, trekt hij niet. Toch voel ik mij ergens schuldig. Ontzeg ik hem te veel? Moet hij niet ‘gewoon’ leren omgaan met zijn overprikkeling? Moeten wij zijn meltdowns voor lief nemen?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Traumabehandeling zoeken
Renée Uittenbogaard: „Bij trauma- en gehechtheidsproblematiek kan het zenuwstelsel zo ontregeld zijn, dat het moeite heeft om prikkels te verwerken. Het is dan tot op zekere hoogte inderdaad belangrijk om overprikkeling te voorkomen.
„Daarnaast wordt bij trauma in het heden steeds opnieuw iets geraakt dat hoort bij gebeurtenissen uit het verleden. Als er ook sprake is van gehechtheidsproblemen, kan het zijn dat uw zoon er onvoldoende op durft te vertrouwen dat u er voor hem bent en blijft om hem te helpen. Hij heeft het daarom op moeilijke momenten extra nodig dat u hem helpt om zijn emoties te begrijpen en te reguleren. Dit vraagt om therapeutisch opvoeden, waarbij het goed is om professionele pedagogische ondersteuning te krijgen.
„Daarnaast raad ik voor uw zoon traumabehandeling aan waarin ook het gezin betrokken wordt. Om zijn draagkracht en prikkeltolerantie te vergroten, moet het (gehechtheids)trauma zelf worden behandeld, anders blijft hij daar last van houden. De maatschappij zal altijd overprikkelend blijven, en u kunt hem daar niet tegen blijven beschermen. Bij het ouder worden zal hij meer behoefte krijgen aan een grotere ontdekkingsruimte, waarbij u hem ook weer wat meer los moet durven laten.”
Regie geven
Tischa Neve: „De prikkelgevoeligheid van uw 7-jarige zal waarschijnlijk niet veranderen zonder traumatherapie door een professional. Ondertussen kunt u met uw zoon gaan oefenen in het oprekken van grenzen. Toen hij jonger was had hij niet door wat hij miste, nu wel. Dat maakt het een goed moment om hem te gaan meenemen in de besluitvorming.
„Stel dat er tijdens de zomervakantie elke dag een groepsactiviteit is, zoals een zwempartijtje, een speurtocht, een bonte avond. Jullie bepalen de kaders: hij mag bijvoorbeeld om de dag aan iets meedoen. Laat hem dan meedenken: hoe zouden we dit zo kunnen doen dat het niet te veel wordt? Wat rust nemen ervoor, wat eerder weg misschien? Zo leert hij doseren, en ervaart hij ook regie.
„Voel mee met zijn teleurstelling dat het niet allemáál kan, en geef er woorden aan: ‘Ik snap dat je baalt.’
„En soms weegt de ontlading op tegen hoe leuk het was. Als dat gebeurt, blijf dan liefdevol bij hem zodat hij zich veilig genoeg voelt om zijn emoties te verwerken. Praat rustig tegen hem, zeg dat je er bent en niet weggaat. Het kan zijn dat die ineenstortingen daardoor ook minder heftig worden.”
Renée Uittenbogaard is psychotherapeut en directeur van zorgketen Basic Trust. Tischa Neve is kinderpsycholoog en opvoedkundige.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Aan de Burgemeester Meineszlaan in Rotterdam ligt het Paaltjesmuseum, de landelijke tentoonstelling voor paal. Dit beknopte openluchtmuseum (op straat) laat in één oogopslag zien wat Nederland Paaltjesland in zijn mars heeft. Natuurlijk zit het paaltje met de meest prestigieuze naam er ook tussen: de diamantkoppaal. Voor mij net zo alledaags als een 30 bij 30 centimeter grijze stoeptegel, maar dankzij zijn naam is het toch ook een beetje de edelsteen onder het straatmeubilair. Die naam heeft-ie te danken aan de vierkantige afgeschuinde kop, iets wat waarschijnlijk al vanaf de Middeleeuwen bestaat. In de tijd dat de diamantkoppaal alleen nog van hout werd gemaakt, zorgde het ervoor dat het regenwater niet op de kop bleef liggen en de paal snel weg zou rotten. Ook is het handig dat het buitengewoon oncomfortabel is om op het paaltje te gaan zitten, in wezen een subtiele vorm van hostile architecture. Tegenwoordig is de afgeschuinde kop wel heel subtiel, maar de vorm doet nog steeds zijn werk. De houten variant, ook met reflectorbandjes is nog wel in de handel maar bijna drie keer zo duur. Daarom is de versie van kunststof nu dominant in het landschap. Solitair zie je hem regelmatig, maar hij komt het best tot zijn recht in groepsverband. Vaak in lange rechte stroken achter elkaar om te voorkomen dat auto’s of fietsen ergens gaan rijden waar wij ze als samenleving niet willen hebben. Het Mekka van de diamantkoppaal is in Nederland het Delflandplein in Amsterdam. Het hele plein is daar omzoomd met enkele en drievoudige rijen diamantkoppalen. Die voorkomen al jarenlang succesvol dat scooters en fietsers het plein onveilig maken. Voor de liefhebbers van het paaltjesmuseum in Rotterdam zeker een uitstapje waard.