Filosoof Gabriël van den Brink laat zien dat in iedereen een oermens schuilt

Niet alleen door de omvang maar ook door de historische reikwijdte van zijn nieuwe boek verraadt filosoof Gabriël van den Brink zijn ambitie. De actualiteit van het archaïsche telt meer dan 700 bladzijden en gaat terug tot in de verre oertijd. Als dit geen grote greep mag heten, wat dan wel? Hij schaart zich in het rijtje van recente auteurs als Yuval Noah Harari (Sapiens) en David Graeber en David Wengrow (Het begin van alles), die evenmin op een millennium meer of minder kijken. Van den Brink peilt de menselijke natuur, aan de hand van een diepgaande studie van het menselijke handelen. Zijn doel is zo te komen tot een ander, „breder” mensbeeld.

Dat laatste impliceert dat het huidige mensbeeld niet breed genoeg zou zijn. Om welk mensbeeld het gaat, kan bij Van den Brink geen vraag zijn. Net als in zijn vorige boek Ruw ontwaken uit de neoliberale droom (2020) is dat het neoliberale beeld van de mens als een „homo economicus”. Van Brink vindt dat veel te „schraal”. We zijn zoveel meer dan rationeel calculerende individuen die zich enkel om hun eigenbelang bekommeren. Dat leert de duik in de lange ontstaansgeschiedenis van de menselijke soort, inclusief de vergelijking met andere zoogdieren, die Van den Brink in zijn nieuwe boek onderneemt.

Hij doet dat aan de hand van een twintigtal menselijke „handelingen”, die worden onderverdeeld in vier categorieën: vitaal (onder andere voeden, paren en vechten), cognitief (onder andere denken, maken en spelen), sociaal (onder andere samenwerken, verbeelden en deugen) en cultureel (onder andere zingen, spreken en schilderen). Elk hoofdstuk, gewijd aan één handeling, is op dezelfde manier opgebouwd. Het begint met een korte inleiding en definitie, daarna een algemene verkenning, gevolgd door een evolutionaire, een individuele en een culturele plaatsbepaling. Terwijl de tekst steeds bestaat uit kleine afzonderlijke alinea’s van gelijke grootte, gemiddeld drie per pagina.

In het slotdeel, dat een soort van synthese bevat, vraagt Van den Brink zich af of de lezer door de bomen het bos nog wel kan zien. Inderdaad, je krijgt een lawine van kennis en informatie over je heen, wat enige verwarring kan veroorzaken, maar wie de aan het begin geformuleerde „hoofdvraag” niet uit het oog verliest, komt er wel uit. Die hoofdvraag luidt „of we onze natuur als een neerslag van miljoenen jaren evolutie kunnen opvatten en waar spanningen met het moderne heden optreden”. Anders geformuleerd: bestaat er een discrepantie tussen de evolutionair gegroeide menselijke natuur en de specifieke eisen die de westerse moderniteit aan ons stelt? En verklaart dat misschien het onbehagen of de „moedeloosheid” (zoals het in de ondertitel wordt genoemd) waarmee die moderniteit zo vaak gepaard gaat?

Het merendeel van het boek bestaat uit de bespreking van die twintig handelingen, die het hele spectrum van het menselijke doen en laten bestrijken. En daaruit blijkt zonneklaar dat veel van onze gewoonten en hebbelijkheden een oeroude oorsprong hebben, dus al heel lang bestaan en ook niet zo gauw zullen verdwijnen. Dat is geen nieuwe gedachte, uiteraard, en dat geldt voor meer in dit boek. Je vraagt je wel eens af of de enorme omweg langs het dierenrijk en de prehistorie nu echt nodig was om tot het inzicht te komen dat vooral jonge mannen geneigd zijn tot fysiek geweld, dat we spelen omdat we het leuk vinden, dat het leven in steden een toename van „diversiteit, intensiteit en zelfs tempo” met zich meebrengt of dat mensen bij rampspoed geestelijk houvast zoeken bij hun geloof. Et cetera. Maar dat iets nogal voor de hand ligt, wil natuurlijk niet zeggen dat het onwaar is. En Van den Brink laat mooi zien onder welke evolutionaire omstandigheden zulke zaken tot stand zijn gekomen, wat menigeen weer niet zal weten.

Dierenrijk en prehistorie

Op deze manier slaagt hij erin zijn titel volledig waar te maken: in onze menselijke natuur is „het archaïsche” nog altijd actueel. In ieder van ons schuilt een oermens. Maar of die oermens zo dominant is dat hij frontaal in botsing komt met de eisen van de moderniteit, is na lezing De actualiteit van het archaïsche minder duidelijk. Het pleit voor Van den Brink dat hij daar geen doekjes om windt. Van „één grote mismatch” tussen moderniteit en menselijke natuur is geen sprake, daarvoor is er nog altijd te veel wat wèl goed gaat.

Er is volgens hem ook niets mis met een aantal zaken die hij met de moderniteit identificeert, zoals individualisme, efficiency, mondigheid, innovatie, openheid, professionalisme, rationaliteit en dergelijke. „Het is vooral een kwestie van maathouden, het juiste tempo volgen en goed kijken hoe vernieuwingen in de praktijk uitpakken”.

Ook dat kan moeilijk een nieuwe gedachte worden genoemd. Elke min of meer conservatieve cultuurkritiek mondt uit in een pleidooi voor matigen en temperen, altijd is het evenwicht zoek en ontbreekt de balans. Van den Brink schaart zich wat dit betreft in een lange traditie, ook al reikt die niet tot in de oertijd.

Pleit dit tegen hem? Niet per se, zou ik zeggen. Ter ondersteuning van zijn voorkeur voor matiging (iets wat minstens teruggaat tot Aristoteles) somt hij in een bijlage een lange reeks spreekwoorden op: ook de „alledaagse wijsheden” zijn het met hem eens. Wie de menselijke natuur verkent, kan het zich niet permitteren om al te origineel te zijn. Hetzelfde geldt voor de ethiek: die komt eigenlijk altijd weer neer op de wederkerigheid van de „gulden regel” (wat gij niet wilt dat u geschiedt…).

Zo ook bij Van den Brink. De hang naar wederkerigheid, maar ook naar samenwerking en verzoening vloeit voort uit de sociale natuur van de mens, hetgeen door zijn onderzoek naar die twintig handelingen royaal wordt bevestigd. In weerwil van zijn cultuurkritiek blijkt Van den Brink er een tamelijk optimistische kijk op de mens op na te houden.

Toch zal niet iedereen tevreden zijn. Neem de feministen die al hun kaarten hebben gezet op de gelijkheid van man en vrouw. Zij krijgen lang niet altijd gelijk van Van den Brink, die graag de verschillen tussen de seksen onderstreept. Die verschillen, veelal gerelateerd aan de voortplanting, zijn volgens hem niet cultureel bepaald zoals de feministische doxa het wil, maar evolutionair verankerd. Ook hier is dus een zekere matiging geboden. Wat de moderniteit aan eenzijdigheden kent, dient van tegenwicht te worden voorzien – daar komt het steeds weer op neer.

Van den Brink vat het handzaam samen in een aantal kernbegrippen: individualisme versus gemeenschap, rationaliteit versus geloof, bewegingsvrijheid versus grenzen, vooruitgang versus geschiedenis, gelijkwaardigheid versus gezag. Voor de ware balans zijn steeds beide zaken nodig. De werkelijkheid is volgens hem „dialectisch” van aard en heeft behoefte aan „synthese”, een verzoening van de tegenstellingen op een hoger plan.

Uit de sporadische autobiografische inkijkjes die Van den Brink verschaft, weten we niet alleen dat hij in een goed restaurant altijd frites met mayonaise bestelt en zijn hypochondrie heeft overwonnen met hardlopen, maar ook dat hij in zijn jonge jaren marxist is geweest. Inmiddels is daarvan nog alleen het hegelianisme over, zoals ook mag blijken uit zijn omkering van Marx’ beroemde laatste stelling bij Feuerbach: ,,De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt er op aan haar te veranderen.” Van den Brink schrijft: „Onze wereld is zozeer aan het veranderen dat een andere interpretatie dringend nodig is”. In De actualiteit van het archaïsche verschaft hij die. Een –uiteraard gematigd – conservatieve interpretatie, die niet elke hoop op verandering heeft opgegeven.

Dat blijkt alleen al uit zijn nadruk op menselijke handelingen, die wordt afgezet tegen de filosofische nadruk op het zijn. Dat laatste interpreteert Van Brink kennelijk als iets wat tot onveranderlijkheid leidt. Dat mag opgaan voor het „zijn” bij Parmenides of bij Plato en diens eeuwige „ideeën”, het geldt bijvoorbeeld niet voor het „zijn” bij Heidegger. En als je zegt: de mens is wat hij doet, verdampt zelfs de hele tegenstelling. Maar goed, door ook zaken als denken, waarnemen en spreken op te vatten als handelingen accentueert Van den Brink de beweeglijkheid en dus ook veranderbaarheid van het menselijke leven. Want elke handeling is bij hem getekend door het wereldbeeld van degene die handelt. Vandaar het grote belang dat hij hecht aan de verbeelding.

Een gemeenschap leeft bij gratie van een collectief verbeelde wereld, een „bezielde” wereld, die Van den Brink relateert aan het „animisme” van onze vroege voorouders. Je kunt ook zeggen: de moderne wereld bestaat voor een belangrijk deel uit zelfgemaakte ficties, moderne versies van de goden van weleer. Die wereld mag dan geseculariseerd zijn, maar dat heeft het geloof in de eigen – noodzakelijke – verzinsels niet verminderd. Inclusief het geloof in goed en kwaad, een duo dat in het grote geheel van de natuur geen grond heeft, hooguit in de sociale behoeften van de menselijke natuur.

Pleidooi voor matiging

Zelfgemaakte ficties zijn per definitie te veranderen, en daarin schuilt het belang van het „bredere” mensbeeld dat Van den Brink voorstaat. Door anders naar onszelf te kijken, gaan we ons misschien ook anders gedragen. Of daarmee tevens de matiging, het evenwicht of de balans waarvoor Van den Brink pleit werkelijkheid zal worden, blijft echter hoogst twijfelachtig. Het is niet toevallig dat er in de traditie van de cultuurkritiek keer op keer om wordt gevraagd. Het komt er blijkbaar nooit van.

Misschien wel omdat excessiviteit het wezen uitmaakt van elke historische verandering. En wat is geschiedenis anders dan permanente verandering? Juist de moderne tijd wrijft ons dat in, gezien de onwaarschijnlijk versnelde veranderingen die de laatste tweehonderd jaar (dankzij de wetenschapsrevolutie, de industriële revolutie en de Franse Revolutie) plaatsvonden en tot een exponentiële groei van de mensheid hebben geleid.

Met alle gevolgen van dien, moeten we daarbij zeggen, van overbevolking tot klimaatverandering. Dat is geen wijsheid achteraf. Van meet af aan is men zich bewust geweest van de schaduwzijden van alle revolutionaire veranderingen. Als we deze veranderingen „verlicht” noemen en het aanwijzen van hun schaduwzijden „romantisch”, dan levert dat een fundamentele verdeeldheid op die misschien wel kenmerkender is voor de westerse moderniteit dan de eenzijdige nadruk op de verlichte innovaties. Ter correctie van die laatste, in het bijzonder van hun neoliberale versies die de afgelopen veertig jaar domineerden, heeft Van den Brink zijn dieptepeiling naar de menselijke natuur ondernomen.

Aldus levert hij ook een bijdrage aan de moderne verdeeldheid. Niet doordat er een serieuze kans bestaat op de matiging die hij bepleit, maar doordat zijn pleidooi als tegenwicht deel uitmaakt van de verdeelde dynamiek die de moderniteit gaande houdt. Voor die dynamiek zou een duurzaam evenwicht waarschijnlijk dodelijk zijn. Deze gedachte heeft helaas niets geruststellends, maar kan wel het inzicht vergroten in onze moderne werkelijkheid, net zoals – op zijn geheel eigen manier – dit bijzondere boek dat doet.


Lees ook

Socioloog Gabriël van den Brink: ‘Niet alles in het leven moet in het licht staan van winnen’

Hoogleraar wijsbegeerte Gabriël van den Brink: „Een heleboel onzin valt bij zo’n crisis door de mand.”