Akkie de Stuers (93) of zeg maar gewoon Akkie, zo noemt „iedereen” haar, Akkie, die zocht een huis. Want ze woonde sinds de coronatijd in bij een vriend op zijn grote boerderij in Zwolle, ze kende hem al driekwart eeuw, vanaf de middelbare school. En na 2020 had hij mantelzorg nodig en die verleende zij hem en van ‘een’ vriend werd hij ‘haar’ vriend. Maar de zorg werd te zwaar en in februari dit jaar verhuisde hij naar het verpleeghuis. Akkie wilde niet in de boerderij blijven en in een Zwols wooncomplex waren er alleen te dure koopappartementen. Haar kinderen maakten zich zorgen, onder wie haar dochter in Amsterdam: waar moest Akkie heen? Dan komt ze toch bij mij wonen, zei haar zoon Gijs, Akkie’s kleinzoon. Want hij, masterstudent geneeskunde, zocht juist een huisgenoot.
Akkie en Gijs (31), achternaam Doeleman, wonen sinds maart samen in zijn huurflat in Amsterdam-West, op de zesde verdieping met uitzicht op de Sloterplas en het vele groen eromheen. Ze vertellen erover terwijl ze dicht naast elkaar op de bank zitten, zijn voeten verwarmd door dikke sokken in regenboogkleuren, gebreid door Akkie, want breien doet ze aan één stuk. Gijs draagt ook een jurk, dat doet hij weleens vaker, ook als hij uitgaat bijvoorbeeld – en waarom ook niet, zegt Akkie: als je daar zin in hebt moet je dat toch doen?
Hij is groot en zij is klein. Zijn stem is laag, hij bast echt. Haar stem is juist opvallend hoog, ook omdat ze melodieus praat en vol intonatie – ze zingt zeg maar een beetje. En terwijl ze zo praat laat ze af en toe haar hand op zijn been rusten en dan legt Gijs de zijne op haar schouder.
Gijs: „Ik ken mijn oma al mijn hele leven, mijn hele jeugd woonde jij ook in Amsterdam.”
Akkie: „Op maandag kwam ik jou altijd van school halen toen je nog op de lagere school zat. En dan perste ik sinaasappels. En ik deed de was. En strijken.”
Gijs: „Precies, je hebt veel op ons gepast. En toen mijn ouders scheidden, ik was acht, hebben we zelfs een tijdje bij jou gewoond. Je was altijd de meest hechte familie die ik had buiten mijn eigen gezin.”
Foto’s: Merlin Daleman
Polsbandje met alarmknop
Dat hij geneeskunde studeert – hij werkt aan zijn masterscriptie – komt goed uit. Akkies ogen verdrogen, hij druppelt ze een paar keer per dag. Sinds dit najaar draagt ze een polsbandje met alarmknop, Gijs is de eerste die wordt gewaarschuwd. Ze staat wankel op de voeten en voelt zich soms duizelig. Als ze valt, dat gebeurde dit jaar vier keer, dan komt ze niet zelf overeind. Eerder deze maand brak een poot van de stoel waar Akkie op zat. „Ik lag opeens op de grond!”, zei ze toen Gijs de woonkamer inliep. Pijn had ze pas de volgende ochtend. Hij nam haar toch maar mee naar de huisarts.
„Nu heb ik een breuk in m’n bekken”, zegt Akkie.
„Nee, je hebt geen breuk”, zegt Gijs. „Wel een enorme bloeduitstorting.”
„Een kneuzing in m’n bekken ja. Wonder boven wonder geen breuk.”
„Want”, zegt Gijs glimlachend naar zijn oma, „je hebt nog nooit…?”
„…iets gebroken!”, roept Akkie.
„Háháhá!”
„Heel mijn leven niet!” zegt ze. „Geen vinger! Geen pols!”
Gijs: „Laatst had je je wel gesneden, bij het koken.”
Akkie: „Ik zat lekker een worstje te snijden. En toen sneed ik in mijn vinger. Bloeden, bloeden, bloeden.”
Gijs: „Ik plak de pleisters. En ik kijk er soms naar, of het schoon is. En verder breng ik je naar plekken met de auto. Naar een lezing waar je heen wilt en vooral samen boodschappen doen. Soms geef je me een lijstje maar je vindt het ook leuk mee te gaan.”
Akkie: „Kan ik even in die winkel rondkijken. Of ik bel je op of stuur je een appje en zeg: wil je dat en dat even meenemen? Want dat wil ik dan lekker hebben.”
Koken doen ze allebei graag, altijd al. Alleen doen ze het liever niet samen
Koken doen ze allebei graag, altijd al. Toen Gijs achttien werd, gaf Akkie hem een zelfgemaakt boekje cadeau met uitgeknipte recepten, hij heeft het nog. Ze wisselen het koken af. „We hadden het er laatst over,” zegt Gijs, „we koken niet zoveel samen.”
„Jájájá,” zingt Akkie, „ik weet niet of we dat samen kunnen gaan doen! Ik weet niet of dat een succes is!”
Gijs: „Hahahaha! Ja, ik denk dat we het allebei moeilijk zouden vinden om de regie te delen.”
Akkie: „Ja want we zijn allebei toch wel baas. En hij maakt een sáús – hij kookt graag Italiaans, met pasta’s, ik doe nóóit iets met pasta – maar een pastasaus, en dan komt er een kilo wortelen en en en… twéé kilo uien en weet ik veel allemaal wat daar op die tafel ligt en dat gaat hij dan allemaal in stukje zitten snijden, en dan zó’n grote pan,” haar armen gaan de lucht in zo hoog als de artrose het toelaat, „echt, ik overdrijf niet, zó’n pan, en dat wordt dan een saus, nou ja: wáánzinnig.”
Gijs lacht hard en Akkie legt haar hand op zijn been en lacht mee. „Erg lekker”, zegt ze.
Gijs: „In het weekend eet ik vaak met vrienden in de stad en op maandagavond heb ik altijd de avond met mijn studentenvereniging. En sinds heel kort heb ik een vriendin, waardoor ik ook weleens bij haar eet.”
Akkie: „Ze logeert hier ook weleens. Dat is heel gezellig. Ik vind het een heel aardig mens, heel prettig.”
Gijs: „Ik vertelde het best snel aan haar, dat ik met mijn oma woon. Dat ik jou in huis heb genomen en niet andersom – jij mij – is natuurlijk een belangrijke nuance. Waardoor mensen het eerder sympathiek dan loserig vinden. Niet dat ik het hoef te verzwijgen weet je wel, dat je met een meisje terugfietst naar huis en zegt: o ja trouwens, die huisgenoot waarover ik het had? Die is 93. En het is mijn oma.”
Akkie: „En wij gunnen elkaar de ruimte, hij in zijn kamer aan de ene kant van de woonkamer en ik aan de andere kant de mijne. Die ruimte heeft hij nodig en dat mag. En ’s morgens ga ik altijd sinaasappels persen. En dan maak ik fruit klaar en yoghurt. Eén kom voor hem en één kom voor mij. En daar gaat dan granola bij en eventueel honing. En dat zet ik hier dan klaar.”
„Ik zei het al,” zegt Gijs, „ik krijg ook veel zorg”.
Vier kinderen voor haar dertigste
Akkie zorgde vroeger voor haar schoonmoeder en voor haar eigen moeder, die liet ze thuis bij haar slapen en toen moeder de trap niet meer op kon, draaide Akkie het om en ging zij bij haar moeder slapen. Na een beginnetje als rechtenstudent – „ik heb een goed stel hersens” – ontmoette ze haar man en kwam haar curriculum vitae tot stilstand, voor haar dertigste had ze vier kinderen. Van haar vijftigste tot haar zeventigste werkte ze alsnog, als zorgverlener bij de mensen thuis. De verzoeken kwamen via via bij haar binnen want ze zat in tal van verenigingen, en dan deed ze de thuiszorg, vooral in de laatste levensfase – ze zag veel mensen sterven.
Akkie: „Mijn vriend is op 17 februari in het verpleeghuis opgenomen en op 17 juni overleden, ik woonde al een paar maanden hier. Hij was opgehouden met eten en drinken daar in die inrichting. En de volgende dag stuurde zijn zoon een appje: wil jij ook wat zeggen bij de uitvaart? En daar heb ik toen verschrikkelijk over nagedacht, ik dacht: Rients verwacht dat ik wat zeg. En toen heb ik hier op deze bank met Gijs naast mij een middag zitten huilen. En hem erover verteld. En toen heeft Gijs mijn verhaal geschreven. En dat was een heel goed verhaal.”
Als ik niet meer kan breien, dan wil ik er niet meer zijn
Hoelang ze nog zullen samenwonen is de vraag, Gijs heeft ook een plan eens samen te gaan wonen met een goede vriend, al vindt hij het lastig „vrijwillig afscheid te nemen van deze situatie”. Akkie zegt te azen op een plek in een Amsterdams hofje via de evangelisch-lutherse kerk die ze wekelijks bezoekt. Een verpleeghuis ziet ze niet zitten, ze heeft, vertelt ze, „een verzoek tot euthanasie klaarliggen”. Met haar christelijke geloof gaat dat heel goed samen, voegt ze toe. „Onze Lieve Heer vindt dat best.”
Ze laat zich ontvallen dat het eigenlijk al „reuzeklaar” is, „heus, het is genoeg”, straks gaan haar ogen nog verder achteruit en kan ze zelfs niet meer breien.
Gijs: „Dat zei je altijd, toch? ‘Als ik niet meer kan breien, dan wil ik er niet meer zijn.’”
„Ja, dan houdt het op”, zegt Akkie. Ze pakt er een oranje truitje bij dat ze heeft gebreid, voor een vriendin, voor de baby. Maar er was geen wol genoeg, dus nou is de rug blauw. „Het moet op de post”, zegt ze. „Dat kindje is net geboren.”