Fotograaf Ringel Goslinga: ‘Soms grijpt iets mij. Dan moet alles ervoor wijken’

Napalm brandt langer dan benzine, brandt ook op water, dringt binnen waar mensen schuilen. Napalm blijft aan alles kleven. In 1945 is napalm drie jaar oud. Bart Goslinga is in dat jaar vier.

Het is een wonder dat hij niet al dood is. Zijn jongere broertje is een paar maanden eerder aan ziekte en ondervoeding gestorven in Kampili, een Japans interneringskamp op Celebes, waar de jongetjes en hun oudere zusje met hun moeder en nog 1.600 andere vrouwen en kinderen verblijven. Op 17 juli 1945 dienen de bevrijders zich aan: Amerikaanse bommenwerpers veranderen het kamp en de omringende velden met cassave en bamboe in een vuurzee. Zeven kampbewoners sterven, anderen verliezen ledematen, raken ernstig verbrand. Twee dagen later keren de vliegtuigen terug. Het duurt nog een maand tot de Japanse capitulatie.

„Mijn vader heeft er nooit over kunnen praten”, zegt Ringel Goslinga (1969), fotograaf, schrijver en kunstenaar. Hij kon sowieso niet gewoon praten, maar ontwikkelde een enorme stotter. „Met een therapeut heeft hij dat in Nederland wat onder controle gekregen. Naar die therapeut, Jacques Ringel, ben ik vernoemd, iemand die voor hem als vader gevoeld moet hebben. Want zijn eigen vader, mijn grootvader, bleef na de bevrijding uit het mannenkamp achter, om door te gaan met zijn werk als arts en zendeling, waarvoor hij in 1933 naar Celebes was gekomen.”

‘Koppensnellen’ deed de inheemse bevolking sinds het begin van de eeuw daar niet meer, maar het animisme was er springlevend. Het koloniale bestuur had met klem opgeroepen de ‘heidense’ Toraja te kerstenen om te voorkomen dat ze tot de islam zouden overgaan. Ringel Goslinga’s grootvader bleef tot 1957 op Celebes, intussen Sulawesi, en zou er nooit terugkeren. Zijn vader, die ook arts werd en al vroeg van Ringels moeder scheidde, is er ook nooit teruggekeerd. Maar misschien is hij er wel nooit weggegaan.

Naslagwerk over animisme in Nederlands-Indië, een religie die uitgaat van een bezielde natuur

„Als puber ging ik met hem naar de film, The Wall van Pink Floyd, en op een gegeven moment verschijnen bommenwerpers, Londen brandt. Hij stopte zijn hoofd tussen zijn benen en toen hij zich weer oprichtte was hij drijfnat. Bij Gone with the Wind, als Atlanta brandt, zelfde reactie.”

Bart Goslinga leeft niet meer. „Toen hij dementeerde, maakte hij nog wel af en toe het gebaar langs zijn keel van koppensnellen”, zegt zijn zoon. Maar toen Ringel in 2017 naar Sulawesi ging, voor het eerst, voelde het toch als een soort thuisreis, zegt hij.

Die reis vormt het hart van een project waaraan hij acht jaar heeft gewerkt, en waarin hij foto’s en verhalen uit het moderne Sulawesi vervlecht met zijn familiegeschiedenis, de zending en het koloniaal bestuur op een eiland waar het animisme nooit echt verdween. Aluk to Dolo heet het boek dat hij erover maakte, ‘het geloof van de voorouders’.

Aluk to Dolo is ook de titel van zijn tentoonstelling met foto’s en objecten op het Fotofestival Naarden. Dat vervlechten moet je letterlijk nemen. Goslinga leerde vlechten als de Toraja: slaapmatten, rituele voorwerpen, zoals poppetjes om de duivel mee uit te drijven, medicijndoosjes, manden voor vechthanen, rotan balletjes om sepak raga, voetvolley, mee te spelen. Ook die zijn in Naarden te zien.

‘Voor mijn vader’, luidt de opdracht in het boek. Hij staat op het omslag, dat wil zeggen, de onderste helft van zijn gezicht, met een witte baard. De bovenste helft is van een ‘gesnelde’ schedel versierd met haar, houten ogen en een houten neus, ook in zwart-wit. Als je de flappen uitvouwt, zie je beide gezichten volledig.

Zijn vader zat net in een verzorgingstehuis voor alzheimerpatiënten toen Ringel de foto maakte. Met een technische camera, waarin je lichtgevoelige platen van 4×5 inch moet schuiven. En waar de fotograaf onder een doek verdwijnt, zoals in de begintijd van de fotografie, de tijd dat die afgehakte schedel werd gefotografeerd. „Dan dacht mijn vader echt dat ik er niet was en liep hij weg.”

Om iemand goed te zien, moet je zelf ook op je gemak zijn

Het is een van de laatste foto’s die hij met de platencamera maakte, voordat hij overstapte op digitaal omdat analoog te duur werd. Jarenlang had hij er indringende portretten mee gemaakt bij interviews in NRC Handelsblad. Ze zijn onmiddellijk herkenbaar, aan de stijl van afdrukken, en de blik van de geportretteerden, waarin je vrijwel altijd een verstandhouding met de fotograaf ziet.

„De opdracht was: context weglaten. Aan de foto mocht je niet zien welk beroep iemand had of waar de foto is genomen. Ik belde altijd van tevoren en zei dat ik echt even tijd nodig had. Om de boel op te zetten, maar ook om mensen op hun gemak te stellen. Om iemand goed te zien, moet je zelf ook op je gemak zijn.

„Met zo’n camera kom je heel dichtbij en vervolgens maak je jezelf weer onzichtbaar onder die doek. Maar je zit wel in iemands intieme cirkel. Hopelijk zie je op die portretten dat mensen mij vertrouwen, dat we contact maken.”

Ik wist als kind al dat daar iets was waar ik niet in kon

Contact maken is de rode draad in Goslinga’s werk. Je ziet het in Family Tree (2007), waarin hij mensen in zijn leven portetteerde en als ‘familieopstelling’ heeft gegroepeerd. „Zelfonderzoek”, zegt hij. En in City People (2009), waarin hij alle „sociale kringen” rond zijn pasgeboren zoontje portretteerde. De moeder, de verloskundige, een arts. De buren, mensen op straat, die bij de omgeving horen: iemand die op vaste tijden zijn hond uitlaat, de brugwachter die op z’n brommertje naar de volgende brug rijdt.

Goslinga zag de Amsterdamse wijk de Pijp eerst vanaf de achterbank, als zijn vader hem vroeg om in de auto te wachten wanneer hij Ringels halfbroer ging ophalen. Zijn vader had een ingewikkeld liefdesleven. In 2015 trok de zoon een tijd door diezelfde wijk met een camera. Contact leggen bleek daar, anders dan hij had gedacht, helemaal niet moeilijk. In Circling zette hij portretten van de Pijpbewoners naast kiekjes uit het familiealbum.

Aluk to Dolo is ook een poging contact te leggen. Die was feitelijk al begonnen in de studeerkamer van zijn grootvader, die evenmin als zijn vader over het verleden sprak, maar zich omringde met mysterieuze souvenirs uit Indië, waaronder Toraja-houtsnijwerk. „Ik wist als kind dat daar iets was waar ik niet in kon. Toen heb ik besloten dat verhaal zelf te halen.”

Houtsnijwerk met traditionele Torajapatronen

Eerst dook hij het archief in. Het Wereldmuseum bleek een schatkamer aan historische foto’s en ander materiaal van en over de Toraja, die dan nog Toradja’s heten. Hij ploos de levensgeschiedenis van de eerste zendeling uit, die in 1917 met een speer werd gedood nadat deze, volgens het officiële proces-verbaal een „overdreven bekeringsyver” aan de dag had gelegd en het dobbelen had verboden. En hij verdiepte zich in de vervolgmissie waarvan zijn grootvader deel uitmaakte. Gewapend met „flapboekjes van de Hema”, waarin hij dat materiaal en foto’s van zijn familie had gestopt om te kunnen uitleggen wie hij was en wat hij zocht, toog hij naar Indonesië.

Hij bezocht veemarkten, sportwedstrijden, de kerk, het ziekenhuis. Na een tijdje zochten mensen zelf contact met hem en wezen hun voorouders aan op zijn foto’s. Hij vond de nazaten van de mannen die de eerste zendeling hadden vermoord. Zulke ontmoetingen legde hij ook vast. Hij trof een gemeenschap die nu grotendeels christelijk is; de zendelingen en koloniale bestuurders hoeven zich niet in hun graf om te draaien. Zijn grootvader was overigens drukker geweest het chirurgisch herstellen van de endemische hazenlip dan met ‘bekeringsyver’.

Maar Goslinga ontdekte ook dat het christendom het animisme nooit totaal heeft verdrongen. Hij laat foto’s zien van een christelijke kerk met een luifel van een tongkonan, een traditioneel huis waar de geesten van de voorouders wonen. Hij zag het in het bijgeloof: niet op pad gaan als je deze vogel hoort; een man die een gesprek afbreekt omdat de schim van zijn vader het geen goed idee vindt. „Daar kreeg ik kippenvel bij”, zegt Goslinga.

En hij zag het in de patronen met hun rituele betekenissen die overal opduiken. In een christelijk kruis, samengesteld uit Torajamotieven. En in het vlechtwerk. Op ruitjespapier tekende hij tientallen patronen na en maakte zich die techniek met engelengeduld meester. „Mijn opa heeft de Torajataal onder de knie gekregen. Ik vond dat ik mezelf ook langdurig in iets moest verdiepen, het me eigen maken. Ik koos de beeldtaal van het vlechten. De inlays van bananendozen, van dun karton, zijn er ideaal voor. Die knipte ik in smalle reepjes en verfde ze. Met één mat kon ik soms wel twee maanden bezig zijn, het werd iets meditatiefs.”

Traditioneel vlechtwerk, gemaakt door Goslinga, naar voorbeeld van de Toraja’s

Waar komt het intense vandaan?

„Soms grijpt iets mij. En omgekeerd. Dan moet alles ervoor wijken, heb ik bijna geen oog meer voor andere dingen. Toen ik in de buurt van het Olympisch Stadion woonde, zag ik de marathon langskomen en dacht ik: dat ga ik volgend jaar ook doen. En dat heb ik gedaan, drie keer. Ik kan iets niet half doen.”

Was dat jongetje op de achterbank in de Pijp ook al zo?

„Minder. Dus het moet ergens zijn begonnen. Ik denk bij het wielrennen. Mijn vader zat veel op de racefiets. Dan was ik soms een weekend bij hem en was hij er niet eens. Toen heb ik gevraagd of ik mee mocht en leende hij een racefiets voor me. Samen reden een rondje Ronde Hoep. De eerste keer dat ik meeging, wilde hij dat rondje twee keer doen en zei: blijf hier maar wachten. Maar ik wilde hem niet loslaten. Ik zei: ik blijf wel achter je hangen. Daar is het ontstaan.

De enige plek waar hij zonder haperen kon praten was in de auto

„Ik droomde erover. Dat ze hem zouden vinden langs de snelweg, achter het stuur. De enige plek waar hij zonder haperen kon praten was in de auto, zijn blik op de weg, als we naast elkaar zaten. Daarom wilde ik ook altijd dat hij me met de auto kwam ophalen en weer thuisbrengen. Wel tot mijn achttiende.”

Heb je gevonden wat je hoopte?

„Ja, dat waar ik nooit bij kon, dat heb ik opgelost. Alles is er nog: mijn grootvaders geschiedenis daar, het christendom en het voorouderlijk geloof. Dat wilde ik voelen. En het is ook kruisbestuiving geweest. Mijn oma liep in Nederland ook in gebatikte jurken rond. Niemand van mijn vriendjes had een oma met zulke mooie jurken. Ik weet nu dat dat ook een deel van mij is.”

Heb je je thuis gevonden?

„Nu wel. Toen mijn relatie over was, heb ik even gezworven. Als je je uitschrijft en geen nieuwe woning kunt vinden of betalen, ben je formeel dakloos. Ik heb bij vrienden geslapen, af en toe bij mijn moeder, in een hangmat op mijn atelier. Ook even in tijdelijke behuizing tussen problematische mensen. Het voelt nu als lang geleden. Mijn atelier heb ik opgezegd. Ik had mijn project afgerond. Ik dacht: ik moet daar weg, anders blijf ik met één been in die tijd staan.”

En wat ga je doen nu je de bladzijde hebt omgeslagen?

„Op mijn balkon heb ik net augurken geplant. Een oom van mijn moeder is ooit naar Canada geëmigreerd en een augurkenboerderij begonnen. Hij stuurde foto’s naar Nederland van een succesvol leven, maar de auto die je daarop ziet had hij van een buurman geleend. Zijn kinderen en kleinkinderen zijn er nog. Misschien wordt dat wel een volgend project.”