Dit jaar werden er ongekend veel goede games uitgebracht. Maar ondertussen kampt de sector met geldproblemen en flinke ontslagrondes. Game-journalist Len Maessen zocht uit wat er aan de hand is en vraagt zich af: staat de gamewereld op een keerpunt?
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
Maatschappelijke organisaties reageren ontstemd op het aannemen van twee asielwetten door de Tweede Kamer donderdag. Met het wetsvoorstel tweestatusstelsel en de asielnoodmaatregelenwet werd, inclusief het PVV-amendement dat illegaliteit én hulp aan illegalen strafbaar stelt, na een chaotisch proces laat door een Kamermeerderheid ingestemd.
Hoewel de wetten nog langs de Eerste Kamer moeten, maakt het Rode Kruis zich „ernstig zorgen over het signaal dat hiervan uitgaat en de gevolgen voor mensen zonder verblijfspapieren”, meldt een woordvoerder aan persbureau ANP. „Het brengt mensenrechten in gevaar en werkt polarisatie in de hand.” De hulporganisatie denkt dat mensen minder snel hulp zullen zoeken als ze slachtoffer zijn van misstanden. „Dat vergroot hun kwetsbaarheid en kan leiden tot nog onveiligere situaties.”
„Mensen die solidariteit tonen en anderen helpen, mogen daar nooit voor worden gestraft, of bang zijn te worden gestraft”, stelt de hulporganisatie verder.
Ook Save the Children en de Werkgroep Kind in azc zijn „geschokt”. Ze noemen de wetten tegenover ANP „onmenselijk”. „Hulpverleners riskeren een strafblad als ze kinderen in nood helpen”, zegt Pim Kraan, directeur van Save the Children.
Het Amsterdams Solidariteits Komitee Vluchtelingen (ASKV) stelt in een verklaring dat „solidariteit en medemenselijkheid vannacht de kop in [zijn] gedrukt”. Directeur-bestuurder Erik Rouw: „Kunnen mijn collega’s straks in de gevangenis belanden als ze onderdak bieden aan iemand? We zijn een weg ingeslagen die niet denkt in oplossingen, maar weer een kwetsbare groep mensen als zondebok aanwijst en mensenrechten schendt.”
‘Zieke mensen verdwijnen uit beeld’
De medische ngo Dokters van de Wereld vindt het „onvoorstelbaar dat dit in Nederland gebeurt” en is bang dat zieke mensen uit beeld verdwijnen. Dat schrijft Jasper Kuipers, directeur van de Nederlandse afdeling in een verklaring. „Kinderen verdwijnen van de radar omdat hun ouders ze niet langer naar school durven te sturen. […] En mensen durven nóg minder om medische hulp te vragen dan nu al het geval is. Met alle gevolgen van dien, want ziek zijn stopt nu eenmaal niet bij het wel of niet hebben van een paspoort.”
Actiegroep MiGreat neemt het met name NSC kwalijk op het laatste moment tóch met de wetten te hebben ingestemd. Juist de partij van bestaanszekerheid gooit daarmee de bestaanszekerheid van ongedocumenteerden „in de prullenbak”, zegt directeur Roos Ykema tegen ANP.
‘Nog langer’ in de opvang
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is vooral bang dat de wetten ertoe leiden dat mensen „nog langer” in de opvang moeten verblijven door langere juridische procedures, zegt een woordvoerder tegen ANP. Het opvangorgaan moet al steeds meer dure tijdelijke noodopvanglocaties gebruiken.
Daar komt nog eens bij dat de Kamer donderdag een amendement aannam waarmee de voorrang voor statushouders bij de toekenning van sociale huurwoningen wordt ingetrokken. Dat amendement zal er volgens het COA voor zorgen dat statushouders nog langzamer zullen doorstromen dan nu al het geval is en dus langer plekken in de asielopvang bezet houden.
Lees ook
Alternatieve locaties voor asielzoekers zijn vaak ongeschikt en ook nog eens onnodig duur, zegt COA
Rusland heeft de Taliban donderdag formeel erkend als regering van Afghanistan. Geen enkel land ter wereld heeft die stap sinds de machtsovername in 2021 nog genomen. Het Russische ministerie van Buitenlandse Zaken hoopt op een „productieve bilaterale samenwerking”, schrijft het in een verklaring. De Taliban, die al langer toenadering tot andere landen zoeken, bejubelen de „historische” stap en hopen dat de rest van de wereld Ruslands voorbeeld volgt.
Dankzij de Russen komen de Taliban sinds het afgelopen jaar beetje bij beetje uit hun isolement. Eind vorig jaar schrapte het Russische Hooggerechtshof de islamistische beweging al van de terreurlijst, en werden hun leiders uitgenodigd op het Sint-Petersburg Internationaal Economisch Forum. Na de machtsgreep in 2021 was Rusland een van de weinige landen die zijn ambassade in hoofdstad Kabul operationeel hield.
Voor het Kremlin is samenwerking met de Taliban interessant vanwege hun strijd tegen ISIS-Khorasan, de Afghaanse tak van IS die vorig jaar de aanslag op een concerthal in Moskou opeiste, waarbij ten minste 144 mensen om het leven kwamen. ISIS-K is een rivaal van de Taliban en ziet Rusland vanwege de oorlog tegen ISIS in Syrië als vijand. De Taliban hebben ook interesse in Russische olie en tarwe.
In de 19de eeuw fungeerde Afghanistan als strategisch buffergebied tussen het tsaristische Rusland en Brits-Indië. In 1919 ging de Sovjet-Unie als eerste land diplomatieke relaties met Afghanistan aan. Zestig jaar later, in 1979, vielen de Sovjets Afghanistan binnen om de communistische regering van Kabul te steunen, en islamitisch fundamentalisme tegen te gaan. De oorlog duurde langer dan het Kremlin hoopte: tot 1989. In die roerige periode is de Taliban als verzetsbeweging ontstaan.
Lees ook
Niet bij het gebed in de moskee? Dan komen de Taliban even bij je thuis kijken
Hij heeft een racefiets gekregen van zijn werkgever. Zo’n hele mooie, met de laatste technische snufjes. Het is, zegt Jacco Verhaeren, „echt leren rijden in een Formule 1-wagen”. Fietsen is nieuw voor hem: hij deed nooit anders dan zwemmen, hardlopen en fitness. Als het lukt qua tijd en training, wil hij meedoen aan Alpe d’HuZes, het jaarlijkse fietsevenement voor het goede doel in de Alpen.
„Mijn grootste probleem op de fiets tot nu toe”, zegt Verhaeren, „is koude voeten.” Toen hij dat laatst zei tegen tweevoudig Tourwinnaar Jonas Vingegaard, antwoordde die: „Dat heb ik ook.” Verhaeren, lachend: „Nou, dan is er hoop.”
Jacco Verhaeren (56) is bezig aan het grootste experiment uit zijn loopbaan. Meer dan dertig jaar was hij zwemcoach – de meest succesvolle van Nederland, de drijvende kracht achter het olympisch goud van Inge de Bruijn, Pieter van den Hoogenband en Ranomi Kromowidjojo. Hij werkte tien jaar in het buitenland: als team director van de zwembond in Australië en als directeur d’équipe van de Franse zwemmers, die vorig jaar bij de Olympische Spelen in Parijs zeven medailles wonnen, waaronder vier gouden.
Na de Spelen ging Verhaeren aan de slag in het wielrennen – een sport waarvan hij, behalve als toeschouwer, geen enkele kennis had. Hij trad toe tot het management van de Nederlandse formatie Visma-Lease a Bike, als ‘head of coaching’. In die rol zit hij niet in de ploegleiderswagen, schrijft hij geen koersplannen of trainingsschema’s, maar houdt hij zich bezig met planning, strategie en het functioneren van de coaches. „Erboven hangen”, noemt Verhaeren dat. Zorgen dat de ploeg kritisch naar zichzelf kijkt, blijft vernieuwen.
Deze zaterdag begint hij aan zijn eerste Tour de France, die Visma met kopman Vingegaard voor de derde keer hoopt te winnen. NRC voerde het afgelopen half jaar drie gesprekken met Verhaeren. Hoe verander je van zwemcoach in wielermanager? Wat zie je als je als outsider het wielerpeloton binnenstapt? En wat is volgens hem de essentie van goed coachen?
Er is eigenlijk maar één sport, zegt Jacco Verhaeren, die hij „echt met de emotie van een fan” beleeft – en dat is voetbal. PSV om precies te zijn, de ploeg waarvan hij als Brabantse jongen al zijn hele leven supporter is. „Alle andere sporten bekijk ik met beroepsinteresse.”
Verhaeren ontvangt op de zesde etage van een voormalig Philipsgebouw in Eindhoven, dat is getransformeerd tot hub voor bedrijfjes en flexibele werkplekken. Hier houdt hij kantoor. Dat het gesprek niet plaatsvindt op het ‘high performance center’ van Visma in Den Bosch, kun je zien als symbolisch voor zijn missie: een beetje op afstand blijven, de verwonderde blik van buiten zo lang mogelijk proberen vast te houden.
Het is eind januari, Verhaeren is bijna vijf maanden werkzaam in zijn nieuwe functie. Het wielervoorjaar staat op het punt van beginnen. Hij is net terug van de Spaanse Costa Blanca, waar de ploeg op trainingskamp is.
Waarin verschillen wielrenners van zwemmers?
„Ik vind een renner niet heel anders dan een zwemmer. Oké, ze trainen anders en zijn wat meer op zichzelf aangewezen omdat de coach niet langs de badrand staat. Maar verder zijn de gesprekken over fysiologie, planning en periodisering voor mij heel makkelijk te volgen. Er is natuurlijk veel meer geld in het fietsen dan in het zwemmen, het een is commercieel, het andere een subsidiesport. Maar een fietsmiljonair is net zo verdrietig wanneer hij verliest als een zwemmer die niets verdient.”
Is wielrennen een conservatieve sport?
„Alle sporten zijn conservatief. Het is echt een illusie dat het er in topsport enorm vooruitstrevend aan toe gaat. Bij wielrennen komt daar nog iets bij: het koesteren van de geschiedenis. De romantiek, de heldenverhalen. Dat is iets heel moois dat het wielrennen nooit moet verliezen. Maar het maakt het ook moeilijker om nieuwe ideeën te omarmen.”
Wat is je tot nu toe zoal opgevallen vanuit je ‘afstandelijke rol’?
„Op trainingskamp doen ze fysiologische testen met de renners. Ze worden op een fiets gezet en er wordt gekeken hoeveel vermogen ze trappen op de pedalen. Toen vroeg ik: hoezo doen we die testen? Nou, was het antwoord, omdat we op trainingskamp zijn. Toen we erover doorpraatten, bleek dat we eigenlijk niet weten waarom we het doen.”
Is er in het huidige wielrennen voldoende ruimte voor de mens achter de renner?
„Ja, dat denk ik wel. Er is in het wielrennen wel een continue druk. In het zwemmen heb je een vierjarencyclus: het draait om de Olympische Spelen. In het wielrennen draait het om ieder seizoen, met na twee à drie maanden al de eerste wedstrijd. Zodra een renner op de fiets stapt, gaat het om winnen. Dat kan het langetermijndenken wel eens in de weg zitten. Als je doel is om honderd procent te zijn tijdens de Tour de France, zou je ook kunnen denken: wat daarvóór gebeurt in wedstrijden, doet er niet zoveel toe.”
Oud-renner Tom Dumoulin schrijft in zijn memoires dat hij de trainingsschema’s en precies afgemeten voeding bij jouw ploeg ervoer als beknellend. Hij had gewoon wel eens zin in zoute, vette hap.
„Als een renner dat voelt, moet je als ploeg misschien zeggen: dat gaan we gewoon doen. De voedingsapp waarmee we werken, vind ik echt indrukwekkend. Maar uiteindelijk gaat het om de mens, die wil wel eens een zak patat. Dan eet je toch die zak patat? Het ligt ook aan de renner zelf. De cultuur waarin ze zijn opgegroeid. Dat ze zich meteen schuldig voelen als ze een reep chocolade eten of een keer twee dagen training overslaan. We weten allemaal: dat doet er niet toe. Je wordt er vaak beter van.”
Mijn indruk is dat de ‘harde’ cultuur in het wielrennen nog steeds dominant is. Dumoulin schrijft in zijn boek dat hij toch een beetje werd weggezet als een zeikerd, terwijl het een schreeuw om hulp was.
„Dat kan kloppen. Maar het kan ook kloppen dat hij gewoon een zeurkous was. Beide kanten kunnen waar zijn: dat je een zeurkous bent én met conservatisme wordt benaderd.”
Het tweede gesprek is eind april. De grote voorjaarsklassiekers – Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix – zijn achter de rug. Verhaeren heeft langs het parcours gestaan met bidons en reservewielen. Hij wil weten wat het behelst, werken in een wielerkoers. Van tevoren had een mecanicien hem geleerd hoe je vliegensvlug een fietswiel verwisselt, vertelt hij. En hij had aan een paar renners gevraagd hoe je het beste een bidon kunt aangeven. Waar ga je staan? Hoe hoog hou je dat ding? „In de koers was een renner soms vermoeid en greep-ie mis. Maar het kan ook aan mij hebben gelegen.”
Verhaeren is Visma komen versterken op een kritiek moment. Het is een van de rijkste en meest succesvolle wielerteams ter wereld, met onder meer twee Tourzeges voor kopman Jonas Vingegaard in 2022 en 2023. Maar vorig jaar volgde een rampseizoen: geen grote prijzen en een eindeloze reeks kwetsuren door valpartijen. Vingegaard haalde ternauwernood de start van de Tour na een dramatische crash in het voorjaar – en moest genoegen nemen met een tweede plek. Technisch directeur Merijn Zeeman, de architect van het Visma-succes, zei de ploeg na tien jaar vaarwel en stapte over naar voetbalclub AZ.
De ploeg kon wel een nieuwe impuls gebruiken en de nodige verandering – mede daarvoor werd Verhaeren binnengehaald.
Wat is het beste als je een ploeg wil veranderen, een tegenvallend seizoen of een topjaar?
„Van succes krijgen mensen vertrouwen. Als ze verliezen, beginnen ze toch steeds naar het verleden te verwijzen. Vroeger deden we dit, vroeger deden we dat. Vorig seizoen viel het me op dat er vaak gezegd werd hoe goed we het deden. Ik heb wel een paar keer gevraagd: is dat zo?” Hij lacht. „Als ik hoor dat we heel goed zijn terwijl we links en rechts voorbij gefietst worden, dan moet je op je hoede zijn. Dat is nou juist níét de manier om met een slecht jaar om te gaan.”
Kreeg je een eerlijk antwoord op je vraag?
„Ja, al was het wel even slikken: daar komt-ie, de badmeester. Ik laat het ook bij vragen stellen, trek verder geen conclusies.”
Hoe Jacco Verhaeren zijn roeping vond als trainer, blijft een opmerkelijk verhaal. Hij groeide op in het Brabantse dorp Rijsbergen, in de buurt van Breda. De buurman van het gezin, directeur van een vleesfabriek, had een privézwembad dat ’s winters overdekt kon worden – en Jacco mocht daar als jochie zo vaak gebruik van maken als hij wilde. Hij leerde er zichzelf zwemmen.
Toch wist hij al rond zijn veertiende dat hij trainer wilde worden en geen sportman. Talent had hij best, maar andere mensen beter maken trok hem meer. „Vanaf mijn zestiende ben ik gaan leven om coach te worden. Het is nooit in me opgekomen om iets anders te gaan doen.”
Foto Lars van den Brink
Waar kwam dat vandaan?
„Moeilijk uit te leggen. Het was op niets anders gebaseerd dan een gevoel van: ik denk dat ik het kan. Een idee van wat trainer zijn inhield, had ik niet. Het was, denk ik, het gevoel dat een muzikant of een schrijver heeft. Mensen denken altijd: trainer zijn, dat is data, schema’s, wetenschap. Maar ik heb het vak altijd op een creatieve manier benaderd. Met wat ik leerde aan theorie – fysiologie, biomechanica – ging ik aan de slag als ware het een schilderij.”
Hij loopt naar de muur achter zijn bureau, waar twee meter aan multomappen staat, en slaat er eentje open. „Kijk, dit is uit mijn beginjaren als coach. 1991-’92, de Maastrichtse Zwem- en Poloclub.” Hij laat een trainingsschema zien, met de hand getekend, vol kleuren, cijfers, grafiekjes en pijltjes. „En hier…” – hij pakt een andere multomap – „zie je de schema’s voor Pieter van den Hoogenband voor de Olympische Spelen van 2000. Inmiddels werkte ik met de computer, maar mijn methode is nooit veranderd. Ik zat nog steeds te tekenen en te schrijven.”
Hij is gefascineerd door dj’s, zegt Verhaeren. „Aan de voorkant is het beleving, feest, circus; aan de achterkant is het afzien, keuzes maken. Net als bij sport. Een prestatie ziet er vaak soepel uit, zeker bij winnaars. Maar als toeschouwer zie je niet wat daar allemaal aan vooraf is gegaan”
„Als trainer sta ik aan de andere kant van het scherm. Ik zie het héle proces. Aan de publiekskant wil ik niet staan. Ik hoef geen kaartjes voor de Olympische Spelen – ik denk dat ik niet zou gaan.”
Ben je een goede coach geworden omdat je zelf nooit topsporter bent geweest?
„Ik heb het zelf altijd als een voordeel gezien dat ik niet uit de topsportcultuur kwam. Dan wordt veranderen moeilijk. Als je altijd dertig uur in de week hebt getraind, is het moeilijk te accepteren dat je met twintig uur misschien wel beter wordt.”
Het proces is mijn obsessie. De prestatie kan ik best makkelijk loslaten
De laatste keer dat we elkaar spreken, is het begin juni. Een paar dagen eerder heeft Visma voor een daverende verrassing gezorgd in de Giro d’Italia: kopman Simon Yates heeft in de laatste bergetappe de roze leiderstrui gepakt en de wedstrijd op zijn naam geschreven.
Verhaeren zat thuis in Eindhoven, vertelt hij, achter de televisie. In al die jaren topsport heeft hij „geleerd om naar het proces te kijken”, zegt hij. „Ik ben niet emotieloos, maar als ik naar die bergetappe zit te kijken, denk ik vooral: past dit binnen de afspraken die we hebben gemaakt? Voor mij is het proces echt een obsessie. Welke prestatie we vervolgens leveren, kan ik best makkelijk loslaten. Met resultaten ben ik eigenlijk al heel lang niet meer bezig.”
Je bent toch topsportcoach?
„Ja, maar als je blijft hangen in het praten over winnen, kom je er niet. Als je het doel aan het begin van het seizoen en keertje uitspreekt, heb je het er genoeg over gehad.”
Je wil wel winnen?
„Ja, natuurlijk. Maar over winnen of verliezen heb je niet zo veel controle. Wel over het proces ernaartoe.”
Geldt in topsport niet gewoon: het maakt niet uit hóé, als je maar wint?
„Ja, maar dan reduceren we winnen tot geluk of toeval. Winnen is het gevolg van iets dat je heel goed gedaan hebt. Dat kun je niet zomaar omdraaien: ik heb gewonnen, dus ik heb het sowieso goed gedaan.”
Heb je wel eens met een sporter iets gewonnen, en dat je toch niet tevreden was over het proces?
„Ja, met Ranomi Kromowidjojo. Die won twee keer goud op de Olympische Spelen in Londen, op de 50 en 100 meter vrije slag. Toch waren die twee races in ons beider ogen niet goed genoeg. Ik kan nog steeds wel eens wakker schieten en denken: dat had beter gemoeten.”
Dus de weg ernaartoe was niet goed genoeg?
„Inderdaad. Sommige mensen zeggen dan: je bent knettergek, je hebt twee gouden medailles! En we zeuren ook niet over die medailles, maar over hoe we er gekomen zijn. Dat vind ik een heel gezonde manier van naar resultaten kijken. Het geeft moed: ik heb gewonnen, maar ik kan eigenlijk nóg beter. Van verliezen kun je leren, maar van winnen ook.”
‘De winnaar heeft altijd gelijk’ is niet jouw motto.
„Nee. Het kan best zijn dat de nummer twee en drie voor zichzelf de perfecte race hebben gezwommen.”
Stel, je moet kiezen tussen imperfect winnen of perfect niet-winnen, wat wordt het dan?
„Als je de vraag zo stelt, dan weet je het antwoord al. Niet winnen maar toch tevreden zijn – als coach heb ik dat het liefst.”
Falen, zegt Verhaeren, moet in de sport altijd een optie zijn. „Als je faalt, kun je in paniek schieten. Ik denk dan juist: lekker, er is iets te doen. En met het wielrennen word ik nu wel echt op de proef gesteld. De laatste drie jaar met de Franse zwemploeg waren geweldig, met de Olympische Spelen in Parijs. Maar vergeleken met wat ik nu doe, was het een walk in the park. Ineens moet ik onderhandelen over contracten, nieuwe begrippen leren. En mensen die al jaren in het wielrennen zitten, nemen echt niet alles van me aan. Het is oncomfortabel – en dat is precies waarom ik het doe.”
Heb je bedacht hoe lang je deze baan wil doen?
„Nee, maar als ik het goed wil doen, kost dat wel een paar jaar. Ik heb op z’n minst twee jaar nodig om te kunnen zeggen: ik kan een verschil maken. Leuk genoeg vind ik het sowieso, dat weet ik nu al.”
Laatste vraag: hoe is het fietsen hem zelf eigenlijk vergaan? De Alpe d’HuZes vond begin juni plaats, maar Verhaeren zat in Eindhoven.
Tja, zegt hij, dat is iets anders gelopen. Niet de koude voeten, maar zijn rug bleek een probleem te zijn. Hij kreeg daar door het fietsen nogal last van. „Ik heb altijd sporten gedaan, zwemmen en hardlopen, die je rechtop doet en niet voorovergebogen.” De pijn aan zijn rug noopte Verhaeren dit voorjaar zijn fiets helemaal te laten staan. Hij wil hem nu „laten ombouwen tot iets wat comfortabeler zit”.
Met een lachje: „Ik ben ook niet meer de jongste. Als je er pas op je 56ste mee begint, gaat het niet meer vanzelf.”