Griffier: oud-Kamervoorzitter Arib vindt dat ‘iedereen tegen haar is’

Helemaal aan het einde van een lange zittingsdag in de rechtbank Den Haag, vertelt Khadija Arib vrijdag over meerdere gesprekken die zij de afgelopen tijd voerde met Kamervoorzitter Martin Bosma (PVV) en griffier Peter Oskam. Die gesprekken gingen over de rechtszaak die Arib startte nadat het presidium twee jaar geleden besloot tot een extern onafhankelijk onderzoek over het gedrag van Arib in haar tijd als Kamervoorzitter. Over die periode waren meldingen binnengekomen.

Bosma, vertelt Arib, zou in de gesprekken met haar hebben gezegd dat hij „het verschrikkelijk vond en dat hij spijt had, zoals hij dat ook had in het presidium”. Bosma was voor zijn voorzitterschap al lid van het dagelijkse bestuur van de Tweede Kamer en stemde, net als alle andere leden, in met het onderzoek. Bosma en griffier Oskam, de hoogste ambtenaar in de Tweede Kamer, zouden volgens Arib óók tegen haar hebben gezegd: „Trek alsjeblieft die zaak in, anders wordt het héél lelijk voor je.” Een opvallende beschuldiging, waarover Arib na afloop van de zitting geen vragen wilde beantwoorden.

Gevraagd naar een reactie op deze uitspraken van Arib, zegt Oskam telefonisch op vrijdagavond dat Bosma het ook vervelend vindt dat de Tweede Kamer in de rechtbank tegenover de voormalig voorzitter staat. „Maar zij heeft die rechtszaak aangespannen. Ik heb tegen haar gezegd: als je er vanaf wil, dan moet je het intrekken. Zo is het gegaan.” En is er tegen Arib gezegd dat het anders „héél lelijk” voor haar zou worden? Oskam: „Dat lijkt me stug.”

Het volledige onderzoeksrapport naar de meldingen over Arib werd nooit openbaar gemaakt, alleen een summiere samenvatting. Daar blijft het ook bij, zegt Oskam, omdat het is afgesproken met de ambtenaren die meewerkten. „Maar er is natuurlijk veel meer dan dat er in de pers is verschenen.” De griffier zegt vervolgens over Arib: „Zij vindt dat iedereen tegen haar is. Maar er zitten twee kanten aan het verhaal, en dit is de andere kant. Meer kan ik er niet over zeggen. De zaak is nu onder de rechter, dus het lijkt me niet verstandig om olie op het vuur te gooien.” Bosma was vrijdagavond niet bereikbaar voor commentaar.


Lees ook

Onderzoek: onveilige werkomgeving onder Kamervoorzitter Arib

Khadija Arib in de Tweede Kamer in september 2022, kort voordat zij haar Kamerlidmaatschap opzegde.

Wel of niet bevoegd?

De belangrijkste vraag waar het vrijdag in de rechtbank over ging, was: waren de toenmalige griffier en het presidium van destijds, het dagelijks bestuur van de Kamer, bevoegd om eind 2022 een onderzoek in te stellen naar meldingen over het gedrag van Khadija Arib tijdens haar voorzitterschap (2016-2021)?

Nee, stelde Geert Jan Knoops, een van de advocaten van Arib. De griffier en het presidium waren niet bevoegd. „Want er is geen sprake van een werkgever-werknemerrelatie”, zei hij. „En daarmee is eigenlijk alles gezegd.” Een Kamerlid is een gekozen volksvertegenwoordiger zonder formele werkgever, was zijn betoog.

Even stellig waren de door Arib gedaagde partijen. Ja, de Tweede Kamer heeft als werkgever van de ruim zeshonderd ambtenaren een „zorgplicht”. De Tweede Kamer, nog specifieker: de griffier en het presidium, waren „bevoegd” en „gehouden” om feitenonderzoek te laten verrichten. Dat stelden advocaten van de gedaagden: de griffier en het presidium, onderzoeksbureau Hoffmann en drie hoogleraren die het onderzoek begeleidden. De vraag over de bevoegdheden van presidium en griffier, waar de rechtbank uitspraak over moet doen, is er één waar staatsrechtsgeleerden het niet over eens zijn. Zowel de advocaten van Arib als de advocaten van de gedaagde partijen haalden deskundigen aan die hún lezing ondersteunden. „Dat maakt dat dit niet de makkelijkste zaak is waarover wij onder dit dak zullen beslissen”, aldus de rechtbank. Dat gebeurt waarschijnlijk begin volgend jaar.


Lees ook

Onder bejubeld Kamervoorzitter Khadija Arib knakte de ene na de andere ambtenaar

Kamervoorzitter Khadija Arib in 2017.

Ruim twee jaar geleden onthulde NRC dat het presidium, na advies van landsadvocaat Pels Rijcken, unaniem tot een extern onderzoek had besloten. Dat gebeurde nadat er twee anonieme brieven over de opstelling en het gedrag van Arib (PvdA) in haar tijd als Kamervoorzitter waren binnengekomen, waarin melding werd gemaakt van „machtsmisbruik” en „een onveilige werkomgeving”. Aanleiding voor één van de briefschrijvers was de benoeming van Arib tot voorzitter van de commissie van Kamerleden die onderzoek zou gaan doen naar het overheidsoptreden tijdens de coronacrisis. Dat zou betekenen dat Arib weer in direct contact zou komen met medewerkers van de Tweede Kamer.

De gedetailleerde beschuldigingen over Arib stonden niet op zich. Ze werden herkend en bevestigd door de leiding van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer én volgden op onder meer aanvaringen tussen de ondernemingsraad en Arib. Het presidium, onder leiding van toenmalig Kamervoorzitter Vera Bergkamp (D66), vroeg onderzoeksbureau Hoffmann het onderzoek te doen. Van de zeventien voorvallen die staan beschreven in de twee brieven, werden er zestien bevestigd, stelden de onderzoekers vast. In de rechtbank Den Haag, wijst één van de advocaten er vrijdag op dat Arib nooit „een inhoudelijke reactie” heeft willen geven op de resultaten van het onderzoek. Waar Arib volgens hem wel steeds over begint: „De vorm en de formele aspecten van het feitenonderzoek.”

Arib, die op meerdere momenten het woord kreeg, sprak van een „zwarte dag”. Ze vroeg zich af hoe het zover heeft kunnen komen. „Ik heb nooit gedacht dat mijn politieke carrière zou eindigen in een rechtszaal.”