Om te beginnen met de conclusie: het leven van Elselina Versfelt (1776-1845) – alias Ida Saint-Elme, alias la Contemporaine – moet ab-so-luut worden verfilmd. Een vrouw die als tiener wegloopt uit een ongelukkig huwelijk, minnares wordt van Napoleons generaals, als man verkleed zijn leger achterna reist, op het toneel staat, bestsellers schrijft én ruzie krijgt met de laatste koning van Frankrijk verdient een rolprent – of beter nog: een dure tv-serie.
Maria Johanna Elselina Versfelt is anno 2025 een zeer bescheiden voetnoot in de geschiedenis van de negentiende eeuw, maar schrijver en historicus Marja Verbraak ontrukt haar met de fijne biografie Elselina. Avontuur in het voetspoor van Napoleon nu aan de vergetelheid. Verbraak is duidelijk onder de indruk van haar vrijgevochten Nederlandse hoofdpersoon, maar bekijkt haar leven ook kritisch. Versfelt fabuleerde er in haar Mémoires d’une Contemporaine namelijk flink op los, dus alles wat ze beweert moet in andere bronnen gecontroleerd worden.
Elselina trouwde als vijftienjarige met de acht jaar oudere Jan Ringeling (ze loog twee jaar bij haar leeftijd) en kreeg rap daarna een zoon en een dochter. Het bestaan als echtgenote en moeder kon haar echter niet bekoren: tijdens een reis naar Frankrijk ging ze vreemd met een officier. Dat was eigenlijk de schuld van haar man, schreef ze later. „Helaas was mijn verstand nog lang niet gevormd; ik had een gids moeten hebben die steviger en strenger was dan de echtgenoot aan wie de zorg voor mijn lot volgens de wet en mijn eigen wil was toevertrouwd. Waarom vertrouwde hij zo blindelings op de prudentie van een kind?”
Affaire met generaal
Drie jaar na haar huwelijk besloot Versfelt haar gezin te verlaten. Ze zou zich de rest van haar leven niet meer om hen bekommeren. In Parijs vond ze zichzelf opnieuw uit als Ida Saint-Elme, en begon een affaire met de revolutionaire generaal Jean Moreau. Verbraak noemt haar „een niet zo chique courtisane”, omdat ze met Moreau meereisde langs zijn legerkampen – iets wat een ‘normale’ minnares niet in haar hoofd zou halen. Versfelt was echter dol op avontuur. Toen Moreau haar opzijgezet had om te trouwen met een vrouw waarmee hij voor de dag kon komen, probeerde Versfelt voet aan de grond te krijgen als actrice. Haar debuut voor de Comédie Française in de rol van de Carthaagse koningin Dido in maart 1801 was echter geen succes.
De Courrier des spectacles recenseerde genadeloos: „Als een zeer mooi figuur, een goede houding en gratie voldoende waren om een goed actrice te zijn, dan zou Madame St-Elme weinig te wensen overgelaten hebben. Maar een grote intelligentie, gevoeligheid, smaak zijn de meest essentiële kwaliteiten, en die heeft ze, we zeggen het met spijt, zelden laten zien.” Het publiek moest zelfs om haar lachen, aldus de recensent, terwijl het stuk toch echt een tragedie was.
Gelukkig voor Versfelt hoefde ze niet van het toneel te leven. Ze kreeg een relatie met Michel Ney, een flamboyante man die zou uitgroeien tot een van Napoleons beroemdste maarschalken. Verbraak vindt hiervoor bewijzen in de memoires van twee militairen, die haar aan Neys zijde hebben gezien tijdens een veldtocht. Eén van hen beschrijft haar als „een mooie blonde dame, gekleed in schitterend amazone-rood, wat een zeer verleidelijk en hoogst ridderlijk effect gaf”.
Versfelt speelde een interessant spel met haar vrouwelijkheid, schrijft Verbraak. In haar in 1827 verschenen memoires toonde ze enerzijds allerlei eigenschappen die indertijd van een vrouw werden verwacht – ze kreeg een flauwte van de emoties, begreep niets van politiek en was dol op mooie jurken – maar aan de andere kant ging ze alleen op reis, sliep in legerkampen en kleedde zich regelmatig als man.
Dat laatste werd als schokkend ervaren, maar Versfelt schaamde zich er niet voor. In haar memoires, die mede hierom uitgroeiden tot een succès de scandale, zette ze dit aspect juist extra aan. „Ik had mijn haren afgeknipt; de zon had mijn teint gebruind; mijn uiterlijk had uiteindelijk zoiets viriels aangenomen, dat Ney vaak tegen me zei: ‘Als je niet zou praten, durf ik te wedden dat men je niet zou herkennen voor wat je bent, zeker niet te paard.’”
Of hij dat gezegd heeft, is onduidelijk. Versfelt beweerde dat ze zelfs aan Neys zijde was tijdens de bloedige slag bij Eylau in 1807 en gedurende de rampzalige Russische veldtocht van 1812, maar dat is wel heel onwaarschijnlijk. Hoe het ook zij: Ney was haar grote held, en toen hij in 1815 na de abdicatie van Napoleon werd gefusilleerd, was ze ontroostbaar. Het belangrijkste doel van haar memoires was zijn rehabilitatie.
Ghostwriters
Verbraak onderzoekt nauwkeurig wat er waar is van het latere verwijt dat Versfelt die boeken niet zelf geschreven zou hebben. Ze komt tot de conclusie dat La Contemporaine wél zelf de veer ter hand nam, maar dat ze werd geholpen door ghostwriters – indertijd teinturiers genoemd – die haar Frans verbeterden en stukken tekst toevoegden.
De memoires werden een enorm verkoopsucces, maar omdat haar uitgever er financieel een potje van maakte, werd Versfelt niet rijk. Met haar latere boeken, bijvoorbeeld over een reis naar Egypte, wist ze het succes niet te evenaren.
Het laatste deel van haar leven sleet ze in ballingschap in Londen en Brussel, omdat ze het aan de stok had gekregen met koning Lodewijk Filips. Ze verspreidde vervalste documenten met belastende informatie om zijn troon aan het wankelen te brengen. Versfelt overleed uiteindelijk drie jaar voordat Lodewijk Filips in de revolutie van 1848 zijn kroon verloor. Haar dood haalde het nieuws in meerdere landen, iets dat haar ongetwijfeld genoegen had gedaan.
