Nanook en Suka, broer en zus, hebben meteen door wie van het bezoek er hondensnoepjes in zijn zak heeft. Dolenthousiast bespringen de driejarige husky’s de fotograaf. Al snel begrijpen ze dat ze alleen iets krijgen als ze luisteren. Zit! Oké, ze zitten. Ze krijgen een snoepje. Maar meteen daarna dansen ze weer rond, hun lichte ogen en blije snuiten op standje extreem vrolijk. Nanook met zijn grote zwarte pluimstaart en Suka met zwarte vlekjes op haar grijze flanken.
„Alle vrijwilligers zijn dol op ze”, zegt Cylene van Stijn van Dierenopvangcentrum Vlaardingen. „Het zijn de liefste honden die we hier hebben.”
Toch zitten ze al anderhalf jaar in het asiel. Hoe kan dat? „Ten eerste zijn ze onafscheidelijk.” Toen de een naar de dierenarts was voor de sterilisatie of castratie, begon de ander al een beetje te kermen. „Het zijn echt roedeldieren. En ten tweede zijn het husky’s – althans, husky’s waar wat bordercollie doorheen zit. Ze hebben ontiegelijk veel beweging nodig. Je moet eigenlijk echt met ze gaan sporten, bijvoorbeeld behendigheidssport, dat is een hindernisbaan voor honden, of flyball.”
Flyball is een soort hondenestafette. „En snoep is hun leven, sowieso is eten hun leven, dus speuren zullen ze ook heel leuk vinden.”
Er is niet veel bekend over de achtergrond van broer en zus. Ze werden niet goed verzorgd, slecht gehuisvest. Ze zijn één keer geplaatst, maar toen kwamen ze na een paar weken terug: ze waren niet helemaal zindelijk en sloopten dingen in huis. In het asiel was dat niet duidelijk geworden, daar lopen ze ’s nachts buiten.
„Een buitengebied zou dus het allermooiste voor ze zijn, of een twee-onder-een-kapwoning met een grote, huskyproof omheinde tuin. Ergens waar ze los kunnen lopen en buiten ravotten.” En zonder andere huisdieren. „Ze doen echt geen vlieg kwaad, althans geen mens, maar ze hebben wel een jachtinstinct.”
Afgelopen maand, na een lezing over generaties op de werkvloer, kreeg ik een interessante vraag van een man van eind dertig, begin veertig – dat noemen we tegenwoordig een millennial.
We bespraken met een groep van alle leeftijden dat vijftigers het soms moeilijk vinden om kritiek te geven aan jongere collega’s. Je slaat snel de verkeerde toon aan, en dan voelen ze zich soms beledigd, of nog erger: ‘onveilig’. Een aantal vijftigers in het gezelschap klaagde dat ze soms op eieren moesten lopen bij ‘de jongeren’.
Tot de ‘millennial’ z’n vraag stelde. En zei dat oudere collega’s hun toon toch ook weleens wat konden matigen? „Waarom moest het altijd zo bot?” Daar moest ik even over nadenken.
Want heel eerlijk? Ik denk dat veel collega’s mij ook bot vinden. Het is geen excuus, maar ik denk dat dat deels komt doordat ‘mijn generatie’, generatie X, zo’n beetje gewaterboard werd, als we iets verkeerd deden.
We kregen strafwerk op school en dan moest je honderd keer opschrijven dat je er spijt van had. Of je moest in de hoek staan. Mijn ouders vonden dat trouwens prima en zeiden: „Daar zal je het zelf wel naar gemaakt hebben” als ik na het ‘nablijven’ thuiskwam.
Dat is wel een verschil met verhalen die ik nu weleens hoor van docenten, waarin ouders verhaal komen halen als hun kampioentje het verzoek heeft gekregen eens naar school te komen, in plaats van in het park te zitten blowen.
Maar ook later, op m’n werk, ging het er soms hard aan toe. Ik herinner me dat toen ik in de jaren negentig bij de Volkskrant werkte, er een prikbord hing waarop alle blunders van collega’s die de krant hadden gehaald werden geprikt. Compleet met nare opmerkingen erbij als ‘kan niet schrijven’ en ‘dit werkt hier’, waar alle collega’s smakelijk bij stonden te lachen. Als daar een knipsel van mij hing schaamde ik me, en voelde ik me vernederd. Ik was 26.
Maar dat hoorde erbij! Vond je toen. Als je in de Champions League speelde, moest je tikken kunnen incasseren. Misschien dat daar de houding van meer vijftigers vandaan komt, over het ‘gezeik van snowflakes over onveiligheid’. En misschien is dat ook de reden waarom vijftigers over het algemeen wat lankmoediger reageren op nieuws zoals dat van vorige week over topdirigent Jaap van Zweden, die zich volgens tv-programma Pointer schuldig maakte aan grensoverschrijdend gedrag.
En toch ben ík blij dat de tijden veranderd zijn. Tuurlijk. Toen ik ernaar vroeg op LinkedIn had ik ook begrip voor de vijftigers die schreven dat het weleens lijkt of „jongeren helemaal nergens meer tegen kunnen”, „geen veerkracht meer hebben” en de „ruggengraat van een zeepaard”.
Ik snapte de generatiegenoot die schreef: „Ik merk dat ik tegen gen Z-collega’s voorzichtiger ben geworden”, en degene die zei dat ze „dagelijks leidinggevenden in het publieke domein spreekt die hierdoor verlamd raken”.
Of de universitair docent, die studenten tegenwoordig waarschuwt als hij stevige taal gaat gebruiken. Die zegt dat mensen die daar niet tegen kunnen, maar even de vingers in de oren moeten stoppen. „Iets wat ik tot vijf jaar geleden nooit deed.”
En ik snapte de gefrustreerde leidinggevende, die ooit telefonisch een 27-jarige medewerkster probeerde te bereiken en toen te horen kreeg: ‘het voelt nu even niet goed’ en daar helemaal niks mee kon.
Maar ik ben vooral hoopvol. Als ik lees dat jongeren niet meer klakkeloos álle kritiek accepteren en hun collega’s – hoe oud ze ook zijn – dwingen daar professioneler mee om te gaan. Ik denk soms wel eens dat de woorden ‘onveilig’ en ‘grensoverschrijdend gedrag’ tekenen zijn van emancipatie. Symbolen die je kunt gebruiken, woorden waar wij vroeger geen woorden voor hadden.
Ik ben ook dankbaar voor de generaties vóór mij, die de vijfdaagse werkweek bevochten, de oorvijg bestreden, de verkrachting door een priester, het binnen je stand huwen, het enige recht is je aanrecht, en het altijd gelijk geven van iemand die dertig jaar in dienst was.
Zo bevechten jongeren tegenwoordig ook misstanden. Het zal niet altijd even handig gaan en er vallen slachtoffers onder de oudjes én de jongeren, maar ik steun de grote beweging.
Want zeker, van kritiek word je beter. En natuurlijk kunnen sommige jongeren wel een weerbaarheidstraininkje gebruiken. Maar je leert pas écht iets, als kritiek niet alleen maar gegeven wordt door botteriken die het beter weten, maar met respect en vertrouwen. Je leert pas écht iets, als kritiek niet alleen gegéven wordt, maar ook beklijft. Die millennial die afgelopen week vroeg of het soms wat minder bot kan?
Daar wordt iederéén beter van.
Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]
Vader: „Onze dochter (19), gediagnostiseerd met autisme, studeert en dat gaat prima qua resultaat. Wij zouden graag zien dat ze een bijbaantje neemt, puur om te leren hoe het is om in een werkende omgeving te zijn en met anderen om te gaan. Maar als we dat zeggen, antwoordt ze dat ze het al druk genoeg heeft met haar studie. Financieel is het niet per se nodig. Ze woont thuis, past af en toe op en geeft niet veel uit. Ze doet naast haar studie veel creatieve dingen, zoals lezen en schilderen. Doorgaans voelt ze zich best goed, maar qua sociale contacten kan het beter. We willen haar niet pushen, maar gunnen haar wel de vaardigheden en contacten die ze van zo’n baantje meekrijgt.”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Stap voor stap
Marielle Balledux: „Heel goed dat u uw dochter niet wilt pushen om een bijbaan te nemen. Het gaat goed met haar. Ze studeert, heeft een leven ernaast, haar financiën zijn op orde. Dat is voor een jongere zónder autisme al heel mooi, laat staan voor iemand die meer tijd nodig heeft voor prikkelverwerking, zoals uw dochter.
„Als ze zelf zegt dat dit pakket even voldoende is, volg haar daar dan in. Zelfbepaling is belangrijk op deze leeftijd. Als u gaat aandringen, gaat ze mogelijk afstand van u nemen.
„Het is begrijpelijk dat u graag ziet dat ze aan de slag gaat met de vaardigheden die nog lastig zijn. Dat hoeft niet per se in een bijbaan. In haar oppaswerk oefent ze met verantwoordelijkheden als op tijd komen. In haar hobby’s zou de mogelijkheid tot sociale aansluiting kunnen liggen. Misschien zou ze een schildercursus kunnen doen? Of zich aansluiten bij een boekenclub? Jongeren leren vooral als ze zich veilig voelen, en iets leuk vinden om te doen. Maar ook hiervoor geldt: stapje voor stapje. Het hoeft en kan niet allemaal tegelijk. Ze moet ook tijd overhouden om naast al die activiteiten te kunnen niksen en lummelen.”
Wacht op initiatief
Susan Bögels: „’Om kinderen met autisme een toekomst te bieden, moet je hun heden verlangzamen.’ Dat is een uitspraak van Henry Markram, een van de bekendste hersenonderzoekers ter wereld, die een zoon heeft met autisme.
„De meeste mensen verwerken informatie op een manier die aansluit bij hoe de maatschappij is georganiseerd. Ze kunnen hun aandacht over meerdere dingen verdelen en minder belangrijke informatie negeren. Voor iemand met autisme is dat moeilijker. Ze ervaren de wereld als heel intens. Wat ze doen, doen ze met de volle honderd procent inzet. Dan past er niet veel meer naast. Uw dochter heeft genoeg zelfreflectie om dat van zichzelf te weten. Ook het aangaan van meer sociale contacten kan op dit moment gewoon te veel zijn.
„Wat u moet voorkomen is dat ze overweldigd raakt door te veel taken tegelijk. Dat is voor jongeren met autisme een verschrikkelijk gevoel, dat woedebuien of zelfs zelfbeschadiging tot gevolg kan hebben.
„Dus geen druk opleggen, zeker niet bij iemand die zo goed functioneert. Wacht op haar eigen initiatief. Dat kan even duren. Om initiatief te nemen moet er ruimte zijn in het hoofd. Uw dochter is nog zo bezig met de verwerking en ordening van de veeleisende wereld om haar heen, dat ze daar gewoon nog niet aan toe komt. Maar als ze dat doet, ontstaat er iets buitengewoons inventiefs en creatiefs. Daar mag u op vertrouwen.”
Marielle Balledux is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Susan Bögels is hoogleraar Family Mental Health & Mindfulness aan de Universiteit van Amsterdam. Zij ontwikkelde mindfulnesstraining voor kinderen, jongeren en (jong)volwassenen met ADHD en autisme, en hun ouders
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Een mollige mensfiguur staat met gevouwen handen in een cirkel. Dunne lijnen, schetsmatig getekend, bijna kinderlijk. Om de cirkel heen is een rechthoek van de etsplaat te zien, waarbinnen de kunstenaar met hanepoterige letters zijn naam heeft geschreven: Anton Heyboer. Onder de rechthoek: Heyboers handtekening in dikke zwarte inkt, drie rossige stempels. Jorrit van Bavel is de ets speciaal van boven gaan halen, want dit is het allereerste werk van Heyboer dat hij kocht, precies 25 jaar geleden, en hij is daarna niet meer met deze kunstenaar opgehouden. Of met beeldende kunst in het algemeen. Hij noemt kunst losjes „de essentie van mijn bestaan”.
De woonkamer en open keuken van het rijtjeshuis in Eemnes waar Van Bavel (48) met zijn vrouw woont, lijkt wel een kleine galerie door de tientallen kunstwerken die er hangen en staan, en die hij regelmatig wisselt. De kern van zijn verzameling is het werk van Anton Heyboer (1924-2005), een Nederlandse kunstenaar die vooral bekend werd omdat hij vanaf eind jaren zestig met vijf vrouwen in een commune in Den Ilp woonde, waar hij schilderijen en aquarellen maakte die door zijn vrouwen werden verkocht.
Van Bavel verzamelt de vroege kunst van Heyboer, van voor en tijdens die communetijd. Ook heeft hij werk van mensen die zich duidelijk door die vroege Heyboer hebben laten inspireren (zoals Gerrit Dekker en Victor IV), en dan nog objecten, tekeningen en schilderijen van vooral jonge hedendaagse kunstenaars die Van Bavel interessant vindt. Zowel binnen als in zijn tuin staan verder beelden van meer en minder verwrongen en verroest afvalstaal, gemaakt door Theo Niermeijer (1940-2005), die net als Heyboer geïnteresseerd was in het mystieke. Beiden maakten het soort werk waaraan je duidelijk ziet dat de kunstenaar er een betekenis in gelegd heeft waarvan het de bedoeling is dat je die niet meteen begrijpt – een soort geheimtaal in symbolen.
Dat is juist wat Van Bavel zo aantrekt in hun werk. „Daar kan ik uren over praten.” Van Bavel is autodidact kunstkenner. Hij is geboren in Amsterdam, vertelt hij aan zijn eettafel, en opgegroeid in het Gooi, in Huizen. Daar ging hij naar de havo; hij ging expres niet naar de middelbare school in Laren (Laren, Huizen en Eemnes zijn buurgemeentes) waar zijn vader onderwijzer was. „Dan krijg je: jij bent de zoon ván.” Had hij geen zin in. Na de havo deed hij de detailhandelsschool in Hilversum en de hotelschool in Amsterdam. „Eerlijk gezegd wilde ik van jongs af aan kok in een eigen restaurant worden.” Maar daar kwam iets tussen, namelijk Albert Heijn.
Op zijn vijftiende had hij zijn eerste bijbaantje bij de Albert Heijn in Huizen. Vakken vullen, klanten helpen. „Ik vond het daar allemaal zó leuk. Het samenwerken, het regelen. Ik kon er goed mijn draai vinden. En op een gegeven moment ga je stappen maken: dan krijg je wat collega’s onder je.” Tegen die tijd studeerde Van Bavel al. Om het bedrijf te leren kennen werd hij steeds in verschillende winkels neergezet, als manusje-van-alles. Toen hij klaar was met zijn opleiding stond hij voor de vraag: wat nu? „En mijn toenmalige supermarktmanager zei: joh, ik wil jou gewoon hier houden.”
Foto Lars van den Brink
Lang verhaal kort: Van Bavel werkt nog steeds bij Albert Heijn. „We spreken bij Albert Heijn weleens over blauw bloed en nou ja, dat blauwe bloed bleef altijd door mijn aderen stromen.” Van Bavel werkt niet meer in winkels, maar vier dagen per week in de logistiek. „Ik ben verantwoordelijk achter de schermen, letterlijk achter de laptop, voor een goede flow van producten vanaf de leveranciers tot aan de distributiecentra.” En de vijfde dag werkt Van Bavel als conservator voor de kunstcollectie van het bedrijf.
Is hij via zijn ouders met kunst in aanraking gekomen? „Nee, die waren niet zo kunstzinnig als ik. Ik heb het echt zelf leren ontdekken en ontwikkelen: Museumjaarkaart kopen, veel naar musea gaan. Het begon ermee dat een oom van mij een werkje van Heyboer had hangen, en dat vond ik zo leuk, dat wilde ik ook wel. Toen ben ik gaan speuren.” Van Bavel was 23 toen hij die eerste ets kocht. Er was toen net iets verdrietigs in zijn privéleven gebeurd waar hij niet over wil vertellen, maar wat zijn belangstelling voor kunst nog extra aanwakkerde. Hij vond troost in het mystieke.
Die eerste ets kostte „poeh… een paar honderd gulden denk ik? Nee: euro, het was net in de eurotijd. Ik ben niet rijk of vermogend, toen al helemaal niet. Maar jongeren van mijn leeftijd gingen vroeger naar de kroeg, de discotheek, peuken roken… Wat dát allemaal kost. Ik spaarde mijn centen liever op en dan kon ik eens in het half jaar ofzo een werkje kopen dat ik heel gaaf vond.”
Foto Lars van den Brink
Hij leerde al snel de Nederlandse kunst- en galeriewereld kennen. „Zo groot is die niet.” Bij tentoonstellingen, lezingen en openingen ontmoette hij kunstenaars, verzamelaars en andere belangrijke personen in de kunstwereld. „Kunstvrienden.” Nu organiseert Van Bavel af en toe tentoonstellingen, geeft hij kunstadvies en zit hij in jury’s voor stipendia aan jonge kunstenaars. Tegelijkertijd heeft hij al die jaren gestaag verder gebouwd aan zijn privécollectie („Hoe groot die is? Té groot”). Hij denkt er soms nu al over na hoe die verzameling na zijn overlijden bij elkaar kan blijven. „Dat is ook wat kunst oproept, hè.” En zeker Heyboer, met zijn mystiek.
Mij doet Heyboers ets met de mensfiguur in een cirkel trouwens denken aan de Vitruviusman van Leonardo da Vinci, de iconische vijftiende-eeuwse tekening van een man die met zijn armen wijd in een vierkant en een cirkel staat. Heel goed, zegt Van Bavel daarover: „Goed dat je eerst zelf nadenkt, voordat ik ga uitleggen. Kunst is wat je er zelf in ziet.” Maar die cirkel met de mensfiguur erin is bij Heyboer een onschuldsymbool, vertelt Van Bavel. „Het poppetje is het wezen, het bewustzijn, en elk wezen leeft in een onschuld.”
Nee, makkelijk of heel duidelijk wordt het niet. „Heyboer legt zijn tekens en werken op honderd verschillende manieren uit. Zittende figuren, staande figuren, cirkels, kleuren, cijfers hebben bij hem allemaal een bepaalde betekenis. Dat vond ik zo intrigerend, daardoor ben ik steeds meer gaan ontdekken.” Op tafel ligt een stapel Heyboer-boeken; hij pakt er een tussenuit: Het systeem van Anton Heijboer, ondertitel Mijn werk is de onschuld leefbaar te maken. De pagina’s zijn lichtbruin en gevuld met geometrische vormen, mensfiguren en handgeschreven tekst. Heyboers handschrift. „In 1951 heeft hij zich vrijwillig laten opnemen in Santpoort”, vertelt Van Bavel. „De psychiatrische inrichting. Daar kwam een mystieke kennis tot zijn bewustzijn en toen heeft hij uiteindelijk het hele systeem van zijn leven beschreven op grote vellen pakpapier. Die zijn in dit boek facsimile uitgegeven.” Exact gereproduceerd dus.
Hoe kan het dat Heyboer je zo raakt, wat ís dat?
„Ja, dat mystieke, die unieke beeldtaal die je direct herkent, dat vind ik supergaaf. Ik ben ook gek van het etswerk, die techniek, het materiaalgebruik. En het mooie van Heyboer vind ik dat hij schijt had aan de buitenwereld en daardoor de vrijheid om fantastische kunstwerken te maken. Met die filosofische kant erin, waarvan ik nog steeds niet alles heb uitgespit. En een heel religieuze kant, wat mij ook interesseert.”
De late Heyboer schilderde bijvoorbeeld honderden kleurige kippen. „Massaproductie, heel snel, soms kneep hij de verf zo uit de tube op het doek. Ik noem dat altijd de tubekippen. Iedereen kent die, maar mensen weten vaak niet dat ze voor het Petrus-verhaal staan.” Ze verbeelden de haan uit de Bijbel, die kraait nadat Petrus Jezus driemaal heeft verloochend. Van Bavel wijst naar een ets achter zich, zo groot als een paspoort, een Jezus aan het kruis: „Heyboer heeft ook deze crucifix gemaakt, in 1953. Daar ben ik best trots op, dat ik die heb, want er bestaan er maar drie van. Het Rijksmuseum Twenthe in Enschede heeft er ook eentje. Maar die heeft volgens mij een ongesigneerde, deze is gesigneerd. Ik hou niet van pochen, maar ik heb een betere.”
Dat vindt hij leuk, natuurlijk, maar hij vindt het ook altijd fijn als er een soort verhaal rondom een werk ontstaat. „Je verzamelt niet alleen kunst, maar ook herinneringen. Ik vind het mooi als dingen verhalen worden.”
Ben je eigenlijk religieus?
„Nee, maar ik ben wel katholiek opgevoed. En er knaagt altijd wel iets in het onbewuste, weet je wel. Misschien maakt Heyboer dat ook wel los. Ik vind zijn werk superinteressant.”
Het woord ‘mooi’ is nog niet gevallen, valt me op.
„Nee, ik haat dat woord – nee, dat moet ik niet zeggen. Ik vind ‘mooi’ geen criterium. Werk moet interessant zijn, het moet verwondering en misschien wel dialoog oproepen. Het moet je trekken.”
En de jaren zestig en zeventig zijn echt jouw periode?
„Ja, daar ben ik mee begonnen, maar ik ben natuurlijk via de jonge kunstenaars én via Albert Heijn ook steeds meer geïnteresseerd geraakt in hedendaagse kunst.”
Een jaar of tien geleden vroeg zijn bedrijf hem in het bestuur van de kunstcollectie. Hij was inmiddels iemand in die kleine Nederlandse kunstwereld, en „het was hun ter ore gekomen dat ik op kantoor werkte.”
Sinds vijf jaar is Van Bavel conservator. Kunst aankopen voor het bedrijf, de collectie beheren. Veel grote bedrijven hebben een kunstcollectie, legt hij uit, maar ze gaan er heel verschillend mee om. „Sommige bedrijven besteden er veel meer geld aan dan wij, en gaan er ook meer mee naar buiten; die lenen bijvoorbeeld meer uit aan musea. Wij hebben veel op het hoofdkantoor hangen, in Zaandam.”
Daar geeft hij regelmatig rondleidingen aan collega’s. „Van hoog tot laag tot nieuwkomers. Ik vertel dan niet meteen bij elk werk: dat is van Pietje en het stelt dit en dat voor. Nee, ik zeg: leg je mobieltje weg en ga nou eerst eens even kijken. Het mooiste vind ik als je met een groep van tien, vijftien man langs zo’n collectie loopt en het gesprek erover op gang kunt krijgen. Wat zie je nou? En dan kan ik wel weer aanvullen wat de kunstenaar heeft bedoeld. Die dialoog aangaan, dat vind ik echt fantastisch. Die verbinding is niet alleen een verrijking voor de mensen met wie ik mijn kennis deel, maar ook een verrijking voor mezelf.”