Fine dining met een edge – Europa is the place to be

Het is lang geleden dat ik zoiets ongenadig lekkers at: een dikke, zoete sint-jacobsnoot, direct van het vuur opgediend in bruisend-hete vanilleboter in de schelp, met een zoete sukade-toets van gekonfijte citrusschil en een onverwachte tropische kruidigheid uit de gitzwarte mbongo tchobi-saus – ik proefde het en dacht: ik moet dit met u delen. Vervolgens heb ik er nog een besteld en beide schelpen leeggedronken. True story.

Ik heb vaker geschreven over de fijnbesnorde chef Rein op ’t Root (zie inzet) – ik bewonder hem en zijn team om hun stijl en ben vaak in een van zijn zaken te vinden. Met het gevaar over te komen als een cheerleader, doe ik het nog één keer. Omwille van die coquille. En omdat restaurant Europa – een industriële ruimte met schuin glazen fabrieksdak in Amsterdam-Noord waar de gasten eten aan een lange turquoise zigzaggende bar langs de open keuken – momenteel wat mij betreft the place to be is.

Het menu in Europa is fine dining met een edge. Het begint met wat de chef grappend noemt ‘een driegangenlunch vermomd als amuse’: eendenboullion met een drupje mandarijnolie, een dimsum-achtige spies met kabeljauw-garnaalgehakt met zoete rodebessenlak en een aardappelplatbrood, gegrild boven open vuur met Khmer-boter (een Cambodjaans kruidenmengsel). Dit is exact wat iedereen nodig heeft die met honger uit de winterkou naar binnen stapt: een warme kom, comfort en een goede bodem. Slim.

Wat eten bij Europa zo leuk maakt, is dat je nooit helemaal weet waar het heengaat, ook al heb je het menu gezien. Na een koude palate cleanser teleporteert één mespuntje moerasgroene, peperige waterkerssaus mij op een proustiaanse manier naar de bayou van Louisiana. Het zit ’m in de frisse, mossige geur van de waterkers in combinatie met rauwe heilbot, maar ook in de grauwgroene kleur, de licht gritty structuur van de gladgedraaide cashew en de Creoolse pit en groene fruitigheid van de Afrikaanse penja-peper, subtiel geaccentueerd met een enkel druppeltje frambozenolie. Het lichtbittere, ragfijn gesneden ‘gras’ van diepgroen rauw paksoiblad maakt het landschap compleet. Heel even fonkelde de late namiddagzon door het Spaanse mos, dat een netkous van schaduw over de Mississippi-rivierdelta legt… Afijn.

Op ’t Root komt oorspronkelijk van de kunstacademie, dat geeft hem een creatieve onbevangenheid als chef: hij combineert originele invalshoeken met ingrediënten uit de hele wereld heel natuurlijk in een moderne, Amsterdamse stijl – op een consciëntieuze maar toch altijd speelse manier, met oog voor wat er in de (internationale) restaurantscene gebeurt. De coquille, en dan vooral de combinatie van vanilleboter met die extreem gelaagde saus van grains of paradise (zaden van een West-Afrikaanse plant uit de gemberfamilie, nauw verwant aan zwarte kardemom) en de zwoele houtige ehuru (ook wel kalebasnootmuskaat), is een perfect voorbeeld daarvan.

Het hoofdgerecht is redelijk klassiek, een mooi stuk eendenborst, geroosterd boven open vuur, met bittere rooflof en grapefruit, op een saus van vin jaune gemonteerd met de lever (met huisgemaakte sambal). Het toetje is een bolletje vanille-ijs van volle, vette, stallige boerderijroom in een zoet-hartige knolseldersiroop. De cocktails van de aanpalende Beneluxbar zijn fancy en prikkelend, de (natuur)wijn-pairings van sommelier Teun Burghard uitdagend, net als de meeste non-alcoholische alternatieven (zoals een coldbrew van gerookte lapsang-thee met bramen- en bietensap bij de eend).

Wat vooral aandacht verdient: het vegetarische menu is echt volledig up to par. Van de onder druk gegaarde en vervolgens geroosterde pruikzwam, waarbij dezelfde rodebessenlak opeens veel fris-zuurder uit de hoek komt, tot de perfect gegaarde daikon (hij heeft nog bite, maar het rauwe radijzige is er net af) in kojisaus met monniksbaard, tot de ‘cake’ van aardpeer en hazelnoot in truffeljus, met een volmaakt beetje spinazie – een van de beste vegetarische hoofdgerechten die ik in tijden proefde.

De grootste valkuil

Er kunnen ook absoluut nog dingen beter. Kaviaar op ijs serveren (in dit geval een komkommersorbet met amandelcrème) is stom, trendy en zonde: door de lage temperatuur proef je amper iets van dat heerlijke, exclusieve, dure hoopje steurkuit. Doe het dan niet. Zonder die teleurstelling – in de vega-variant – is het een veel leuker gerecht.

De grootste valkuil zit ’m in die continue ontwikkeling waarin je als gast wordt meegenomen. Het is gaaf om te delen in die diepgravende verwondering (zo zijn er in de afgelopen jaren zeker veertig verschillende pepersoorten de revue gepasseerd in de Euro-keukens), maar de keerzijde is dat je soms gerechten krijgt die gewoon nog niet af zijn. Dat hoort erbij. Kwalijker is het, en dat gebeurt hier ook weleens, als zo’n gerecht alweer links wordt ingehaald door een nieuw spannend idee voordat het de kans heeft gekregen om af te komen – dan verdient het iets meer geduld.

Zo hebben we vanavond een primeur: doré-aardappelen gegaard op de barbecue ingepakt in bananenblad, met een diepe XO van stokvis en schelpdieren en een eidooiersaus met kosho (gefermenteerde citrusschil met pepers). De rokerige zweem van het gebrande bananenblad geeft de aardappels een leuke twist en de XO is mega smaakvol. Maar het is niet af: het is een te grote hap aardappels, die zich snel volzuigt met saus. Het zou al enorm helpen als ze de XO als een vulling in het aardappelpakket zouden kunnen krijgen (meer zoals een Indonesische lemper). Hopelijk weten ze op tijd de juiste vorm te vinden.

Wat zeker is: het vat is nog lang niet leeg, van chef Op ’t Root cum suis gaat u nog veel horen de komende jaren. Alleen niet meer van mij. (Zeg ik nu.)



Delen