God mag dan dood zijn, Eva Vlaardingerbroek rekent op Hem om Europa te redden. De 28-jarige extreemrechtse influencer bekeerde zich twee jaar geleden tot het katholicisme, met alle rituelen die erbij horen. Dat is een trend: onder conservatieve revolutionairen in de VS én Europa tekent zich een reactionair-christelijke herleving af, een die van het geloof een cultuurpolitiek bastion wil maken tegen de morele verloedering die het Westen in haar greep zou hebben. Buitenkerkelijk pleit Vlaardingerbroek voor massadeportaties en andere rigoureuze ingrepen. En in het militante Jeanne d’Arc-christendom dat zij voorstaat geniet uiteraard potentaat Vladimir Poetin, die zich hoeder van het ware christendom noemt, grote bewondering.
Dat is niet vreemd, de behoefte om God na zijn overlijden in Hospice Nietzsche weer ‘dichtbij te brengen’ en voor eigen doelen te gebruiken, is gloeiend hedendaags, van militant-rechts tot postkoloniale godsgeleerdheid die de Bijbel leest als een gids voor al uw inclusiviteit.
Juist de reden dat filosoof – en, op haar manier, ook influencer – Stine Jensen het wil opnemen voor de atheïst die kerk en staat gescheiden wil houden. Zij breekt een lans voor haar Scandinavisch geïnspireerde ‘cultuuratheïsme’. Dat wil strijdbaar zijn, maar niet zo bijtgraag en betweterig als dat van een eerdere generatie atheïsten – zoals Richard Dawkins en Christopher Hitchens – die er een sport van maakten religie te debunken als een beklagenswaardige nawee van primitief bijgeloof. De tijd van die darwinistische scherpslijpers is voorbij. In de huidige onheilszwangere tijden heeft religiositeit respectabiliteit herwonnen. Ook in geactualiseerde academische exegese zoals die van Stefan Paas en Rik Peels, theologen aan de VU die inzichten uit de analytische filosofie en moderne sociologie in hun werk verdisconteren.
In die context is het tegendraadse pamflet van Jensen meer dan welkom, alleen al als stoorzender. In Goddeloos pleit ze voor ‘een moedig en seculier athëisme dat zich staande houdt in het maatschappelijk en politiek krachtenveld waar radicaal-rechts flirt met het conservatieve christendom en identitair links zich opwerpt als de hoeder van de islam anderzijds’. Haar essay is geen vloeken in de kerk maar eerder genuanceerde tegenspraak op beschaafd volume. Dat is in elk geval een stuk weldadiger dan het snerende secularisme van quasi-Verlichters als de rechtsfilosoof Paul Cliteur, die de scheiding van kerk en staat niet kan verdedigen zonder gelovigen af te schilderen als zwakzinnigen, op zijn best ongevaarlijke. Jensen is gelukkig nergens te betrappen op zulke snoeverij.
Islamitische ‘afvalligen’
Maar je vraagt je wel af of dit ‘baldadig tedere’ atheïsme op de keper beschouwd soelaas biedt. Strijdbaar ‘opkomen voor het recht om níet te geloven’ is, gezien het ostracisme dat islamitische ‘afvalligen’ als Ayaan Hirsi Ali en Lale Gül ten deel valt, nog hard nodig. Maar is het afdoende verweer tegen religieus fundamentalisme en opkomend christelijk nationalisme? Of om liberale sceptici en spirituele aarzelaars te mobiliseren?
Hoe moet het bijvoorbeeld verder met Artikel 23 en de vrijheid van onderwijs? Jensens dappere atheïsme is kortom eerder defensief dan offensief zoals het omstreden pleidooi van VVD-leider Dilan Yesilgöz om godsdienst als werkzame maatschappelijke kracht in te dammen.
Hernieuwd religieus zelfvertrouwen blijkt anderzijds uit het nieuwe boek van Rik Peels, met wie Jensen in haar essay (en online) vriendschappelijk debatteert. Peels staat ver af van de gepolitiseerde draai die het geloof maakt bij conservatieve revolutionairen als Vlaardingerbroek – sterker, hij doet aan de VU onderzoek naar extreme overtuigingen – maar ook hij vindt dat gelovigen niet langer beschroomd hoeven zijn. In Leven zonder God keert Peels de rollen om. Niet de gelovige, maar de atheïst is een curiosum, die wat uit te leggen heeft. Een mooi brutale tournure die hij uitdiept in analyses van het wereldbeeld en de motieven van ‘de atheïst’. Allemaal lezenswaardig, en met intellectuele passie opgeschreven. Toch krijg je de indruk dat in zijn apologie tal van bochten afgesneden worden en de eigen uitgangspunten al te begeesterd voor waar worden aangenomen.
Dat zit hem deels in de meer academische filosofie waaruit hij put. Peels is geïnspireerd door de zogeheten ‘reformed epistemology’, een kennisleer die beargumenteert dat godsgeloof geen exotische overtuiging is die bewijzen nodig heeft maar juist basaal rationeel is. Vergelijkbaar met veel andere overtuigingen die we niet hoeven te bewijzen, bijvoorbeeld dat ik twee handen heb en nu dit stuk aan het schrijven ben. Godsgeloof is een basic belief. Waar calvinisten nog een sensus divinitatis aan toevoegen, een menselijke intuïtie die zegt dat er een God is.
Dat sluit aan bij analytische filosofie die beweringen waar bewijs voor nodig is goed wil onderscheiden van basale overtuigingen die ingebed zijn in een ‘manier van leven’, zoals Wittgenstein het noemde. Alleen, het gebruik dat ‘analytische theologen’ van dit onderscheid maken, rekt het begrip wel heel ver op. ‘God’ is per slot van rekening een uniek begrip, dus moeilijk op een lijn te stellen met onze alledaagse basale overtuigingen.
Lees ook
Ons bewustzijn is fonkelende software in een apenbrein
Yoghurt met frambozen
Soms lijkt Peels ook te schuiven met het begrip wat een basale overtuiging eigenlijk is. De overtuiging dat je als ontbijt ‘yoghurt met frambozen’ hebt gegeten is getekend door kennis (wat yoghurt is, wat frambozen zijn). Hoe zit dat met de ‘rationele’ overtuiging dat er een God is – wie of wat dat verder ook moge zijn? Ook de ‘asymmetrie’ die hij ziet tussen godsgeloof en atheïsme (het tweede moet je beargumenteren, het eerste niet) overtuigt niet echt. Net zo min als de waarneming dat ‘het blijkbaar niet mogelijk [is] te ervaren dat God niet bestaat’. Dat is ofwel betwistbaar (wat is de nihilistische ervaring van Nietzsche tot Camus anders dan die van de afwezigheid van een God?) ofwel onzin: je kunt ook niet ‘ervaren’ dat een eenhoorn niet bestaat.
Overigens, ondanks het enthousiasme over basic beliefs blijft de behoefte aan harder bewijs kennelijk toch knagen. Analytische theologen omarmen graag het argument van filosoof Alvin Plantinga (bij wie Peels studeerde), die Gods bestaan afleidt met de logica van ‘mogelijke werelden’. Een bewering die in ten minste één wereld waar is, heet ‘mogelijk’, een die in alle werelden waar is (zoals 1+1=2) is ‘noodzakelijk’. Plantinga’s godsbewijs komt heel grof hier op neer: als het mogelijk is dat God, een ‘noodzakelijk wezen’, in één wereld bestaat (en het is niet bewezen dat dat niet kan), dan volgt uit modale logica dat Hij in alle werelden moet bestaan, dus ook de onze.
Maar hoe sterk is dat? Het riekt, zoals zoveel in rationele theologie, naar begging the question. Critici hebben Plantinga’s modale bewijs op zijn kop gezet: het kan net zo goed uitwijzen dat Gods bestaan onmogelijk is. Als de bewering dat God noodzakelijk bestaat mogelijk ónwaar is, in één wereld, dan is die volgens dezelfde modale logica in geen enkele wereld waar, dus ook niet in de onze.
Los van zulke wijsgerige tournures lijkt Peels’ rationele verdediging van het geloof ver af te staan van zowel onorthodoxe vrijzinnigheid als van de dogmatiek van protestantse theologen als Karl Barth (1886-1968), die de christelijke openbaring zag als een verticale inbreuk in het menselijk bestaan, scherp onderscheiden van heidense, ‘natuurlijke’ religie.
Ook bij de onvermoeibaar argumenterende Peels stuit rationeel verantwoord geloven uiteindelijk op grenzen in de klassieke kwestie van het Kwaad, een kernprobleem voor het christelijk geloof in een goede Schepper. Peels erkent dat we sommige dingen niet kunnen begrijpen – en daar doemt de God op wiens wegen ‘ondoorgrondelijk’ zijn. Om het met Karl Barth te zeggen: ‘God! Wij weten niet wat we daarmee zeggen. Wie gelooft, weet dat we het niet weten.’
En wat kunnen we nu ‘leren’ van de atheïst? Volgens Peels vooral hoe ‘we een houdbaar, gezond, religieus en theologisch robuust beeld van God kunnen construeren dat verder gaat dan stereotypen.’ Eerder dan een gesprek met de atheïst, is zijn boek dus toch weer een polemiek, ten dienste van de gelovige.
De grote afwezige is intussen de agnost, die de vraag naar God openlaat. Zowel bij Peels als Jensen komt die maar mondjesmaat aan bod, omdat die tenslotte geen ‘partij kiest’.
Sporen van agnosticisme
Maar moet dat dan? Geloof van een heel ander soort, met sporen van agnosticisme, komt naar voren uit de nieuwe bundel van columnist en publicist Stephan Sanders. Na een leven als seculiere Amsterdamse journalist groeide hij in het geloof van zijn jeugd, dat van de katholieke kerk. Niet cognitief, laat staan dogmatisch, maar – in termen van Wittgenstein – als een manier van ‘in het leven staan’. In Wonder, wonderlijk, een bundel van zijn Trouw-columns en andere stukken over het geloof, stapt Sanders buiten het strijdgewoel tussen evangelisten en atheïsten. Zijn met een fijn pennetje geschreven columns zijn een constante poging zichzelf niet zozeer te overtuigen (van argumenten of doctrines) maar te groeien in zijn nieuwe manier van doen en denken.
Sanders geloof staat dan ook niet rotsvast – hij is geen Petrus – het is een Wirbel, een werveling die je telkens dreigt te ontglippen. Geloven gebeurt ‘door langzame gewenning’, citeert hij de filosoof Theo de Boer. Uiteindelijk gaat het hierom: ‘Je zult iets moeten vinden buiten jezelf dat je oplaadt.’ Bob Dylan zei het al, karakteristiek grimmiger: It may be the devil or it may be the Lord, but you’re gonna have to serve somebody.
Bij Sanders eigen overgave en dienstbaarheid hoort een afscheid van lang gekoesterd wereldwijs cynisme. ‘Alsof het Goede niet minstens zulke opzienbarend en trouwens moeilijk te traceren antecedenten heeft als het Kwaad’, schrijft hij. Hij wil de boom van kennis van goed en kwaad ‘niet langer uitsluitend vanaf zijn schaduwzijde bekijken.’
Dat probeert hij in zijn columns, soms troostrijk in hun onzekerheid, en in korte portretten waar de bundel mee besluit. Schetsen van zijn vriend wijlen Anil Ramdas (agnost), van medechristen Beatrice de Graaf en… hé, daar is ook Eva Vlaardingerbroek weer. Sanders breekt zich het hoofd wat hij van haar bekering moet vinden. In een column uit 2023 is hij nog mild, want de kerk is ruim genoeg en zij is nu ‘net zo katholiek als ik’.
In een naschrift is hij strenger: hij voelt zich, als homoseksuele man, ‘existentieel bedreigd’ door het militante en intolerante christendom dat Vlaardingerbroek en haar geestverwanten uitdragen. Terecht. Maar de kerk van Rome verlaten, omdat Eva er nu knielt om te bidden voor white supremacy, dat gaat hem te ver. Verketteren hoort er niet bij, maar ‘weglopen’ evenmin – laat staan deporteren.
Geloven blijft een Wirbel, een werveling – en de ondogmatische van Sanders zou je, nu het christendom weer wordt omgesmeed van ploeg tot zwaard, iedere nieuwe Godzoeker toewensen.