Een unieke vondst: zes zinnen van een uitgestorven dochter van het Nederlands. Het gaat om ‘Berbice-Nederlands’, een taal die ooit gesproken werd in Guyana, in het gebied dat twee eeuwen lang de Nederlandse kolonie Berbice was. De taal is in de zeventiende of achttiende eeuw ontstaan uit het Nederlands dat daar gebruikt werd als voertaal (lingua franca) tussen Europese kolonisten, Afrikaanse tot slaaf gemaakten en Amerikaanse inheemsen, zowel op plantages, als in de bosgebieden waar hout werd gekapt.
Volwaardige taal
Het is een creooltaal. Wat begon als een eenvoudige manier van communiceren in versimpeld Nederlands, ontwikkelde zich, binnen een paar generaties, tot een volwaardige taal, die de moedertaal werd van velen in dat gebied. De woorden van die nieuwe taal kwamen vooral uit het Nederlands. Maar de grammatica was totaal on-Nederlands. De taal doet bijvoorbeeld niet aan werkwoordsuitgangen.
De zes zinnen werden aangetroffen in een brief uit 1803, geschreven door iemand uit Dordrecht, die in de kolonie verbleef en daarover schreef aan zijn familie thuis. De tekst werd ontdekt in het Nationaal Archief. Creooltalenspecialist Cefas van Rossem publiceerde een vakkundige analyse van de zinnen op Neerlandistiek.nl.
De briefschrijver vertelt over zijn verblijf in de kolonie en geeft zes voorbeelden van de „donderse comike taal” die hij daar om zich heen hoort. „De duivel magt dat volk verstaan”, schrijft hij. En: „Ik zal u van onderen in mijn brief een paar Reegeltjes Criools schrijven, dan zult UEd [U] eens zien hoe een verdomde Taal het is, nog veel slimmer [erger] als hebreeuws of joods.”
Nigeriaanse woorden
Eén van zijn voorbeelden is: „Voor ikke en mooien jerma”, letterlijk: Voor mij een mooie vrouw. Volgens de briefschrijver betekent dat: „Gij zijt een mooijen mijd”. Net als in veel andere talen, kan in deze taal het werkwoord „zijn” („jij bent”) worden weggelaten. En „jerma” betekent dus vrouw. Dat woord komt uit een Nigeriaanse taal.
Opvallend is dat het woord „joe” twee keer voorkomt in deze zin „Ikke zalle joe pie-joe mosse bottje”. Dat is blijkbaar een grammaticale eigenaardigheid van deze taal. De woorden „pie” (pioe = pie-joe) (geven) en „bottje” (geld) zijn ook weer afkomstig uit een Nigeriaanse taal. De woorden „ikke”, „zalle” en „joe” komen natuurlijk uit het Nederlands. „Mosse” (veel) komt waarschijnlijk uit het Engels (much) of anders uit het Spaans of Portugees (mucho).
De achttiende en negentiende eeuw waren de hoogtijdagen van het Berbice-Nederlands. Uit die periode is vrijwel niets op papier overgeleverd: niet meer dan een lijstje van ongeveer veertig woorden en een paar losse zinnen. Dat maakt deze vondst bijzonder. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw werd er op de valreep, vlak voor het uitsterven van de taal, nog snel een heleboel opgetekend uit de mond van de laatste groep sprekers van deze taal. De huidige vondst vertegenwoordigt een ouder stadium. Cefas van Rossem noemt het „uniek historisch materiaal”.
Door de digitalisering van allerlei archieven met oude brieven en oude kranten komt er trouwens wel vaker onverwacht wat bovendrijven, zegt hij.
Advertentie uit 1817
Kortgeleden ontdekte een Deense historicus in het archief een tekstje in een andere uitgestorven Nederlandse creooltaal, die van de huidige US Virgin Islands. Het gaat om een advertentie uit 1817 waarin iemand zegt op zoek te zijn naar een gevluchte tot slaaf gemaakte jongen van negen jaar oud. De krant is Engelstalig, maar de advertentie zelf is opgesteld in het Creools: „Maaro [ontsnapt] van me en clein jung naam [genaamd] Paaty: hem ben negen jaar med negen dag hou [oud]”. Aan wie de jongen terugbrengt belooft de adverteerder drie dollar: „me sal giv hem drie patakon!!!” (patakon = dollar).