Faith Bruyning kent de plenaire zaal van de Tweede Kamer goed. De afgelopen jaren kwam ze er vaak om de debatten over het Toeslagenschandaal bij te wonen. Dan nam ze met een groene bezoekerssticker op haar borst plaats op de publieke tribune. Nu heeft ze, zo’n drie meter lager, haar eigen blauwe lederen zetel en het recht om naar de interruptiemicrofoon te lopen.
Op het bureau van haar kersverse werkkamer ligt het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening, dat maandag verscheen. De conclusie van de commissie die de uit de hand gelopen fraudebestrijding onderzocht is niet mals: in een „verhard politiek en maatschappelijk” klimaat zijn mensen vermorzeld. Bruyning weet als geen ander wat deze woorden betekenen.
Bijna drie maanden geleden werd de 36-jarige Almeerse ingehamerd als Tweede Kamerlid namens het niet lang daarvoor opgerichte Nieuw Sociaal Contract, de partij van Pieter Omtzigt. Bruyning zette zich in Almere in als herstelexpert voor Number 90, een ontmoetingsplek voor toeslagengedupeerden en ambtenaren. Ze wilde iets doen voor de ruim 33 duizend gedupeerde ouders, die net als zij onterecht als fraudeur waren bestempeld. In Den Haag ontmoette ze Omtzigt, die zich had vastgebeten in het toeslagendossier. Samen begonnen ze een strijd voor opheldering over de uithuisgeplaatste kinderen van toeslagenouders.
„Laat het me weten als je een eigen partij opricht”, appte ze Omtzigt toen vlak voor de zomer het kabinet viel, „dan kom ik erbij”. Die zomer veranderde er veel voor Omtzigt, die inderdaad in razendsnel tempo een politieke partij opzette, en voor Bruyning, die samen met 2400 anderen in de sollicitatieprocedure terechtkwam. „En nu zitten we hier”, lacht Bruyning vanachter haar drankje in de koffiebar op de derde verdieping van het Kamergebouw.
Lachen doet ze veel tussen het praten door, ook al zijn de dingen die ze vertelt verre van grappig. Als ze zich herinnert hoe een meisje haar in de jeugdgevangenis uit het niets aanviel, bijvoorbeeld. Hoe ze als kind werd gepest en hoe ze als jonge moeder drie baantjes had om een onverklaarbare schuld bij de overheid af te betalen.
Op haar zevende werd ze daarom onder toezicht van Bureau Jeugdzorg bij haar oma geplaatst, die optrad als pleegouder. Als klein meisje met een groot rechtvaardigheidsgevoel wist ze toen al wat ze wilde: „Rechten studeren, kinderrechter worden en zorgen dat kinderen niet meer uit huis geplaatst worden.” Jurist werd ze. Via het mbo, het hbo en een schakelstudie aan de Open Universiteit rondt ze binnenkort haar master ‘Conflicthantering, mediation en rechtspraak’ af aan de Vrije Universiteit. Invloed op het uithuisplaatsingsbeleid heeft ze nu ook, weliswaar niet als kinderrechter, maar als portefeuillehouder jeugdbeleid en Jeugdwet.
Al vanaf de basisschool werd Bruyning gepest. „Waar zijn jouw ouders?” treiterden haar klasgenootjes, die enkel haar oma op het schoolplein zagen staan. En, als er met vader- en moederdag cadeautjes geknutseld werden, kreeg ze de vraag: „Aan wie ga je die geven dan? Je hebt geen vader en je hebt geen moeder, want die zien wij nooit.”
Hopend op een nieuwe start begon ze aan de middelbare school, maar ook daar ging het pesten gewoon door. „Alsof ze het aan je ruiken of zo.” Tot het misging en goed ook. „Ik was heel rebels en wilde er graag bij horen. Thuis ging het niet lekker, ik had een grote mond. En ik werd voor het eerst verliefd, dan denk je dat je alles beter weet, hè? Dit werd gezien als probleemgedrag, terwijl ik steun en hulp nodig had.”
Bruyning belandde op het politiebureau. Veel wil ze er liever niet over kwijt. „Ik had een verkeerde beslissing genomen. Ik had een soort afweging voor mezelf gemaakt: als ik dit doe, dan gaat iedereen mij leuk vinden.” Jeugdzorg greep opnieuw in. „Je bent geen gevaar voor jezelf”, oordeelde jeugdzorg, „maar de mensen waarmee je omgaat wel voor jou.” Er werd onterecht vermoed dat ze onder de plak zat van loverboys.
Een plek binnen de reguliere opvang was niet beschikbaar. Ze werd in een gesloten instelling geplaatst in Den Helder, samen met strafrechtelijk vervolgde kinderen en jongeren met ernstige gedragsproblemen. „Loverboys, drugsdealers, alles wat je maar kon bedenken, zat daar”, blikt Bruyning terug. Een strafmaatregel was het niet, maar zo voelde het wel. Er bestond geen uitzonderingspositie in het gevangeniswezen: ook haar kamerdeur ging op slot en nadat haar familie langs was geweest, werd ze gevisiteerd.
„Best een heftige periode”, noemt ze het. De Helderse jeugdgevangenis was geen veilige omgeving. „Ik ben een keer door twaalf meiden belaagd”, herinnert ze zich, „echt op mijn hoofd getrapt ook.” De mentoren, die de veiligheid hadden moeten bieden, bleken zelf niet allemaal even betrouwbaar. Er werden deals met meisjes gesloten, bijvoorbeeld het verrichten van seksuele handelingen in ruil voor een keer extra bellen.
Ze denkt terug aan een meisje op haar gang, die haar gescheurde beddengoed om haar nek had gebonden. „Wij drukten allemaal op de bel, zo van: jullie moeten komen helpen. Jullie moeten helpen, want ze hangt daar. Ze namen ons gewoon niet serieus. Ze was bijna blauw en toen pas kwamen ze.”
Bruyning verhuist op haar zeventiende opnieuw, naar de Lindenhorst in Zeist. Deze jeugdinstelling moet haar voorbereiden op de terugkeer naar de maatschappij. Het betekent opnieuw beginnen. „Ik was boos, ja”, vertelt ze. „Als je een jaar op een plek bent, dan heb je de groep eigen gemaakt. Niet iedereen mag je, maar ze weten wel wie je bent. Voor Sinterklaas ging ik voor iedereen gedichten en kleine cadeautjes maken. De plek waar ik aan gewend was geraakt, werd me weer afgenomen.” In de Lindenhorst begint ze aan haar vmbo-staatsexamen, met een stapel oude boeken en een bakbeest van een computer.
Middenin de voorbereiding voor haar examens pleegt haar vader zelfmoord. Voor Bruyning een extra stimulans om door te gaan: „Ik wilde niet op dat punt eindigen.” In een conferentiezaal in Amsterdam-Sloterdijk haalt ze haar eerste diploma.
Eenmaal uit de jeugdgevangenis bleek het nog niet makkelijk. Bruyning keert weer terug bij haar oma. Ze voelde zich kwetsbaar en onzeker en dacht dat mensen haar met scheve ogen aankijken. De psychologische ondersteuning om te verwerken wat er was gebeurd, werd haar niet geboden. „Op mijn achttiende lieten ze me los en mocht ik het zelf uitzoeken, maar ik was eigenlijk nog diezelfde vijftienjarige die daar binnenkwam.”
In 2009 beviel Bruyning, net 21 jaar oud, van haar eerste kind. Aangezien ze nog studeerde, bracht ze haar zoon overdag naar de gastouderopvang. Als voltijdstudent had ze recht op vijf dagen aan kinderopvangtoeslag. Buiten de college-uren werkte ze. Voor school, na school, in het weekend: bij elkaar opgeteld 32 uur. Daar ging het fout. De Belastingdienst vond dat Bruyning te veel toeslag had ontvangen en eiste dat ze de bedragen terug zou betalen. „We gaan uw toeslag op nihil stellen”, hoorde ze aan de telefoon.
Het is het begin van een eindeloze stroom toewijzingen en terugbetalingen. „Het kinderopvangtoeslagsysteem is zo ingericht dat je toeslag voor vier dagen kinderopvang krijgt, als je voor 32 uur werkt. Terwijl ik als student dus recht had op toeslag op vijf dagen. Die twee systemen gingen niet samen. Ik was ofwel een voltijdstudent, of ik werkte.”
Ze begint sneller te praten. De Belastingdienst paste achter haar rug om haar gegevens aan. Had ze in het systeem genoteerd dat ze 230 uur kwijt was geweest aan studeren, dan veranderde de fiscus het naar 120 uur en kon ze 1.000 euro eigen bijdrage ophoesten. „Ja, maar sorry waar haal ik 1.000 euro vandaan? Met een studiebeurs en een bijbaantje? Ik moest ook gewoon mijn huur betalen.”
Om rond te komen had Bruyning soms wel drie baantjes tegelijkertijd. ’s Nachts werkte ze als receptionist in een hotel in Amsterdam, overdag was het studeren en werken. „Alsof je een Duracell-konijn bent, dat constant blijft rennen.” De kinderen konden geen verjaardagsfeestje vieren – ze was inmiddels bevallen van haar tweede zoon – en het gezin bracht noodgedwongen spullen naar het pandhuis.
Toen het toeslagenschandaal bekend werd, dacht ze maar één ding: zie je wel. „Jarenlang werd me gezegd dat ik het fout had gedaan. Zo vaak, dat ik was geloven dat ik het ook echt fout had gedaan. Ik had zoveel jaren aan mezelf getwijfeld, dat ik mijn zelfvertrouwen kwijt was geraakt. Ik wist niet meer wie ik was.”
Het duurde een jaar voordat ze zich aanmeldde voor de herstelprocedure. „Ik dacht: dan zul je vast zien dat ik er toch geen recht op heb.” Ze wantrouwde het systeem dat de problemen moest gaan oplossen. Datzelfde systeem had immers de problemen veroorzaakt. „De hersteloperatie is vanuit dezelfde basisbeginselen ingestoken als het Toeslagenschandaal”, vertelt Bruyning nu. „Dus wat krijg je: drie jaar later is alles vastgelopen. Drie jaar later voelen ouders zich opnieuw slachtoffer en is er nog geen volledige herstel of een echte afsluiting.”
Tot op de dag van vandaag merkt ze zelf hoe moeizaam de herstelprocedure verloopt. Toen ze deze week de herstellijn belde om iets te vragen, moest ze eerst het exacte bedrag van haar kindgebonden budget opnoemen. „Voorheen werden de laatste drie cijfers van je rekeningnummer gebruikt om je identiteit vast te stellen”, legt Bruyning uit. Het was veranderd, zonder daarover te communiceren. Wanneer ze de telefoonmedewerker erop aanspreekt, krijgt ze een simpel antwoord: „Dit zijn de regels.”Dat is volgens Bruyning precies het pijnpunt: bij het opstellen van de regels wordt het perspectief van de mensen om wie het gaat niet meegenomen.
Hoe groot haar schuld is, vertelt het Kamerlid liever niet. „Getallen nemen de aandacht weg van het diepere probleem. Het probleem zit ’m niet in het geld, maar in de manier waarop ik, samen met andere ouders, behandeld ben en hoe die schuld onterecht is ontstaan.”
Het rapport is niet alleen een les voor de politiek, benadrukt ze, maar voor de hele maatschappij. „Ik vind het heel jammer dat het maandag in geen enkele talkshow is gegaan over de rol van de media. Het zou mooi zijn geweest als de media naar voren waren gestapt en hadden gezegd: wij hebben hier ook een aandeel in, wat fijn dat jullie ons een spiegel hebben voorgehouden.”
Volgens Bruyning werd het nieuws gedomineerd door ophef, terwijl het menselijke aspect in haar ogen ontbrak. „Bulgarenfraude! Fraude mag niet lonen! Fraude moet bestraft worden! Fraude dit, fraude dat”, somt ze op. Zo creëert de pers hier de „waan van de dag”, legt ze uit. „Als media een bepaalde kop uitkiezen, is dat het signaal dat de maatschappij ontvangt. Dat legt druk op de politiek om dat wat in de kop staat op te lossen.”
Als Kamerlid focust ze nu zelf op de verbetering van de kwaliteit van de jeugdzorg. Vorige maand studeerde ze Kamervragen naar demissionair minister Weerwind van Rechtsbescherming over de zogenoemde ‘meldbriefprocedure’. Via deze procedure worden uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen verlengd, zonder dat ouders op zitting komen. „Dat raakt de rechtsbescherming van ouders”, stelt Bruyning.
Waar ze voorheen met Omtzigt samenwerkte vanuit Almere, doet ze dat nu vanuit de Tweede Kamer. Ze onderzoekt vervolgstappen voor de uitvoering van de initiatiefnota over de samenloop van het kinderopvangtoeslagschandaal en de uithuisplaatsingen, waar Omtzigt in 2022 als onafhankelijk Kamerlid aan meeschreef. Deze initiatiefnota worden aanbevelingen gedaan voor een onderzoek naar de uithuisplaatsingen en een speciale commissie met professionals zoals rechters, advocaten en pedagogen, psychologen en orthopedagogen.
Hoewel Bruyning blij is met de conclusies en aanbevelingen van het rapport, is één punt volgens haar onderbelicht gebleven: het institutionele racisme in de profilering door de Belastingdienst. De commissie raadt weliswaar aan om de overheid wettelijk aanspreekbaar te maken op discriminerende handelingen, maar in het 471 bladzijde tellende rapport komt de tekst ‘etnisch profileren’ slechts drie keer voor. „Het had scherper gekund”, denkt Bruyning. „Laten we er niet overheen stappen dat ouders in dossiers zijn aangeduid als ‘een nest Antillianen’.”
Bruyning wil als Kamerlid doen wat er bij haar niet is gebeurd: praten met kinderen en ouders, in plaats van over ze. Dat is de enige manier om het vertrouwen weer terug te brengen in de politiek en de maatschappij, stelt de NSC’er. En, heel belangrijk, door fouten te erkennen. „Dat vinden we hier”, zegt ze, om zich heen wijzend, „heel lastig. Tijdens de openbare verhoren zag je het ook; daar was niemand die verantwoordelijkheid nam. Wij hebben onszelf in deze maatschappij opgelegd dat fouten worden veroordeeld. Fouten maken moet kunnen, omdat we mensen zijn, aan het eind van de dag. Maar we moeten er ook van leren en vervolgens zorgen voor verandering.”