Ze komen hier bijna iedere dag. Esi Alipour en Ebrahim Kalami, beiden zeventig jaar oud en met pensioen, kunnen allebei hun huis zien vanuit de grote ramen van de bibliotheek Overvecht. Alipour woont op de vijfde verdieping van die flat daar, aan de overkant. Kalami woont tweehonderd meter verderop. Ze leerden elkaar kennen in een buurthuis aan het eind van de straat waar elke zondagavond Iraanse Nederlanders samenkwamen, voor corona was dat. Nu spreken ze hier af. Alipour is meestal de eerste, kort na de lunch. Hij gaat zitten aan een van de tafels achterin en stuurt Kalami een spraakberichtje via WhatsApp. Komt hij ook? Ja, hij komt zo. Vaak sluiten meer vrienden aan. Medewerkers van de bieb zijn het de ‘mannentafel’ gaan noemen.
Wat doen ze in de bibliotheek? Ze nemen samen de kranten door, het wereldnieuws. Ze drinken wat, het is niet duur hier: koffie en thee 75 cent, chocolademelk en cappuccino 1 euro.
Alipour heeft een vriendelijk brommende, wat slepende stem en zachte ogen. Twintig jaar lang had hij samen met zijn vrouw een winkeltje in groente en fruit, in een rijke buurt, vlak bij het Wilhelminapark in Utrecht. Ze verkochten de zaak in 2016, ze waren moe, het was zwaar werk. Kalami gaf les in mechanica op Schiphol. Zijn vrouw is kort geleden ziek geworden en overleden. Hij is wat smaller en kleiner dan zijn vriend en heeft een lichte nervositeit en nederigheid over zich, maar die verdwijnen zodra hij begint te praten over het land waar ze allebei de eerste helft van hun leven doorbrachten. Het is zo’n mooi land. Prachtig, práchtig, het gebied waar ze vandaan komen, naast de Kaspische Zee, bossen van miljoenen jaren oud. Totdat „die man met de tulband”, Ruhollah Khomeini, in 1979 met een speciaal vliegtuig van Parijs naar Teheran werd gevlogen om de Iraanse revolutie te ontketenen. Misschien is dit goed, dachten ze eerst nog. Een soort Ghandi. Nee, het werd een dictatuur. En kijk nu eens, wat er allemaal gebeurt in hun deel van de wereld.
Het Midden-Oosten, Amerika, Den Haag. Hun eigen levens. Over die dingen gaat het als ze hier zitten.
Kalami kwam in januari 1988 naar Nederland, Alipour in oktober 1990. Hun kinderen groeiden hier op, die kinderen kregen goede banen. Werden advocaat, cardioloog, IT’er. Ze zijn Nederlander. Kalami: „Ja, wij zijn ook Nederlander, maar zij zijn bijzonder Nederlander. Ze zijn gelukkig.”
Het Midden-Oosten, Amerika, Den Haag. Hun eigen levens, hun kinderen en kleinkinderen. Over die dingen gaat het als ze hier zitten. Pas aan het eind van de middag gaan ze weer naar huis. Ze willen elkaar hier blijven zien, zolang ze leven. „We hebben geen andere bestemming”, zegt Alipour.
Een abonnement op de bieb hebben ze niet, en boeken lenen ze nooit.
46 nieuwe bibliotheken
Een jaar lang volgde NRC op drie plekken de bieb. In het Utrechtse Overvecht, waar in de ruim opgezette bibliotheek veel kan en geld, na een paar spannende jaren, even niet zo’n probleem meer is. In het Eindhovense Tongelre, waar de eerste van zes (!) nieuwe stadsdeelbibliotheken de deuren opende. En in het Limburgse Roerdalen, waar ze geen fysieke vestiging van de bieb hebben en er ook geen willen.
Het gaat goed met de bibliotheek. Of misschien is het juister om te schrijven: het gaat beter met de bibliotheek. Vooral in de regeerperiode van Rutte II (2012-2017), een kabinet dat streng bezuinigde op cultuur, werden de afgelopen tien jaar veel bibliotheken gesloten of uitgekleed. Van de ongeveer 900 ‘volwaardige vestigingen’ (een bieb die minimaal vijftien uur per week open is) waren er in 2023 nog 760 over.
Nu keert het tij. In 2015 kwam er een ‘bibliotheekwet’, waarin een bredere maatschappelijke taak voor de bibliotheek werd vastgelegd. Uit een evaluatie in 2020 bleek dat dat vruchten afwierp, met één kanttekening: er verdwenen nog steeds vestigingen, waardoor te veel Nederlanders op te grote afstand van een bibliotheek woonden.
Per 1 januari 2026 krijgen gemeenten daarom een ‘zorgplicht’. Het komt erop neer dat elke Nederlandse gemeente dan een fysieke vestiging van de bibliotheek moet hebben, die minimaal vijftien uur per week professioneel bemand wordt.
Daar is geld voor vrijgemaakt. In 2023 en 2024 maakte het Rijk in totaal zo’n 66 miljoen euro over naar gemeenten die een fysieke bieb wilden openen of een bestaande beloofden te upgraden. Voor dat geld krijgt Nederland 46 nieuwe bibliotheken, terwijl van 300 vestigingen de voorzieningen en/of openingstijden worden uitgebreid.
Dit jaar, 2025, krijgt iedere gemeente nog eens 2,90 euro per inwoner, met een minimum van 100.000 euro – geld dat bedoeld is om straks te kunnen voldoen aan de zorgplicht.
Ondertussen ondergaat de bieb een gedaanteverwisseling. Terwijl 70 procent van de Nederlanders nog steeds denkt dat het vooral een plek is om boeken te lenen of rustig te lezen of te studeren, zijn de taken geleidelijk uitgebreid. De bibliotheek is er om contact met de overheid makkelijker te maken, voor ouderen die moeite hebben met de digitalisering, voor vragen over geld of over opvoeden, de bieb is er om eenzaamheid en laaggeletterdheid tegen te gaan, als ontmoetingsplek, voor debat, als middel tegen polarisering. Het aantal jeugd- en volwassen leden groeit, het aantal bezoekers en uitleningen ook, en zéker het aantal activiteiten: bibliotheken organiseren meer dan ooit.
Wat mis je hier?
„Het beeld dat mensen hebben van de bibliotheek is hardnekkig”, zegt Annet Nooijen van de Bibliotheek Eindhoven, die in Tongelre werkt – een stadsdeel met 23.000 inwoners in het oosten van de stad. Zacht, bedeesd: „Omdat deze vier boekenkasten hier staan, praat ik op deze toon.” Dan, bijna schreeuwend: „En niet op deze toon!”
Ze wil maar zeggen: je zet een paar strekkende meters boeken neer en de mensen gaan fluisteren. „En iets anders is dat mensen vragen: mag ik wel naar binnen, want ik ben geen lid. Ja, natúúrlijk!”
In dit gebouw, aan een klein pleintje met een speeltuin, zat basisschool De Tongelaar, tot die in 2008 fuseerde met een andere school en verhuisde. Er trokken een speelgoedbank, een kledingruilatelier en een ontwerpbureau in. Die onderverhuurt het nu aan de bibliotheek.
Het is begin juni. Vooralsnog heeft het meer weg van een buurthuis. De paar boekenkasten staan er, wat tafels en stoelen en kubusvormige, gele poefjes. Op het barretje bij de ingang staan, naast de thermoskannen koffie en thee, glazen potten met op post-its geschreven antwoorden op twee vragen: wat mis je hier nog („Roald Dahl”, „Nijntje”, „Verhalen van de boze heks”) en waarom kom je hier („Gezelligheid, superlekkere soep”, „Om rustig te worden”). Met een inklapbare scheidingswand kan de ruimte in tweeën gedeeld worden. Vandaag is dat zo: achter de muur is de ‘meeleesclub’ is bezig. Een klein groepje leest gezamenlijk een in eenvoudige taal herschreven boek. Om beurten lezen ze een stukje voor en tussendoor hebben ze het over woorden, zinsopbouw en het verhaal. Ze lezen nu een boek van Nick Hornby.
Tien jaar geleden werden in Eindhoven alle stadsdeelbibliotheken wegbezuinigd. Nu komen er weer zes bij
Eindhoven is een extreem voorbeeld van het gekeerde tij. Tien jaar geleden werden alle stadsdeelbibliotheken wegbezuinigd; alleen de hoofdvestiging in de Witte Dame, een gezichtsbepalend gebouw in het centrum, bleef behouden. Nu komen er weer zes stadsdeelbibliotheken bij. Mogelijk gemaakt door 1,3 miljoen rijkssubsidie, maar ook door de gemeente, die al eerder onafhankelijk onderzoek liet uitvoeren dat uitwees dat er te hard ingegrepen was.
Maar dan wel in een andere vorm. In samenspraak met bewoners, en met in elk stadsdeel een andere invulling, omdat ze anders zíjn. Eindhoven is een stad met 181 etniciteiten. In Woensel-Zuid en Tongelre, waar veel mensen met een niet-westerse achtergrond wonen, zijn de behoeften anders dan in de wijken met meer studenten, of wijken waar de kenniswerkers landen die voor ASML (en een salaris van gemiddeld 150.000 euro) naar Nederland komen.
Ze noemen het in Eindhoven een ‘Bibliotoop’, waarbij de bibliotheek in samenwerking met vijf sociale en culturele partijen uit de stad zorgt voor een plek „waar iedereen iets kan halen én brengen, gebruikmakend van eigen talenten om iets te betekenen voor een ander”.
In Tongelre bleek een moeder te wonen die de buurtkinderen wel wilde voorlezen in het Turks. Op dinsdagochtend is er ‘Open soep’, dan kan iedereen soep komen eten. Vrijwilliger Vicky geeft elke donderdagochtend gratis persoonlijk financieel advies. Annet Nooijen wil nog veel meer – meer boeken, meer werkplekken, een speelhoek, een kookclubje, meer zzp’ers en jongeren die deze plek weten te vinden – maar het is een begin. Er komen hier mensen die niet naar de hoofdvestiging kwamen. „Want vanaf hier is de Witte Dame gewoon te ver. Ga maar eens met drie kinderen op je wiebelfietsje naar het centrum. Ga maar eens een parkeerplek vinden daar, of überhaupt parkeerkosten betalen.”
Eén stenen bieb, punt uit
De gemiddelde Nederlander woont op 1,8 kilometer afstand van de dichtstbijzijnde bibliotheek. In Utrecht is het 1,3 kilometer; vergelijkbaar met Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Eindhoven, de vijfde stad van Nederland, deed daar tien jaar geleden niet voor onder, maar na de sluiting van de stadsdeelbibliotheken was de inwoner daar gemiddeld 3,4 kilometer verwijderd van de bieb. Dat is al snel een kwartier fietsen of drie kwartier lopen.
Het verst verwijderd van een bibliotheek zijn de inwoners van de Limburgse gemeente Roerdalen: 7 kilometer
Het verst verwijderd van een bibliotheek zijn ze in Roerdalen, een Limburgse gemeente onder Roermond: 7 kilometer. Het is ook een van de ongeveer tien gemeenten in Nederland die nog niet voldoen aan de wettelijke verplichting per 1 januari 2026 om binnen de gemeentegrenzen een vestiging te hebben die minimaal vijftien uur per week open is.
Bovendien: Roerdalen weigert.
Dat behoeft uitleg. Het is een gemeente die bestaat uit zes uit elkaar liggende dorpskernen met elk twee- tot vierduizend inwoners, plus wat buurtschappen en gehuchten. Zet je in één van die dorpen een nieuwe bieb, dan komen de mensen uit die andere vijf daar niet naartoe. Dat weet Jeanine Deckers van Bibliorura, de bibliotheekorganisatie van Roermond en Roerdalen, uit ervaring. Tot 2017 stond er een in Sint Odiliënberg, het meest centraal gelegen van de dorpen. „We hadden daar toen, zeg ik uit mijn hoofd, 416 leden, van wie er 400 in Sint Odiliënberg woonden en 16 in een van die andere dorpen.” De mensen in Sint Odiliënberg vonden het erg dat de bieb dichtging, „maar de mensen in Vlodrop en Posterholt, ja, die kwamen er toch al nooit.”
Met andere woorden: waar je de bieb ook neerzet, voor verreweg de meeste Roerdalers blíjft het een te grote afstand. En subsidie of niet, op de langere termijn moet de gemeente het financieren. Elk van de zes dorpen heeft bovendien wel al een programma voor basisscholen, met biebboeken en een ‘leesconsulent’, én een bescheiden, door vrijwilligers gerunde ‘burgerbieb’ in het dorpshuis.
Roerdalen meldde zich daarom begin 2024 wel in Den Haag voor subsidie, maar met een alternatief plan: om het geld in dat bestaande netwerk van school- en burgerbiebjes te steken.
Half maart, de burgerbieb in activiteitencentrum De Beuk, Posterholt. Het antwoord op de subsidieaanvraag is een dag eerder binnengekomen en dat viel rauw op hun dak.
„We hadden zo’n uitkering aangevraagd, hè”, zegt Pim van Luijtelaar, beleidsmedewerker bij de gemeente, tegen Sandra Moors, die dit bibliotheekje in haar vrije tijd coördineert. „Dat wist je toch? Maar die is afgewezen.”
„Een tijdje terug is toch die man van het ministerie hier geweest?” zegt Jeanine Deckers.
Van Luijtelaar: „Die deftige.”
Deckers: „Vond je hem deftig?”
„Hij had een pák aan!”
Ze hebben het over een beleidsadviseur voor het ministerie van OCW. Die was op bezoek om te kijken hoe Roerdalen de zorgplicht wil invullen. Maar het was hier, in dit buurthuis, dat hij onvermurwbaar bleek: één stenen bieb, punt uit.
„Ik kwam thuis”, zegt Moors, de vrijwilliger, „en mijn man vroeg: heb je het computersysteem laten zien, en de boeken? Ik zeg: die boeken stónden er. Maar die man was daar niet in geïnteresseerd. Hij stond niet open voor alternatieven. Er moest en zou één bibliotheek komen, met een minimum aantal uren, gerund door professionals.”
Ze hadden hem ook een van de schoolbiebs laten zien, zegt Van Luijtelaar. „Hij was de hele tijd vrij meegaand, en hier was-ie in één keer…”
Deckers: „… en Piet vroeg nog: mogen we die 16 uur anders verdelen over de vrijwilligerslocaties…”
Van Luijtelaar: „Hele goeie vraag.”
Deckers: „Héle goeie vraag. Nee! Moet op één locatie.”
De harde Haagse eisen hebben de vrijwilligers „tot in het diepst van hun hart gekwetst”, zegt Deckers eerder op de dag. Hevig geëmotioneerd waren enkelen van hen toen het erover ging. „Van: wíj zijn in het gat gesprongen dat júllie hebben gecreëerd toen er zo bezuinigd moest worden. Wíj kwamen op voor het belang van ontwikkeling, ontplooiing, ontmoeting. En nu kom je even vertellen dat wij ons werk niet goed doen?” En wat ze ook zo zuur vindt: „Du moment dat de gemeente Roerdalen fuseert met de gemeente Roermond: nul probleem. Daar schieten de Roerdalers geen zak mee op, maar dan voldoen ze wel aan de wet.”
Deze vrijwilligersbieb in Posterholt is er sinds 2017, het jaar dat de laatste échte vestiging, in Sint Odiliënberg, dichtging. Hij is vier uur per week open: dinsdag en donderdag tussen half twee en half vier. Op zo’n middag lopen er meestal ongeveer tien mensen binnen. Er staan zeven verrijdbare kasten – zo’n 1.500 boeken, vooral familieromans en thrillers. Moors houdt het allemaal bij op haar laptop: het meest uitgeleende boek, 34 keer sinds de oprichting, is Het meisje op de rotsen van Lucinda Riley, die ook de populaire Zeven zussen-reeks schreef. (Zij staat sowieso vier keer in de top-5.) Wordt een boek een hele tijd niet meer geleend, dan doet ze het weg. Op de tafel met de laptop en de koffie staat een potje voor vrijwillige bijdragen, daar wordt volgens haar „royaal” in gedoneerd. Van dat geld koopt ze dan weer nieuwe boeken, bij voorkeur tweedehands, via Marktplaats.
Een boek lenen is gratis, een pasje niet nodig. Het is ook mogelijk een speciaal ‘service-abonnement’ te nemen: voor 25 euro per jaar mag je 25 keer een boek vanuit de grotere bieb in Roermond hiernaartoe laten brengen. Dan rijdt er iemand op maandag van daar naar hier en legt het boek in een kluisje. De vrijwilliger van de dinsdag kijkt of er iets in ligt en legt het klaar om te worden opgehaald. Als het boek is ingeleverd, gaat er een seintje naar Roermond dat het weer kan worden opgehaald. Eén iemand in Posterholt heeft zo’n service-abonnement.
Hoe nu verder? De uitleg bij de afwijzing was summier. Misschien dat ze eerst snel de grote berg aanvragen wilden verwerken, zegt Jeanine Deckers, en daarna de tijd nemen voor die tien tot twaalf gemeenten die maatwerk nodig hebben. „En dan hopen dat het ministerie een uitzondering maakt.”
Gemeenschappelijke keuken
De bibliotheek is van de mensen zelf. Dat is in zekere zin de boodschap in Roerdalen, en zéker in Utrecht en bij de ‘Bibliotopen’ in Eindhoven. „Ik wil niet langer dat instituut zijn”, zegt Deirdre Carasso, directeur van de bibliotheek Utrecht, in het voorjaar in de vlaggenschipbieb aan de Neude. „Van: wij weten alles, u weet het niet, en wij gaan u helpen. Dat kán, maar iedereen weet íéts, en dit is de plek waar je je kennis kan delen.” Het waren Utrechters zelf die met het idee kwamen voor een festival over rouw. Er was ook een vrouw die beneden in de hal een spinnenwiel neerzette. iedereen mocht erbij komen zitten om te leren spinnen. In Overvecht wordt de rijkssubsidie onder andere gebruikt voor een community kitchen, zodat bewoners er kunnen samenkomen om te koken en te eten.
Lees ook
Lezen, leren, cursussen volgen of zelfs kamperen – alles kan tegenwoordig in de bibliotheek: ‘De bieb gaat over delen’
In het Eindhovense Tongelre leek de ‘meeleesclub’ in de zomer ten einde, maar één bezoeker die toch graag door wilde was genoeg om te besluiten: oké, dan gaan we door, zegt Annet Nooijen in oktober. Misschien kon die bezoeker de sleutel van het pand krijgen, om buiten de openingstijden met anderen te kunnen samenkomen. „Ik zeg vaak: de bieb ís van jou. Het is eigenlijk de Bibli-jouw-toop.”
Nog zo’n voorbeeld: Esi Alipour en Ebrahim Kalami, de vaste bezoekers van de bibliotheek in Overvecht, willen al heel lang een kast met boeken in het Farsi. „Ik heb dertig jaar in de Nederlandse maatschappij gewerkt”, zegt Alipour, „met Nederlandse mensen contact gehad, Nederlandse vrienden gemaakt.” Hij vindt dat genoeg. Zijn kinderen kunnen er zuur om doen: waarom lees jij altijd Iraanse boeken? Maar dan wijst hij op zijn hoofd en zegt: hier is geen plek meer voor andere dingen.
Er is nu „een nieuwe mevrouw”, zegt Kalami, die gaat erover. Ze hebben met haar gesproken, ze is ermee bezig. Het zou mooi zijn. Biebboeken in het Farsi zijn er nu niet of nauwelijks, terwijl er veel mensen uit Iran in de buurt wonen. „Wat is beter, naar hier komen om een boek te lezen, of thuis zitten en alleen maar denken: wanneer gaan we terug?”
Knolselderij
Half oktober, taalcafé in Tongelre. Het is de derde week dat ze het organiseren, er zijn iets minder mensen op afgekomen dan de vorige twee keren. Vier vrijwilligers en vier ‘deelnemers’: mensen die de Nederlandse gebruiken en de Nederlandse taal willen leren middels een gewoon, alledaags gesprek met iemand wiens moedertaal het is. Ze worden verdeeld over twee tafels.
„Knolselderij”, zegt Dorus Neutkens, gepensioneerd leraar gymnastiek en biologie. De andere vrijwilliger is ook een zestiger, Marius van den Bos, een oud-militair die in 2003 van de trap viel, weken in coma lag en toen hij bijkwam dacht dat het 1993 was en dat hij in een veldhospitaal in Joegoslavië lag.
„Ik denk dat jij het wel kent”, zegt Neutkens tegen de jonge vrouw uit Jemen die nu ruim twee jaar in Nederland is. „Knolselderij, ooit van gehoord? Zoek eens op.” Hij wijst naar haar telefoon: als ze een plaatje opzoekt, kan ze zien wat het is. „Ken je het? Ja, dit is een mooie foto. Knolselderij. Ken je het?”
Ze kent het.
„Kun je heel lekkere soep van maken. Erwtensoep. Weet je wat dat is, erwtensoep?”
Soep kent ze, maar erwtensoep?
„Met worst. Dat is een bekend gerecht voor in de winter. En wat nu ook in de winkel ligt, zijn pepernoten. Die ken je? En speculaas? En dan moeten we toch even over Sinterklaas praten. Weet je wie Sinterklaas is?”
„Een man, die heeft een baard”, zegt de Jemenitische vrouw aarzelend. „Witte baard.”
„Hij loopt met zijn paard over het dak”, zegt Van den Bos.
„Over een dák”, zegt ze, alsof ze wil controleren of ze het goed begrepen heeft.
„Dat kan-ie”, zegt Neutkens. „Sinterklaas kan over het dak lopen. Met een paard.”
„Oké.” Maar ze trekt een gezicht alsof ze wil zeggen: dat lijkt me sterk.
Zo gaat het, geholpen door een A4’tje met suggesties voor gespreksstof, in anderhalf uur tijd over van alles, maar vooral over Nederland in de herfst. Het gaat over het weer, over het woord ‘dauw’, over kastanjes, spruitjes, erwtensoep, rookworst van de Hema, Sinterklaas, dat Paulus de Boskabouter altijd eikeltjeskoffie dronk, over paddenstoelen en eekhoorns. „Klaar?” vraagt Neutkens om kwart over twee. „Heb je veel geleerd vandaag?”
Dat beaamt ze beleefd, maar ze zegt ook dat het moeilijk is, deze taal leren. Het vóélt zo anders. „Als ik praat Nederlands, ik vind mijn tong zwaar.”
Als je écht de taal wil leren, zegt Neutkens, dan is dit niet genoeg, elke week anderhalf uur in de bieb. Maar ja, ze heeft een dochter, ze moet haar naar school brengen, ophalen, eten maken.
Vlak voor het afscheid vraagt ze of er volgende week weer „les” is.
Esi Alipour (70) komt bijna iedere dag in de bibliotheek Overvecht: „Ik wist niet dat ik hier met vrienden kon afspreken. Ik ben heel blij.”
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
Milder geworden
Het jaar loopt op z’n einde. Het is vrijdagmiddag, rond twee uur, en in de bibliotheek van Overvecht zit Esi Alipour in zijn eentje aan een tafel, donkergroene winterjas aan, sjaal eronder, naast hem op tafel een muts en zijn iPhone. Hij leest een van huis meegenomen boek in het Farsi, door zijn vrouw in een huis-aan-huisblaadje gevouwen omdat het regende.
Hij dacht zelf eerst ook dat de bibliotheek er alleen was om boeken te lenen of te studeren. Voor hij stopte met werken zag hij soms mannen zitten op een bankje, de handen in de schoot, een beetje voor zich uit kijkend, – straks word ik ook zo, dacht hij dan. „Ik wist niet dat ik hier kon komen, met vrienden afspreken. Ik ben heel blij.”
Er komt dit jaar, in 2025, eindelijk een kast met boeken in het Farsi, bevestigt programmamaker Eveline Smeets halverwege december. Ze wil zorgen voor een diverse collectie door ook jongeren, kinderen en vrouwen uit de Iraanse gemeenschap te vragen wat ze zouden willen lezen. Er is contact met een Iraanse uitgeverij uit Den Haag om de boeken aan te schaffen. Ze laten er speciaal een mooie kast voor bouwen.
De ‘Open soep’ in Tongelre doet het nog altijd goed: er komen elke week weer nieuwe mensen aanwaaien
En in Tongelre? Daar gaat het „nog niet zo snel als ik wil”, zegt Annet Nooijen aan de telefoon. Werkplekken of een speelhoek zijn er nog niet. Maar ze zijn inmiddels zelfstandig huurder en willen begin 2025 met de inrichting bezig. Er zijn al meer boekenkasten bijgekomen. En ‘Open soep’ doet het nog altijd goed: er komen elke week weer nieuwe mensen aanwaaien. „Het duurt tot twee uur, maar meestal is de soep om half twee al op.”
Op 10 december wordt in het college van Roerdalen nogmaals geconstateerd dat het niet zal werken „in iedere gemeente een stenen bieb te eisen”, en dat ze de 100.000 euro subsidie voor 2025 het liefst in de dorpsbibliotheekjes steken. Als de zorgplicht wordt ingevoerd zoals gepland, „dan zullen wij op dit punt bestuurlijk ongehoorzaam zijn”. Een oplossing is er nog niet.
In Overvecht, deze vrijdagmiddag, sluiten anderen zich een voor een aan bij Esi Alipour. Onder hen is ook Nasim Khaksar, een Iraanse schrijver in ballingschap die hier, in deze bibliotheek, enkele van zijn boeken schreef. Rond kwart voor drie komt ook Ebrahim Kalami binnen. Hij maakt een kleine buiging voor de anderen, salueert en gaat bij ze zitten.
Ze zijn de bibliotheek dankbaar, zeggen ze. Ze zijn hier milder geworden. Wordt er eentje boos aan de mannentafel, dan zegt een ander: rustig, je kunt het ook zó zeggen. Hard tegen hard waren ze vroeger, maar als ze zien hoe het er hier in Nederland aan toe gaat, in de Tweede Kamer bijvoorbeeld, die gaan tegen elkaar tekeer en tien minuten later drinken ze samen koffie. Dat is zó mooi. Daar vertellen ze hun vrienden over.