Gerard Reve verdient onze waardering als de grote demper van het holle gedruis

Mensen weten het – mits op een gestileerde manier tot uiting gebracht – wel op prijs te stellen als iemand er een humoristische, relativerende of zelfs spotzieke omgang met het leven op nahoudt. En toch is scepsis of eloquent gemopper zelden of nooit de grondtoon waarmee een nieuw mensenleven wordt ingeluid. Wie weleens een geboortekaartje op de deurmat aantrof is bekend met de hoopvolle, serene ernst waarmee de nieuwgeborene aan de rest van de mensheid wordt gepresenteerd. Bloemetjes, zonnetjes, fonkelende sterretjes aan het zwerk, terwijl het ook in de begeleidende gedichten reinheid en opgewektheid troef is, alsof er zojuist een hypermodern vliegtuigje is opgestegen dat op voorhand duizenden malen op alle mogelijke technische mankementen is gecontroleerd.

De begeleiding van een jeugd laat zich vergelijken met het opwinden van een muziekdoosje. Ouders, maar ook de meer indirecte opvoeders als leraren, trainers van juniorenelftallen of de hysterische tv-bioloog die zowat een appelflauwte krijgt als hij een doodgewoon torretje ziet oversteken, gooien hun energie ertegenaan om het tandwiel op te winden. En vervolgens maar hopen dat de muziek die er op volgt het kind in kwestie de komende tachtig jaar als een aureool zal beschermen tegen invallende buien van pessimisme, passiviteit en gepieker.

Voort zal het kind, door weer en wind, stug als het paard in de openingsscène van Béla Tarrs The Turin Horse, volhardend in een geduldig gekweekt vertrouwen in maakbaarheid, goede wil en een oorkonde bij de finish.

En voor sommigen blijft die muziek ook klinken. Ter illustratie van deze stelling: de man die al anderhalf jaar de langstzittende premier van ons land is, ís zo’n man. Voor hem heeft de muziek al bijna zes decennia geklonken en hij wijst zijn landgenoten er dan ook regelmatig op dat het orkest zo mooi speelt, je moet er alleen oor voor hebben. En mét hem hopen velen dat deze muziek zal blijven klinken of ooit voor ze klinken zal, onbekend of afkerig als men is van stilte, stilstand of stemmiger toonsoorten.

Gerard Reve voor de Lidwina Kerk in Schiedam, 1985.
Foto Vincent Mentzel

Maar word je met de montere muziek bedrogen? Of sterft het af? Komt er dan iets voor in de plaats? Het uit boeken en interviews bestaande oeuvre van de honderd jaar geleden geboren Gerard Reve mag dan vol zitten met verwijzingen náár de muziek (‘Het zingend hart’, zijn liefde voor de muziek van ‘het leger’), hij is net zo goed iemand die een andersoortige muziek, de muziek van dat hierboven beschreven en in de cultuur ingebedde enthousiasme, met genoegen de kop indrukte. Je hebt aan een willekeurig oud tv-interview genoeg om te zien hoe groot zijn afkeer was van de heersende idealen van wezenloos optimisme en vooruitgang, van de raketbrandstof van de zogenaamde vitaliteit, van almaar sneller leven en van de continue verversing van wat er al was. Zijn levensmotto had ‘Nooit iets nieuws’ kunnen luiden, vertrouwde hij een interviewer eens toe die hem op kwam zoeken toen hij zestig werd; dat zinnetje zou eigenlijk ‘op een wapenschild moeten staan’.

Nu is het in ons land traditie geworden om Reve om deze reden, om die dwarsheid tegen het nieuwerwetse, een conservatief te noemen, om hem in dat haventje te parkeren en hem daar te laten staan tot het mos erop groeit. Het is hoog tijd om daar iets aan te veranderen, zeker nu de decennialange vanzelfsprekendheid om hem bij een nieuwe generatie lezers onder de aandacht te brengen – al dan niet terecht – aan het verdampen is. Want ook in een nieuw licht, in een licht waarin we hem gaan zien als iemand die met stijlvolle reserves het dagelijkse spektakel bekeek is hij groots.

Katholiek, homoseksueel, een grootmeester van de Nederlandse taal: hij was het allemaal al; de tijd is aangebroken om hem als een grote begrenzer te gaan zien, als een demper van het holle gedruis dat men nodig denkt te hebben om het hoofd boven water te houden. Want Reve traineert, hij legt in woorden en met het ritmische ontwerp van zijn zinnen dood waar je zomaar, als eenvoudig lid van een gemeenschap, mee op zou kunnen wandelen. Voor wie eenmaal is uitgetreden is er geen weg terug meer, het vertrouwde nest zal bij terugkeer verlaten zijn. Maar wie geduld heeft, wil ook niet meer terug. Een nieuw Revisme komt wat mij betreft dan ook neer op: het verlagen van de eigen hartslag. Dat wil zeggen: onder de gedicteerde hartslag van de cultuur gaan leven.

Verdoold schaap

Ik begon natuurlijk met De avonden, vijfentwintig jaar geleden. Daarin botste ik al meteen tegen een passage aan die mijn theorie over Reve als Grote Doodlegger goed illustreert. Het is nog vroeg in de roman als Frits van Egters zich met de nodige tegenzin begeeft naar een reünie van het Berends Gymnasium, zijn voormalige middelbare school waar hij ‘mislukte’. Hij voert wat stroeve gesprekjes met mensen die zich intussen al wel naar tevredenheid in de wereld van de studie of het werk hebben genesteld, wordt vanwege zijn ontwijkende houding aangesproken door een eerst nog geanonimiseerde oud-schoolgenoot (‘„Egters, wat dwaal jij hier rond als een verdoold schaap?”, vroeg een stem naast hem’) en neemt dan bedremmeld plaats op de achterste rij van een zaal waarin de plechtigheden zich zullen voltrekken. ‘Het werd stil en een piano zette een paar forse maten in. „Het schoollied”, dacht hij, „daar komt het.” Na een paar luide akkoorden zette de pianist de melodie in. Allen stonden op en begonnen te zingen. „Sumus”, dacht hij, „tot zover weet ik het. Maar hoe is het verder? Ik versta ze niet. Een slordige uitspraak.”’

Dit is al prachtig, dat de drop-out die Frits is het schoollied niet verstaat en dus niet mee kan zingen met het slordig gezongen lied van de tot op zekere hoogte gearriveerde gemeenschap, maar kort daarop volgt een nog treffender passage als er een ‘Griekse eenakter’ wordt opgevoerd die ‘in Egypte op een papyrus werd opgegraven’. Een man achter een spreekgestoelte begint voor te lezen: ‘„Ik vestig uw aandacht op de volgende gedeelten.” Hij begon van een blad papier voor te lezen. „Ik zal sterven als ik het versta”, dacht Frits. „Ik heb vergeten een programma te kopen, dat is in ieder geval zuinig.” De opvoering begon. Frits boog zich voorover en keek naar de grond. „Er is niet één woord, dat mij iets zegt”, dacht hij. „Toch klap ik.” Toen het uit was, klapte hij, als de anderen, luid en langdurig in de handen.’


Lees ook
Waarom Reve nog steeds grappig is – maar soms ook niet

<strong>Gerard Reve</strong>, circa 1974.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/12/gerard-reve-verdient-onze-waardering-als-de-grote-demper-van-het-holle-gedruis-1.jpg”><br />
</a> </p>
<p>Geen programma hebben, er vervolgens geen bal van verstaan en als klap op de vuurpijl dat asdroge, superieure ‘Er is niet één woord, dat mij iets zegt, toch klap ik’: een zin die ík dan weer op een wapenschild had willen hebben, om het de afgelopen vijfentwintig jaar op gezette tijden omhoog te houden als er weer eens ergens een storm van ketelmuziek opstak, als weer iemand had besloten ‘iets nieuws’ te gaan doen. De vanzelfsprekendheid waarmee we persoonlijke, politieke of commerciële initiatieven dienen te omarmen, het is van een tergende dommigheid. Vernieuwing is niet inherent aan verbetering, integendeel zelfs.</p>
<p><dmt-image-wrapper class=

Gerard Reve bij het Mariabeeld in zijn huis Het Gras in Greonterp, 1969.
Foto Vincent Mentzel

Reves oeuvre zit vol met dit soort handrem-momenten, momenten waarop hij in mijn optiek eerder overkomt als een verbouwereerde marxist die een uitwas van het maatschappelijke carnaval blust dan als een bemoste conservatief die zojuist van een vossenjacht is teruggekeerd.

Een goed voorbeeld hiervan is dat hij soms ook zichzélf tot rust maande, zoals in een van de brieven die hij in Op weg naar het einde in Edinburgh schreef. Teruglezend in wat hij de dag er voor op schrift stelde, noteert hij: ‘Wat ik gisteravond heb opgeschreven is niet vrij van hysterie en een tikje doordraverig’. Let wel, Reve had er natuurlijk net zo goed voor kunnen kiezen om zijn tekst te herschrijven of te schrappen, maar hij vond het dus – wellicht bij wijze van poëtica – wijzer om ook zijn eigen hysterie voor het oog van de lezer te temperen.

Elders deelt hij een sneer uit aan Alain Robbe-Grillet, het boegbeeld van de nouveau roman, die ingepland stond om zich op het schrijverscongres in Edinburgh hard te maken voor een vernieuwing van de roman. Zijn kameraden en hij zouden ‘gereed […] staan om de literaire heerschappij over West-Europa te usurperen, en de traditionele prozavorm voor altijd het zwijgen op te leggen’. Die kans achtte Reve klein, ten eerste omdat Robbe-Grillet ‘een warhoofd was’, maar er was ook nog een ander bezwaar: ‘men zou over wat hij en zijn volgelingen maken, een artistiek oordeel kunnen vormen, indien men in staat zou zijn het uit te lezen, maar we weten allemaal dat hun boeken even onleesbaar zijn als de nieuwe kleren van de keizer onzichtbaar’. Dat hun probleem een probleem van communicatie is, poeiert Reve er dan nog even in: ‘Schreeuwers, en waarschijnlijk, als echte vertegenwoordigers van de Franse esprit, altijd te dom en te lui geweest om tien woorden Engels te hebben geleerd.’


Lees ook
Het is goed dat we van de Grote Drie af zijn

Het is goed dat we van de Grote Drie af zijn

Chaotische janboel

Wat Reve zag om zich heen, aan zogenaamde orde, lijn of structuur (waarden waar hij zelf zo intens naar dorstte), dat was voor hem eerder een chaotische janboel. Je hoeft maar te kijken naar het gedicht dat hij over zijn opvattingen over kunst en de maatschappij schreef om daarvan doordrongen te raken: ‘De schilder Aldert K. te R,/ werkt overdag, voor het Bestel, abstrakt./ Des nachts, in het geheim,/ schildert hij figuratief.’ De wereld van Aldert K. wás al abstract, er was niets ideaals of bewonderenswaardigs aan, mensen schieten er doorheen als opgejaagde hazen in een maïsveld.

Frits van Egters wist dat al. Wat doe jij op het ogenblik, wil iemand van hem weten. ‘Frits haalde diep adem, opende de mond, sloot hem weer, opende hem opnieuw en zei op een effen toon: „Op kantoor. Ik neem kaarten uit een bak. Als ik die er uit genomen heb, dan zet ik ze er weer in. Zo is het.” Hij sloot de mond, kneep het linker ooglid iets toe en keek naar de grond.’

De stem van Gerard Reve, die een eeuw geleden voor het eerst klonk, toen nog als een ongecontroleerde krijs, is bruikbaarder dan ooit. We moeten hem alleen opnieuw leren verstaan, we moeten er oor voor hebben. Lukt ons dat, dan kan hij nog een nieuwe honderd jaar mee, want van het kabaal en de nieuwlichterij zijn we niet zomaar af.

Maartje WortelHet komt vanwege zijn precisie altijd harder aan dan je hoopte

‘De vader van Jim was een groothandelaar in kalfsvlees en had een verrassend dikke buik, maar hij was vrolijk en nam de dingen licht.’ Dit is een zin afkomstig uit het wat mij betreft mooiste boek (of eigenlijk verhaal) van Gerard Reve: De ondergang van de familie Boslowits. Het is een zin die typerend is voor de uitzonderlijke stijl en kracht van Reve. In heldere bewoordingen en altijd met humor is hij in staat om in één enkele zin een karakter te scheppen (vrolijk, nam de dingen licht), een uiterlijk beeld op te roepen (verrassend dikke buik) en tegelijkertijd over een leven, een geschiedenis te vertellen (De vader van Jim, een groothandelaar).

Vrijwel al Reves personages zijn op die manier figuren die je niet vergeet, figuren die gaan leven en bij je blijven. Bovendien hebben de verhalen van Reve een specifieke sfeer, meestal zijn ze letterlijk en figuurlijk donker, maar altijd met humor en soms zo achteloos verteld dat de donkerte bijna terloops naar binnen sluipt. In De ondergang van de familie Boslowits lijkt de oorlog een bijkomstigheid. Al snapt de lezer uiteraard meteen hoe het afloopt. Reve schreef: ‘Het was een donkere dag, waarop geen regen viel, hoewel men die voortdurend uit de roerloze hemel verwachtte.’

Wat je bij Reve ook verwacht: het komt vanwege zijn meedogenloze precisie altijd harder aan dan je hoopte. Toen, nu, altijd.”

Thomas Heerma van VossHoe vermengt hij toch de zwaarte met komedie?

„Mijn favoriete Gerard Reve is de jonge Gerard Reve. Als achttienjarige las ik zijn novelles De ondergang van de familie Boslowits en Werther Nieland bewonderend en nieuwsgierig: hoe doet Reve dit precies, hoe bouwt hij zijn weemoedige verhalen op? Nog steeds sla ik die boeken, en ook De avonden, regelmatig open. Hoe vermengt hij toch de zwaarte met komedie in zulke vanzelfsprekende, soms banale scènes? Dat zit natuurlijk in de taal, die helder en precies is, en meer sec dan veel van zijn latere werk; Reve zelf merkte hierover terecht op dat hij gaandeweg minder onbevangen en ‘agressiever’ ging schrijven. Maar wat mij vooral zo aantrekt aan de jonge Reve, is dat in de alledaagsheden – hoe Frits van Egters walgend zijn aardappelen etende vader bekijkt, hoe de registrerende ik-figuur uit Boslowits een ‘zwarte veeg’ in de lucht ziet en niet begrijpt welk onheil dat inleidt – de grootste drama’s al besloten liggen. Veel is zo minutieus beschreven dat het iets komisch krijgt. Zoals wanneer de elfjarige Elmer in een poging de wereld te ordenen een club opricht en daarvoor het jongetje Werther Nieland strikt. Wie wordt de baas van wat dan de Club voor Grafkelders heet? ‘Ik ben de voorzitter, zei ik, dat is al opgeschreven. Jij bent de secretaris, maar dat moet geheim blijven. Jij wordt natuurlijk wel secretaris, maar de voorzitter doet alles wat er gedaan moet worden: dat is altijd zo.’ Het kinderlijke zelfbedrog dat in die woorden doorklinkt – en ook hier al: Reves nietsontziende blik. De tragedie hoeft niet te worden uitgeschreven, die ligt in elke flard besloten.”

Peter BuwaldaVoor Reve golden wetten van de popster

„Het wonderbaarlijke van Gerard Reve is zijn toon, die zoals de Chinese Muur waarneembaar is vanuit de ruimte. Als je je er in onderdompelt, wordt Reve een geheime, duistere, zeer nabije vriend. (Ik weet niet of je er jong voor moet zijn, want dat was ik.) Zijn stem nestelde zich in mijn hersenen als een homunculus, een klein Revevormig mannetje dat ervoor zorgde dat ik de wereld op zijn manier bezag, als hem ging denken en zelfs praten. (Lees, op eigen risico, Bezorgde ouders maar eens.) Lange tijd vond ik niks anders ‘geestig verwoord’. Weer helemaal jezelf worden, lukt niet meer – de tol die je betaalt.

Ik dacht altijd dat het puur woordkeuze was, en zinsbouw, waarmee Reve me ‘overnam’, een stilistisch besturingssysteem opgetrokken uit ironische archaïsmen, zelf gemunte clichés en volkse banaliteiten. Inmiddels geloof ik dat het breder was, dat voor Reve de wetten van de popster golden. Tussen de regels, als ether, hing zijn act. De norse Betondorpse kop, de Mariabeelden op zijn schrijftafel, de lijzige ernst waarmee hij zijn precies zo briljante broer symboolblindheid en een muffe lichaamslucht aanwreef. Het is daarom ook Reve zelf die meedoet, vorm en vent vervloeien op het papier en buiten de oevers ervan, waardoor je hem beter denkt te kennen dan iedereen, inclusief jezelf.”



Leeslijst