Geen enkel land dat inzet op CO2-opslag moet zich rijk rekenen

klimaatbeleid Het kabinet kreeg goedkeuring om CO2 onder de Noordzee op te slaan. Critici stellen vragen over de technologie en de veiligheid. Maar de ultieme vraag blijft: is CO2-opslag werkelijk goed voor het klimaat?

De opslagcapaciteit van CO2 stijgt flink

De opslagcapaciteit van CO2 stijgt flink

Minister Jetten (D66) noemde het „belangrijk nieuws” voor de klimaatstrijd. Woensdag gaf de Raad van State definitief groen licht voor een van de meest omstreden onderdelen van het klimaatbeleid, na een juridische procedure van meer dan een jaar.

De bouw van een enorme installatie die CO2 moet ‘afvangen’ bij raffinaderijen en waterstoffabrieken in de Rotterdamse haven, om dat broeikasgas vervolgens in een leeg gasveld drie kilometer onder de Noordzee te pompen, mag doorgaan. Volgens de rechter waren zorgen van milieugroep Mobilisation for the Environment (MOB) ongegrond. Bij de bouw zou geen „significante” schade ontstaan voor nabijgelegen natuur.

Jetten was in zijn nopjes met die uitspraak. Het project, Porthos geheten, is een essentieel onderdeel van zijn klimaatbeleid. De installatie moet ervoor zorgen dat er elk jaar 2,5 miljoen ton minder CO2 in de atmosfeer terechtkomt – zo’n 1,5 procent van de totale Nederlandse uitstoot nu. Dat is een forse hap via één beleidsmaatregel. Zonder Porthos zou het (nu demissionaire) kabinet zijn doelen nooit halen. „Het klimaat wacht niet, en Porthos levert een grote bijdrage […]”, aldus Jetten.

De bedrijven die de installatie gaan bouwen, het Havenbedrijf Rotterdam, Gasunie en staatsonderneming Energie Beheer Nederland (EBN), menen dat ze daarmee uiterlijk in 2026 klaar kunnen zijn, en dat dan begonnen kan worden met CO2 onder de zeebodem te pompen.

De afgelopen vijftien jaar bleef grootschalige afvang en ondergrondse CO2-opslag (CCS) vooral een belofte. In 2010 sneuvelde een initiatief van Shell om onder een woonwijk in Barendrecht CO2 op te slaan wegens felle weerstand van bewoners. Die voelden zich niet veilig: CO2 is in hoge concentraties dodelijk voor mensen, wat als er een lek zou ontstaan? In 2017 trokken twee exploitanten van kolencentrales op de Maasvlakte, Engie en Uniper, de stekker uit hun plan om CO2 op te slaan onder de Noordzee, omdat het te duur was.

De publieke reacties zijn ditmaal overwegend positief. Zelfs Natuur & Milieu toonde zich „enigszins opgelucht”, omdat de klimaatdoelen zo niet nog verder uit beeld raken. Al tekende de milieuorganisatie daarbij aan dat de ‘noodmaatregel’ natuurlijk nooit nodig was geweest als de industrie eerder in actie was gekomen.

Internationale trend

De tegenstanders mogen er forse kritiek op hebben – MOB en Greenpeace vinden dat oliebedrijven gewoon moeten stoppen met CO2 uit te stoten. Maar feit is dat steeds meer landen wereldwijd inzetten op de techniek om hun klimaatdoelen te halen. Het Internationaal Energieagentschap (IEA) constateerde in zijn World Energy Outlook vorig jaar dat CCS „momentum” heeft. Wereldwijd zijn er nu zo’n 260 plannen gelanceerd – een vernegenvoudiging sinds 2018. Er worden miljarden euro’s en dollars aan subsidie voor beschikbaar gesteld. Afgelopen jaar waren al 35 opslaglocaties volledig in bedrijf, waarvan drie in Europa.

Als alle plannen gerealiseerd worden, kunnen daarmee vanaf 2030 jaarlijks enkele honderden miljoenen tonnen CO2 onder de grond worden gestopt. Bedrijven die veel CO2 uitstoten zijn er blij mee, want zo hoeven ze niet meteen in hun activiteiten, en dus hun winsten, te snijden om de uitstoot naar beneden te krijgen.

De Europese Commissie, eens sceptisch, heeft dit jaar een ambitieus doel gesteld dat EU-landen over zeven jaar samen minimaal 50 megaton ondergrondse opslagcapaciteit moeten hebben gebouwd. Binnen de EU zitten er dertien projecten in de pijplijn, volgens een telling van een gaslobbyclub, onder andere in Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Bulgarije en Italië. Sommige daarvan zijn nog (veel) ambitieuzer dan Porthos. Shell overweegt, samen met Total, EBN en Gasunie, ook een andere opslag in de Noordzee, Aramis geheten, waarin twee keer zoveel CO2 kan worden gestopt als in Porthos. Het Verenigd Koninkrijk beraadt zich eveneens op projecten. Denemarken ziet zelfs handel in de opslag. In maart kondigde het als eerste land ter wereld aan dat het CO2 van andere landen wil importeren. Met België is al een contract gesloten.

Haalbaarheid

Tegelijk stellen critici nog veel vragen bij de technologie. Of die financieel en technisch wel haalbaar is, om te beginnen. Volgens MOB vreet het afvangen en vervolgens onder hoge druk transporteren en in de grond pompen van CO2 energie. In de VS moest een paar jaar geleden speciaal voor een CCS-project een gascentrale worden bijgebouwd om aan de enorme energievraag te voldoen.

Er zijn (ruimschoots) voorbeelden van technische mankementen bij bestaande locaties, en onvoorziene omstandigheden tijdens de bouw van nieuwe, waardoor ambities niet altijd worden gerealiseerd, of met vertraging – en tegen fikse extra kosten. In Australië doet het prestigeproject van Chevron, Gorgon, nog steeds niet wat het moet doen – vier jaar nadat het begon. Het Amerikaanse concern moet 80 procent van de CO2 die vrijkomt bij de gaswinning even verderop onder de grond terugstoppen, heeft het beloofd aan de Australische overheid. Maar dat doel haalt het door technische problemen niet.

Porthos zelf wijst erop dat de techniek al 25 jaar bestaat. De Noorse opslaglocatie Sleipnir werd al in 1996 in bedrijf genomen. Een andere opslag, Schnovit, werd in 2008 geopend. Porthos noemt beide als voorbeelden van „succesvolle” projecten, evenals het Canadese Quest-project. De organisatie wijst er ten slotte op dat fossiele bedrijven al jaren ruime ervaring hebben met het injecteren van CO2 in gasvelden. Dat doen ze om de druk in die velden te verhogen en zo de productie te verbeteren (Enhanced Oil Recovery, in jargon). In essentie is dat dezelfde techniek.

Maar ook bij Schnovit en Sleipnir zijn er problemen geweest, meldt de Britse energiedenktank Institute for Energy Economics and Financial Analysis (IEEFA) in een onderzoek van afgelopen zomer naar de wereldwijde stand van zaken rond CCS. Zo rees de druk in Schnovit drie jaar na de ingebruikname naar „alarmerende niveaus”, omdat de opslag niet zoveel CO2 op bleek te kunnen nemen als de exploitant Equinor vooraf had gedacht. Als gevolg moest er een tijdelijke noodput worden geboord, wat miljoenen euro’s extra kostte. Ook bij Sleipnir zijn sinds 1996 verschillende problemen geweest.

Volgens de denktank valt het daarom wel mee met het ‘succesverhaal’ van Noorwegen. Sterker, het IEEFA ziet die projecten eerder als „waarschuwing” voor andere bedrijven met „nog veel grote aspiraties”. „CCS is technisch veel complexer en omgeven met onzekerheden.”

Veiligheid

Pregnanter lijken de zorgen over veiligheid. Sommige milieubewegingen vrezen voor lekken, Greenpeace Nederland-directeur Andy Palmen noemt het Porthos-project „gokken met mensenlevens”.

Risico’s lijken inderdaad niet uitgesloten. Al is dat op zee vermoedelijk een iets ander verhaal dan op land. Bij Sleipnir ging het al eens bijna mis. Drie jaar na aanvang bleek CO2 omhoog te zijn gesijpeld naar aardlagen waar Equinor dat niet had verwacht, meldt het IEEFA. Volgens de organisatie was het nog een geluk dat die aardlaag ‘dicht’ genoeg was. Anders was er „mogelijk een lek geweest”.

Michelle Prins, programmaleider duurzame industrie bij Natuur & Milieu, vat haar zorgen zo samen: „Dit moet natuurlijk allereerst tijdelijk zijn. Anders is er geen prikkel voor fossiele bedrijven om te veranderen. Het klopt dat er wereldwijd nog niet veel ervaring is opgedaan. Maar de verwachting is wel dat veiligheid geen showstopper is. Tegelijk: wat in Noorwegen gebeurt is anders dan wat hier moet gebeuren. In Noorwegen gaat het om andersoortige aardlagen, hier moet de opslag in gasvelden gebeuren. Elke locatie heeft zijn eigen, unieke kenmerken en geologie is geen exacte wetenschap. Het gaat in Nederland om flinke dieptes en moeilijke omstandigheden waarin gebouwd en gewerkt moet worden. Het is dus heel belangrijk dat er langdurig goed gemonitord wordt op breuken en lekkages.”

Prins noemt het daarnaast essentieel dat zorgvuldig wordt omgesprongen met de ecologie tijdens de bouw. „De Noordzee is een groot natuurgebied.”

Het IEEFA waarschuwt ten slotte dat het de vraag is of de bedrijven die de CO2 hebben uitgestoten in geval van een lekkage daarvoor ook aansprakelijk te stellen zijn. In veel landen ontbreken nu regels voor CCS, of zijn die nog in ontwikkeling. Afspraken over aansprakelijkheid zijn vaak van relatief korte duur, schrijft de denktank. In Australië duren ze zo’n vijftien jaar. Terwijl CO2 duizenden jaren onder de grond moet blijven zitten en er al die tijd in theorie iets kan misgaan.

De locatie waar de leidingen de zee in gaan voor het transport en de opslag van CO2 in de Noordzee.
Foto Jeffrey Groeneweg/ANP voor het Porthos-project

De uitstoters bij het Porthos-project, onder andere Shell en Exxon, zijn niet aansprakelijk voor lekkages, zegt Prins van Natuur & Milieu, dat is afgesproken in het Klimaatakkoord van 2019. Aansprakelijk zijn alleen de exploitanten van de infrastructuur: naast de staatsbedrijven EBN en Gasunie en het havenbedrijf Rotterdam (30 procent van de staat en 70 procent van de gemeente Rotterdam) is dat ook het staatsolie- en gasbedrijf van Abu Dhabi, TAQA.

Zij zijn tot twintig jaar na het injecteren van CO2 verantwoordelijk voor de veiligheid en aansprakelijk voor lekkages, zegt Prins. In de dertig jaar daarna is alleen de staat nog verantwoordelijk voor de veiligheid. De exploitanten betalen daarvoor een vergoeding. Zij zijn wel nog aansprakelijk voor eventuele lekkages. Maar na die dertig jaar houdt ook dat op. „Een langere aansprakelijkheid valt voor bedrijven niet in een business case te stoppen, zeggen ze”, aldus Prins.

De ultieme vraag blijft: is CCS werkelijk goed voor het klimaat?

Tegenstanders zeggen dat het de klimaatstrijd juist vertraagt, omdat het de prikkel voor oliebedrijven wegneemt om hun uitstoot te verminderen. Die is immers toch ‘onschadelijk’ gemaakt. Maar de voorstanders zeggen: dat valt wel mee, en het is nu bovendien cruciaal dat er tijd wordt gewonnen. Van groene waterstof, een alternatieve schone energiebron die mogelijk ingezet kan worden ter vervanging van fossiele brandstoffen, is de algemene verwachting momenteel dat dit niet voor 2035 op grote schaal beschikbaar komt.

Hoe dan ook moet geen enkel land dat inzet op CCS zich rijk rekenen. In het laatste IPCC-rapport merkt het wetenschappelijke klimaatpanel van de VN op dat ook met alle huidige plannen de wereld nog „ver” onder de gemodelleerde scenario’s zit waarbij de gemiddelde temperatuurstijging beperkt blijft tot 1,5 of maximaal 2 graden. Volgens het IEA zijn de plannen net genoeg voor „een vijfde” van wat nodig is om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Om dat doel wel te halen zouden er elke maand tien nieuwe CCS installaties geopend moeten worden – tot 2030.

Lees ook: CO2 opslaan onder de Noordzee mag doorgaan. Johan Vollenbroek verliest de slag, maar heeft de strijd wellicht al gewonnen