Er zijn wel 220 soorten bramen in Nederland. Dat zijn niet allemaal stikstofminnende woekeraars

Reportage

Natuur De braam wordt vaak gezien als een agressieve plant die vooral gedijt dankzij de aanwezigheid van stikstof. Ecoloog Rense Haveman vindt dat jammer. „Bramen horen hier thuis.”

Rense Haveman tussen de bramen op de Westerbouwing in Renkum. „Het kost jaren om ze te leren kennen. Je moet veel verzamelen, veel in het veld zijn, veel in het herbarium bladeren.”
Rense Haveman tussen de bramen op de Westerbouwing in Renkum. „Het kost jaren om ze te leren kennen. Je moet veel verzamelen, veel in het veld zijn, veel in het herbarium bladeren.”

Opeens duikt ecoloog Rense Haveman de metershoge struiken in, want hij heeft een bijzondere bramensoort gezien. Waar de meeste leken één soort braam zien en de meeste botanisten misschien een paar, herkent Haveman er vele tientallen. „Ik kan geblinddoekt ergens neergezet worden in het oosten van Nederland of het zandgebied en als ik naar de bramen kijk, kan ik grofweg zeggen in welk stukje van het land ik ben. Doordat er een heleboel soorten zijn die heel kleine verspreidingsgebieden hebben.”

Bramen zijn in hun vele verschijningsvormen onbekend, maar vooral onbemind. Het geslacht Rubus heeft een slechte naam gekregen, als plant die vooral gedijt door een overdaad aan stikstof en die met zijn snelle groei andere vegetatie licht en ruimte ontneemt. Waar ze maar de kans krijgen, lijken ze de kop op te steken. In natuurgebieden en elders worden bramen vaak verwijderd, om vaak even hard terug te komen.

Die rücksichtslose strijd tegen ‘de braam’ is volgens Haveman een vergissing en een verspilling van geld en energie. Om de visie op bramen te nuanceren, publiceerde Haveman eerder dit jaar met mede-batologen (bramendeskundigen) Rienk-Jan Bijlsma en Louis Reutelingsperger de brochure Bramenland Nederland. De associatie van bramen met stikstof noemen ze „ongelukkig”, omdat de focus op deze stekelige plant de aandacht afleidt van de werkelijk ernstige gevolgen van stikstofoverschotten en andere aantastingen van natuurgebieden.

Er is van alles aan de hand in ons landschap. En daar kun je je grote zorgen over maken

Rense Haveman ecoloog

En dat alle bramen van veel stikstof houden, dat klopt volgens Haveman niet. Daarin bestaan grote verschillen. „Het is niet alleen stikstof. Er is van alles aan de hand in ons landschap. En daar kun je je grote zorgen over maken.”

Bramen hadden niet altijd een slechte reputatie, weet Haveman. „Het Mantingerbos, een oud bos in Drenthe, is in het verleden aangekocht door Natuurmonumenten vanwege de bijzondere soorten bramen. Dus er was een soort awareness, om het zo te zeggen, dat bramen een heel specifieke natuurwaarde vertegenwoordigen.”

Nu is de stemming anders. „Tien, vijftien jaar lang is verkondigd dat bramen evenals brandnetels profiteren van stikstof. Het is een beetje een kinderen-komen-door-de-ooievaar verhaal. Dingen vallen toevallig samen, maar er is nooit onderzocht waar het werkelijk aan ligt. En als je teruggaat in de literatuur zie je dat het al een vijfhonderd jaar oud fenomeen is, het woekeren van bramen in onze contreien”, zegt hij tijdens een autotochtje over de Eder heide.

Waar bos gekapt werd, bijvoorbeeld voor hakhout, kwamen de bramen als eerste op. Zodra de bomen hoger werden en het bladerdak zich boven de bramen sloot, verdwenen ze weer. De bramen zijn een fase in de successie van open land naar bos, legt Haveman uit. Zeker onder bomen die heel beperkt licht doorlaten, zoals beuken, groeien weinig tot geen bramen.

Operatie Market Garden

Hij ziet massale groei van bramen in een bos meer als aanwijzing dat er een probleem is met „de bosstructuur”. Er zijn te veel bomen die veel licht doorlaten, een teken van slechte gezondheid. Ook verdroging kan de groei van bramen bevorderen.

In andere gevallen duiken bramen op omdat het beheer gaten laat vallen. Als grasland gemaaid wordt, blijven de bramen weg. Doe je dat niet, dan kunnen ze razendsnel opkomen. De stengels kunnen 5, 6 of zelfs 7 meter per jaar groeien. „Het zijn holle buizen met een pit erin, dat kost niet veel energie om te maken.”

Het weghalen van bramen zonder plan heeft weinig zin, zegt Haveman. Dan komen ze net zo hard terug. De zaden kunnen in de grond jarenlang, misschien zelfs honderd jaar lang, overleven. Zodra de kans zich voordoet, ontkiemen ze.

Dit is een gek ding. Deze zit hier en op landgoed Hoog Oorsprong en nog een ander landgoed

Om de diversiteit van bramen te laten zien, gaan we naar De Westerbouwing bij Doorwerth. Dit oude landgoed aan de rand van de stuwwal is heel rijk aan bramensoorten, weet Haveman. Het bewijs is al te vinden op een stukje grond dat begrensd wordt door een parkeerterrein en een doorgaande weg.

Direct ziet Haveman iets bijzonders. „Dit is een heel speciale braam, Rubus diversus of late muisbraam. Die groeit in Nederland alleen maar hier en in een klein stukje in Twente. En verder komt die in Engeland voor. Er zijn twee theorieën hoe die hier terecht is gekomen: of met plantgoed dat werd aangevoerd voor het landgoed, of met de Britse luchtlandingstroepen die hier in 1944 als onderdeel van Operatie Market Garden werden gedropt.” Hij weet zelfs te vertellen dat de soldaten gelegerd waren in het gebied in Engeland waar deze braam voorkomt.

Even verderop komt Haveman een onbeschreven soort tegen. „Dit is een gek ding. Deze zit hier en op landgoed Hoog Oorsprong en nog een ander landgoed. We noemen hem voorlopig Rubus hoog oorsprong. Op een bepaald moment in de komende tien jaar gaat die wel een officiële naam krijgen.”

Foto’s Walter Herfst

Heel recente evolutie

Ook tamelijk uniek is de lichtende viltbraam Rubus canduliger. „Die komt voor van Arnhem tot Doorn, dat is de hele verspreiding. Deze heb ik met Rienk-Jan [Bijlsma] beschreven als nieuwe soort. Het is een van de lelijkste soorten die er zijn. Die bladeren gaan alle kanten op en zijn onregelmatig van vorm. Maar hij is wel heel karakteristiek.”

Zo zijn er 220 soorten bramen geïdentificeerd in Nederland. De oorsprong van die grote diversiteit gaat terug tot de periode na de ijstijd, legt Haveman uit. „Veel plantensoorten waren ten zuiden van de Alpen teruggedrongen. Er waren vijf seksuele bramensoorten die naar het noorden kwamen. Die kun je nu nog in het dna terugvinden. Ze kwamen met elkaar in aanraking en maakten bastaarden. Die bastaarden waren niet vruchtbaar, maar bramen hebben – net als veel andere groepen uit de rozenfamilie – de mogelijkheid zich ongeslachtelijk voort te planten. Dat verschijnsel wordt apomixie genoemd. Het stuifmeel is niet meer nodig. Je kunt alle meeldraden uit de bloemen halen en nog steeds komen er vruchten aan. Een deel van de bastaarden kon daardoor overleven.”

„Hier is sprake van endemisme, soorten met een klein verspreidingsgebied: een bergtop, een vallei, een eiland. Oude endemen zijn teruggedrongen van een groter gebied, Maar dit zijn neo-endemen, allemaal van na de ijstijd, zo’n 6.000 jaar oud. Evolutionair gezien piepjong. Je ziet hier heel recente evolutie, die ook onder invloed van de mens plaatsvindt. Twee van de seksuele soorten, de koebraam en de Rubus aetnicus kunnen niet overleven in het bos. Pas toen mensen bossen gingen kappen, konden die soorten naar het noorden komen. Dan komt die soortenvorming, onder invloed van de mens. En wat is dan puur natuur?”

Ik hoop dat er bewuster keuzes worden gemaakt, en dat ze worden gezien als onderdeel van de regionale biodiversiteit

Lees ook: Hier kun je zien wat stikstof doet. Over het Diemerbos, een nachtmerrie voor ecologen

We lopen verder en Haveman wijst aan: „Voor een groot deel is dit bolle haarbraam. Er zit nog een soort, waarvan we dachten dat die uit Duitsland komt, maar die blijkt toch anders. Er zijn opstaande bramen, zoals de stokbraam, die zich niet via de toppen maar ondergronds verspreidt. Net als framboos, en die soort kan beter tegen begrazing.”

Daar is de pluimkambraam weer, met rode stengels en stekels met een brede voet. De bladeren voelen zacht, langs de nerf staan de haren als een kam. „Het kost jaren om ze te leren kennen. Je moet veel verzamelen, veel in het veld zijn, veel in het herbarium bladeren. Maar nu de kennis er is, kunnen we die gebruiken.” De soortenrijkdom is nu te vinden op de website rubus-nederland, en Haveman werkt met anderen aan een deel in de reeks Nova Flora Neerlandica.

Op een bepaald stuk lijken de bramen wel heel dominant. „Die dekens van bramen, maar dan veel groter, worden vaak als probleem gezien. Het lijkt voor sommige waarnemers één soort, maar het zijn er vijf of zes. Je kunt het erg vinden, maar vraag je af wat het probleem is. Wat is je doel met het gebied? Welke soorten worden weggedrukt? Als er bosanemonen groeien, die het al moeilijk hebben, kan ik me voorstellen dat het je een doorn in het oog is.”

Anders omgaan met bramen levert in ieder geval minder geldverspilling op, zegt Haveman. „Ik hoop dat er bewuster keuzes worden gemaakt, en dat ze worden gezien als onderdeel van de regionale biodiversiteit. Die je niet moet bestrijden, maar die ook een van de doelen van het beheer kan zijn.”

Ziet hij rehabilitatie van de braam als doel? „Dat is hoog gegrepen, maar nu is er wel heel beperkte visie op. De soorten die we hier zien, horen hier thuis. Bramen krijg je ze niet zomaar weg. Er hoeft echt geen beschermingscomité voor de bramen te komen. Maar alles bestrijden is ook gek, ze zijn zo eigen aan het landschap. Dat besef zou mooi zijn. Praten over dé braam is zo beperkt.”