Van de grote schrijvers van Sicilië zijn vooral Luigi Pirandello en Leonardo Sciascia bekend bij een groter publiek. Minder bekend is schrijver, dichter en vertaler Gesualdo Bufalino (1920-1996). Hij werd geboren in Comiso in het zuiden van Sicilië, waar hij na de oorlog en zijn studie in Palermo weer terugkeerde en voor de rest van zijn leven zou blijven. De aanloop naar zijn debuut Koortsdromen uit 1981 is een verhaal op zichzelf. Hij werkte als leraar en werd eind jaren zeventig gevraagd een inleiding te schrijven voor een fotoboek over Comiso, waar ook de Siciliaans-Belgische zanger Salvatore Adamo (1943) vandaan komt. Uitgever Elvira Sellerio was zo onder de indruk van zijn stijl dat ze vermoedde dat ze niet alleen met een docent te maken had, maar ook met een schrijver die vast nog meer eigen werk zou hebben. Bufalino ontkende en stuurde haar enkele door hem vertaalde gedichten. Maar Sellerio bleef aandringen en kreeg gelijk; er lag al dertig jaar een roman in wording op de plank. Sellerio tipte schrijver Leonardo Sciascia, die Bufalino interviewde voor L’Espresso.
Bufalino’s debuut Diceria dell’untore (Koortsdromen) werd met lof ontvangen (Premio Campiello, 1981). Zeven jaar later kreeg zijn tweede roman De leugens van de nacht de Premio Strega. Zo ontstond zijn schrijverschap eigenlijk per toeval; er zouden nog vele werken volgen, al bleef hij ook nog lesgeven.
Lees ook
Deze briljante verhalen over niets laten je met een bittere glimlach achter (●●●●●)
Literaire voeding
Bufalino was een belezen man – zijn vader was smid en had een behoorlijke bibliotheek. ‘Dante – Doré’ (een door Gustave Doré geïllustreerde La Divina Commedia), les Misérables en Oorlog en vrede. Hij speelde toen ook al met taal, schreef honderden gedichten en probeerde vertaalde gedichten van Baudelaire te hertalen in het Frans. Een andere literaire voeding kreeg hij in de oorlog toen hij met tbc in het ziekenhuis belandde; hij kreeg van een arts de sleutel van diens imposante bibliotheek die hij voor de ‘bommen’ veilig had gesteld in een van de magazijnen van het ziekenhuis. Bufalino las er Proust en beschouwde de boeken als zijn ‘toegang tot Europa’. Zijn eigen bibliotheek zou uitgroeien tot meer dan 10.000 boeken die na zijn dood zijn samengebracht in de Fondazione Gesualdo Bufalino, een museum en studiecentrum in Comiso.
Voor Bufalino moet het een genot zijn geweest om al zijn liefde voor taal en literatuur in deze laatste – hij kwam drie maanden na verschijning van het boek om het leven bij een verkeersongeluk – roman te verwerken. Ik zie een gniffelende leraar voor me die er plezier aan beleeft ‘geraffineerde hinderlagen’ te leggen voor zijn leerlingen. Hen te bevragen over de beginzin van het boek (‘Als jongen was ik dol op het geluid van de regen…’) die halverwege nog eens wordt herhaald. Of over de schrijvers achter de vele citaten (‘overgenomen van een beroemde Rus die ik uit mijn hoofd ken’) en zelfs plagiaat dat misschien niet meteen te herleiden is (‘De President der Onsterfelijken’) maar wel blijk geeft van Bufalino’s kennis van de Griekse tragedieschrijvers. Of hoe Mulè steeds weer een poging doet de versregel (La mer, la mer, toujours recommencée) van Paul Valéry te vertalen. Hij komt tot negen verschillende mogelijkheden; vertalers Pieter van der Drift en Manon Smits spelen op hun beurt het spel van de mogelijke varianten op één enkele versregel vakkundig mee.
Papieren labyrint
Is het te veel ‘boekenkast’, zoals een bevriende schrijver het vele verwijzen naar schrijvers en denkers in zijn roman noemde? Geenszins. Het lezen van Tommaso en de blinde fotograaf wordt er een spel op zichzelf door. Daarbij hoeven we niet alle hinderlagen meteen te kunnen herleiden; Tommaso Mulè wilde slechts ‘een papieren labyrint ontwerpen, een licht-ernstig Merzbild van verborgen citaten’. Merzbild verwijst naar de collages van schilder Kurt Schwitters die zijn eigen kunstvorm Merz (afgeleid van het woord Kommerz) ontwikkelde.
Voor Mulè werd het niet alleen een collage van citaten in een fantasierijke detective. De roman bevat ook staaltjes maffioos gekonkel; bouwfraude, vreemde geldstromen – niets ontgaat onze zonderlinge Mulè. Waar collega en vriend Sciascia in zijn politieromans indirect met radicale, politieke overpeinzingen felle kritiek uit op het optreden van de staat tegen de maffia, is Bufalino eerder een stille getuige van het kwaad; met bijna vooruitziende blik schrijft hij over seksfeestjes waarvoor minderjarige meisjes zouden zijn geronseld. Zelfs het personage La Badolena uit de roman lijkt als twee druppels water op de Brits-Amerikaanse Ghislaine Maxwell die voor haar aandeel in soortgelijke avonden in de jaren ’90 bij haar vriend Geoffrey Epstein, in 2022 werd veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf.
Een laatste opvallende Bufalino-eigenschap is zijn relatie met de lezer. Zijn protagonist wendt zich met regelmaat tot de lezer, waarschuwt hem, geeft blijk van minachting maar geeft ook aan afhankelijk van hem te zijn. Het is weer die gniffelende leraar die eigenlijk het liefste de hele dag met zijn leerlingen, de lezer, in gesprek wil blijven over taal, film, klassieke muziek en de schaaksport. Het zou zijn volgende boek worden – een roman over de Cubaanse schaker José Raúl Capablanca waarvan de eerste twee eerste hoofdstukken natuurlijk zijn opgeslagen in de Fondazione in Comiso.