Een typische kwaliteit van een brandweervrouw? Erik de Jonge, ploegchef van de vrijwillige brandweer in Voorschoten vertelt over die keer dat vijf brandweermannen en één vrouw onderweg waren naar een incident. Er leek even een vervelende situatie te ontstaan toen het de bevelvoerder niet lukte de taken te verdelen, en een van de mannen de leiding nam. Het was de brandweervrouw die orde op zaken stelde door te wijzen op het teambelang en de bevelvoerder in zijn waarde te laten. De Jonge: „Als deze dame niet met de vuist op tafel had geslagen, was er misschien muiterij ontstaan. Brandweervrouwen zijn vaak een soort lijm in de ploeg.”
Dat is ook de reden waarom brandweerpost Voorschoten bewust zoekt naar vrouwen. Na een ladies’ night waar vrouwen konden kennismaken met het brandweervak, twee jaar geleden, bestaat het team nu uit twintig mannen en vijf vrouwen. Dat is meer dan de 6 procent vrouwen die een gemiddeld vrijwilligerskorps in Nederland telt, blijkt uit recent onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) naar het werven en behouden van vrouwen bij de vrijwillige brandweer. Tachtig procent van de 22.000 brandweermensen in Nederland is vrijwilliger, ruim duizend mensen werken als beroeps én vrijwilliger. De eisen en de werkzaamheden voor beroeps en vrijwilligers, mannen en vrouwen, zijn gelijk.
„Uit groepsinterviews met brandweermensen blijkt dat het merendeel een voorkeur heeft voor een man/vrouw-verhouding van 80/20 procent”, zegt Karin Dangermond, senior onderzoeker bij het NIPV. Terwijl vrouwen in een korps een belangrijke meerwaarde hebben, bleek uit hetzelfde onderzoek. „Met vrouwen in een ploeg verandert de sociale cohesie. De sfeer wordt zachter en veiliger, mannen voelen meer ruimte om zich kwetsbaar op te stellen”, zegt ze. „Al zijn er natuurlijk ook vrouwen die net zo hard meedoen met het maken van foute grappen.”
„Na een incident zijn het vaker vrouwen die als vertrouwenspersoon worden gezien en oog hebben voor de behoeften van een collega, zoals een arm om de schouder, zegt Dangermond. „Tijdens het incident zelf hebben brandweervrouwen vaak een andere blik op een situatie en zien dan ook andere, vaak creatievere oplossingen.” Saskia van den Broek, regionaal commandant van de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, beaamt dat. Ze noemt als voorbeeld de situatie waarin een man met zijn voeten beklemd zat tussen de spijlen van zijn bed, en de brandweer met grof materieel aankwam om de spijlen door te zagen. De vrouw in de ploeg zei toen: we kunnen ook het matras optillen.
Toch zoekt het gros van de brandweerposten niet specifiek naar vrouwen. De reden, laat het onderzoek zien: het wordt niet als probleem gezien dat er geen of weinig vrouwen in het korps zijn, men wil geen onderscheid maken. Het gaat tenslotte om de kwaliteiten.
Van de 25 veiligheidsregio’s (waar de brandweerposten onder vallen) hebben er 14 géén diversiteitsbeleid. Dangermond: „Veiligheidsregio’s zeggen dat diversiteit belangrijk is, maar dat zien we niet terug in hun beleid. En in de helft van de veiligheidsregio’s zijn er brandweerposten zonder faciliteiten voor vrouwen, zoals een aparte douche.”
Fysiek minder zwaar
„De brandweer telt nog een aantal oudgedienden die niet gewend zijn aan vrouwen in het korps. Juist die mannen hebben er eerder weerstand tegen als er bewust gekozen wordt voor een brandweervrouw”, zegt Saskia van den Broek. Zij is behalve regionaal commandant van de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland namens de 25 veiligheidsregio’s portefeuillehouder diversiteit. In haar eigen regio hebben 22 van de 23 posten een of meer vrouwen in het vrijwilligerskorps. „Ik heb die ene post zonder vrouwen natuurlijk gevraagd naar het waarom. Wat bleek? De enige vrouw die in het korps had gezeten, was een relatie aangegaan met een brandweerman. Dat hoor ik wel vaker, ik begrijp niet waarom dat een probleem zou zijn. Korpsen hebben tegenwoordig moeite om genoeg mensen binnen te halen. Als je niet actief vrouwen werft, sluit je de helft van potentiële kandidaten al uit.”
Uit het NIPV-onderzoek blijkt dat veel vrouwen niet weten wat het brandweervak precies inhoudt. „Ze denken vaak dat het werk te zwaar of te technisch is, of niet te combineren met de thuissituatie”, zegt Dangermond. Van den Broek: „Terwijl het vak de laatste jaren juist fysiek minder zwaar is geworden doordat materieel lichter is geworden, zoals de brandweerslang. Bovendien gaat het in nog maar 30 procent van de uitrukken om een brand. Voor de rest gaat het om hulpverlening: een beknelling, auto-ongelukken, ambulance assisteren, afhijsingen (iemand uit een woning takelen), reanimaties.” En juist in die situaties is een vrouwelijk gezicht belangrijk, vindt Van den Broek. „ Als je een brandend huis ingaat, ziet niemand wie er in dat pak zit. En daar gaat het dan ook niet om. Maar bij ongevallen is het een ander verhaal. Dan wil je gewoon iemand bij je hebben die vertrouwd voelt.”
Gele kaart
Toch willen veel brandweervrouwen niet als bijzonder gezien worden, benadrukt hij. „‘Ik ben in de eerste plaats vrijwilliger, en daarna pas vrouw’, wordt dan gezegd.” Dat ze in het korps zelf wél op hun vrouwelijkheid worden aangesproken hoort er een beetje bij en dan moet je tegen kunnen, zeggen ook de vrouwen die NRC sprak. De Jonge: „Vóór onze ladies’ night heb ik de mannen ook gezegd dat het niet handig was om een vrouwonvriendelijke grap te gaan maken. Overigens spreken we elkaar daar sowieso op aan. Voor een foute opmerking krijgt iemand een figuurlijke gele kaart.”
Zaken bespreekbaar maken is volgens De Jonge dé manier om een gemengde ploeg te laten floreren. „Hier is geen apenrots. We praten na elke uitruk na, hoe klein of groot deze ook was. Daardoor ontstaat een veilige sfeer. Mensen durven zich kwetsbaar op te stellen. Het kostte tijd om deze praatcultuur erin te krijgen, maar strijd leverde het niet op. Dat komt ook omdat we een vrij nieuwe ploeg hebben met jonge mensen. Ik ben ervan overtuigd dat juist vrouwen ervoor zorgen dat brandweerlieden het beste bij elkaar naar boven halen.”
‘Hier droomde ik als kind al van’
Ilse Kloot (42) is veertien jaar actief bij de vrijwillige brandweer in Zwijndrecht. In het dagelijks leven werkt ze daar op de afdeling brandpreventie. In haar korps is ze een van de vier vrouwen. Ze rukt tussen de 100 en 150 keer per jaar uit.
Ilse Kloot (42) is veertien jaar actief bij de vrijwillige brandweer in Zwijndrecht. In het dagelijks leven werkt ze daar op de afdeling brandpreventie. In haar korps is ze een van de vier vrouwen. Ze rukt tussen de 100 en 150 keer per jaar uit.
‘Als klein meisje vond ik die rode auto’s met de blauwe lampjes machtig. Ik had toen al de droom om later bij de brandweer te gaan. Dat heb ik ook gedaan. Eerst de jeugdbrandweer en op mijn 28ste de vrijwillige brandweer. Nog steeds vind ik het fantastisch om door de remise met al die brandweerwagens te lopen. Ik doe er alles aan om zo vaak mogelijk te kunnen uitrukken. Als de pieper gaat, laat ik alles vallen en spring in de wagen.
Achter in de auto zitten en nog niet weten wat je gaat aantreffen, de adrenaline en het klaren van de klus met z’n zessen is een gouden combinatie. Wat mij vooral voldoening geeft is iets kunnen betekenen voor anderen, hoe minimaal ook. Een oudere dame die in haar nachtjapon in de badkamer gevallen was hield mijn hand vast, terwijl ambulancemedewerkers met haar bezig waren. Ik had een brok in mijn keel toen de ambulance met haar wegreed. Of het slachtoffer dat ik uit een brandend huis haalde. Pas toen ik hem had overgedragen aan de ambulance, besefte ik wat er gebeurd was. Toen moest ik mijn pak openritsen en mijn helm afzetten om letterlijk lucht te krijgen. En wat hoorde ik van omstanders? ‘Hee, het is een vrouw’. Ergens gaf me dat ook wel een kick.
Ik denk dat vrouwen een andere blik hebben tijdens een incident. Zeker als het gaat om het contact met slachtoffers. Mannen zijn soms horken en kunnen bot uit de hoek komen. Als er kinderen bij betrokken zijn, zal ik altijd op ooghoogte bij ze gaan zitten. En ik neem de brandweerbeer mee om te troosten. Mijn mannelijke collega’s denken daar niet aan. Sinds ik anderhalf jaar geleden moeder werd, raken incidenten met kinderen me dieper. Maar een brandend huis ga ik nog net zo onbevangen in als daarvoor. Als ik dat niet zou kunnen, kan ik beter stoppen. Eenmaal thuis is het fijn om de kleine weer te zien. Voor hem ben ik tutatuta-mama.”
‘Humor helpt met heftige incidenten om te gaan’
‘Toen ik tijdens een roadtrip met mijn vader door de Verenigde Staten een brand aantrof, vond ik dat heel vet. Ik wilde altijd al iets voor de samenleving doen, die brand inspireerde me. Toen ik thuiskwam hing er in ons dorp een wervingsposter van de vrijwillige brandweer. En dus meldde ik me aan. Als er specifiek gevraagd was naar een brandweervrouw, had ik niet gesolliciteerd. Ik wil aangenomen worden op mijn capaciteiten, niet om mijn vrouw-zijn. In een ploeg moet een goede mix zijn van feminiene en masculiene eigenschappen in plaats van vrouwen en mannen.
In Ilpendam, waar ik eerst vrijwilliger was, was ik de eerste vrouw. De mannen vonden het vooral gezellig. In Monnickendam, waar ik nu woon, is ook mijn partner lid van de vrijwillige brandweer. Het gaat thuis dus regelmatig over de brandweer. Voor de geboorte van ons dochtertje zaten we wel eens samen in de wagen tijdens een uitruk. Het is fijn dat hij weet wat ik meemaak. Als ik iets heftigs heb beleefd kan ik het thuis altijd bespreken. Zoals die keer dat ik een overleden vrouw uit een te water geraakte auto moest halen. Maar het hoeft niet altijd groots en spectaculair te zijn, ook kleinere incidenten kunnen heftig zijn. Humor helpt om ermee om te gaan.
Rond de geboorte van ons dochtertje ben ik er ruim anderhalf jaar uit geweest. Ik was verbaasd hoe weinig er geregeld was om terug te keren in het korps. Moest ik bijvoorbeeld extra trainingen doen? Of kon ik zo weer mee de wagen in? De organisatie wil divers zijn, maar regel dan ook iets voor zwangere vrouwen.
Sinds de geboorte van Noor is het iets lastiger geworden om uit te rukken. Als de pieper gaat moet er direct iemand zijn om voor haar te zorgen. Ook hebben we nu allebei meer het gevoel dat we na een uitruk veilig thuis moeten komen. Al denk ik dat ik de knop gewoon kan omzetten als ik een brandend huis in zou moeten.”
‘Desnoods met de haren overeind naar een brand’
Bregje Rooijakkers (47) is vijftien jaar actief bij de vrijwillige brandweer in Beek en Donk. In haar korps is ze een van de twee vrouwen. Het korps heeft zo’n 30 uitrukken per jaar. In het dagelijks leven werkt ze als kinderverpleegkundige.
‘Ik ben altijd op zoek naar uitdagingen. Niet alleen in mijn werk, maar ook in mijn privéleven. Daarom meldde ik me vijftien jaar geleden aan bij de vrijwillige brandweer. Al twijfelde ik even omdat ik toen twee jonge kinderen had. Maar ik ben er toch voor gegaan. De combinatie van uitdaging en het helpen van mensen vind ik het mooie van dit werk. Natuurlijk kan ik mijn ervaringen uit het ziekenhuis meenemen naar de brandweer. Tijdens een uitruk schuiven mijn collega’s me sneller naar voren als er bijvoorbeeld iemand gereanimeerd moet worden. Het zijn twee verschillende werelden, die van de kinderverpleegkunde en brandweer, maar uiteindelijk is het doel hetzelfde.
Als je terechtkomt bij een vervelend incident, moet je als team sterk staan en elkaar helemaal kunnen vertrouwen. Gelukkig kunnen wij elkaar steunen als het nodig is. Zoals die keer toen ik bij een ongeval kwam waarbij een jonge vrouw bekneld zat in de auto. Ik heb nog met haar gepraat, maar uiteindelijk overleed ze op straat aan haar verwondingen. Dat heeft impact gehad op mij. Gelukkig heb ik nog nooit een overleden persoon uit een brandend huis hoeven halen. Al zal ik ook dan vol adrenaline naar binnen gaan en doen wat ik geleerd heb.
In mijn korps heb ik me altijd geaccepteerd gevoeld door de mannelijke collega’s. Ook toen ik bevelvoerder was en ook nu ik sinds een jaar posthoofd ben. Als je bewijst dat je hetzelfde werk aankan als een man, dan is er weinig aan de hand. Als je niet tegen de humor van brandweermannen kunt, moet je dit werk niet gaan doen. Ik vind ook niet dat zij zich moeten aanpassen, of andersom. Het gaat erom dat we er als team staan als het nodig is. Desnoods met de haren overeind. Want als de pieper gaat, moet ik niet nog aan mijn kapsel hoeven denken of de lippen moeten stiften.”