Elk element in de nieuwe roman van Max Porter is een klein gedicht

Recensie Boeken

Max Porter Zijn manier van schrijven is meedogenloos efficiënt, energiek en sfeervol. Zo ook in Shy, over een puber die de randen van zijn sterfelijkheid opzoekt om te leven.

Foto Getty Images

Het is 3 uur 13 in de ochtend als Shy, een uiterst gevoelige puberjongen en zowel verteller als naamgever van Max Porters vierde roman, met een loeizware rugzak ontsnapt uit het Engelse tehuis ‘Laatste Kans’ voor moeilijk opvoedbare jongens. Dat het zijn laatste kans is waarvan hij wegvlucht, legt een nijpende druk op hem: ‘Hij heeft graffiti gespoten, gesnoven, geblowd, gevloekt, gestolen, iemand een jaap gegeven, gestompt, de benen genomen, een Escort in de prak gereden, een winkel aan diggelen geslagen, een huis vernield, een neus gebroken, zijn stiefvaders vinger gespietst, maar het is een tijd geleden dat hij heeft geslopen. Hij krijgt er de zenuwen van.’ Het verhaal omvat de wandeltocht naar een vijver, tijdens een handvol nachtelijke uren, met een tas vol stenen op zijn rug. Deze tocht omschrijft Shy zelf als ‘een zich voortslepende reeks flikkerende geheugenflarden zonder kop of staart’ en in zekere zin is dat ook hoe zijn verhaal leest.

Er wordt namelijk voortdurend in zijn bewustzijn ingebroken door stemmen van mensen in zijn omgeving: zintuiglijke ervaringen, voornamelijk geluid, resoneren hard in hem. Zo komt er zo nu en dan een docent aan het woord (‘Ha, slim hoor. Je hebt elke vraag beantwoord met “Boeit niet”. Hier word ik echt heel moe van, Shy’), zijn de smeekbedes van Shy’s moeder afkomstig (‘Heb je enig idee wat je iedereen aandoet? / Probeer je ons leven te vernielen?), komen er leeftijdsnoten aan het woord (‘Krijg de klere, Shy heeft de stem van een engeltje! Hé Shy, Shy, zing dat nog eens, moet je horen, check out hoe dat junglekonijn zingt’), galmt een opmerking van een begeleider van het tehuis na (‘Jullie stinken, heren. Vaker wassen en minder knikken lijkt me een goed idee’), en steekt de denigrerende stem die zijn stiefvader moet toebehoren geregeld de kop op (‘Je neemt te veel ruimte in jij’). En komen er stemmen langs vanuit het verleden, het heden en de toekomst, flarden van onder meer dromen, songteksten en gesprekken klinken in zijn hoofd zonder duiding, zonder tussenkomst van de verteller, die je moet afleiden uit de context en de toon.

De nacht doorkomen

Dit verhaal is een kakofonie waarin Shy geplaagd wordt door alledaagse, maar ook pijnlijke mededelingen. Zo horen we zijn stiefvader zeggen: ‘Shy mag zichzelf graag in de weg zitten, zo is het toch, dwarskop?’ en probeert hulpverlener Jenny: ‘Shy hier heeft buitengewoon verontrustende dromen, maar we werken aan strategieën, technieken, technieken om ermee om te gaan, trucjes om de nacht door te komen, ja toch, Shy?’ De smeekbedes van Shy’s moeder vinden we in het grootste lettertype, inclusief afbreektekens als ware het gedichten, uitgespreid over dubbele pagina’s, alsof haar woorden een onophoudelijk smekende, hartverscheurende nieuwe dimensie laten bestaan. Het is veelzeggend dat Shy het liefst harde muziek op zijn hoofd zet die de stemmen van anderen en hemzelf overstemt.

Lees ook deze recensie van ‘Verdriet is een ding met veren’

In de prachtig getroffen tonen en bewoordingen van deze meerstemmigheid, komt zo nu en dan een zekere morele urgentie kijken. Dat Shy weg wil uit het tehuis, wordt snel voorstelbaar. De stem van de hulpverlening in Laatste Kans, in de poging emoties te verzakelijken, zijn tenenkrommend: ‘Ziet er best goed voor je uit, toch? Steve glimlacht naar het whiteboard, naar Shy’s schema van zijn persoonlijkheid. Je zit goed in je vel, ja toch?’ Ook worden er termen als ‘teleurstellingsvalkuil’ en ‘slaapgrot’ gebruikt door de hulpverleners, die niet alleen aanmatigend, maar ook infantiel aandoen. Wat ‘normaal’ is wordt al snel ergens absurd en bespottelijk. Het grootste nut van deze sessies lijkt dat de opgenomen jongens ‘beter worden in het vertellen van hun verhaal.’

Onder alle problemen schuilt een puber die de motieven van zijn eigen handelen wil doorgronden, kwetsbaarder is dan hij lijkt en de wijsheid heeft dat hij worstelt, terwijl hij worstelt: ‘Je bent jezelf nog niet. Geloof me. Het komt er allemaal nog aan. Het is een meerseizoenenbaan, jezelf leren kennen. Je bent pas in de lente.’ Shy is rusteloos, prikkelbaar en gepijnigd: ‘Hij raspt zijn knokkels over de oude balk in zijn slaapkamer en mompelt woedende dialogen uit verzonnen confrontaties met ingebeelde vijanden.’ Het is tragisch dat de buitenwereld zijn gevoeligheid en angst niet ziet, maar enkel de agressie waarmee hij zichzelf verdedigt.

Er is genoeg om bang voor te zijn. Hij vindt zich regelmatig opgesloten in ‘kitsch-horror’ nachtmerries, wordt dan verhit wakker maar droomt dan nog: raakt gevangen in een loop. Ook heeft hij het vermogen om geesten waar te nemen, waardoor diverse eeuwen aan gruwelijkheden aan hem worden opgedrongen. Wanneer hij zichzelf uiteindelijk in de vijver te water laat, treft hij twee drijvende ontbindende dassen en vindt hij de morbide gruwel ook als hij klaarwakker is.

Verruïneerde gympen

Shy moet de randen van zijn sterfelijkheid voelen om te leven: de extremiteit van zijn dagelijks leven lijkt hem ergens af te stompen. Wat er precies in zijn leven is voorgevallen waardoor bepaalde impulsbeheersing ontbreekt en zijn leven uit een ongeplande reeks gewelddadige voorvallen bestaat, wordt niet expliciet geduid. Dit maakt het verhaal sterker: er wordt suggestief gewezen naar de bijzondere gevoeligheid, waardoor de wereld ongeremd hard binnen komt, maar hoe dit precies doorwerkt in Shy is een vraag die niet alleen de lezer aangaat, maar ook Shy zelf. Eenmaal uit de vijver, is er iets gesust: ‘Hij heeft geen gedachten, hij is een en al reuk en schimmen en verruïneerde gympen, een griezelig wakker voortsjokkend slaapwezen.’

Porter beweegt zich door de taal met een vrijheid die inspirerend is. Zijn stijl is onmiddellijk te herkennen na zijn drie eerdere boeken Verdriet is het ding met veren, Lanny en het uiterst geconcentreerde De dood van Francis Bacon. Inmiddels is deze schrijfwijze Porteriaans te noemen: meedogenloos efficiënt, energiek, sfeervol en fragmentarisch. Alles in het verhaal moet een doel dienen, elk element is een klein gedicht, geladen met een subtiele betekenis. Het hangt ergens tussen proza, poëzie en scenario in, speelt met klank (‘Zijn hart bonk-bonk-bonkt alsof hij bang is’) en typografie. Inhoud en vorm vormen een schitterende symbiose die de lezer uitnodigt om zintuiglijk betrokken te zijn bij Shy’s gebroken toestand, in plaats van ernaar te kijken. Soms voelt het vol, wat overdadig, maar nergens wordt het sentimenteel.

In woorden als ‘mompel-rapte’ of ‘spuugsnauwde’ is niet alleen een grote liefde voor taal voelbaar, maar wordt ook de stem van een puberjongen treffend neergezet die ruimte zoekt in zichzelf, in de wereld en in taal, om volwassen te worden. Tegenover de overweldigende en gekwelde nacht wordt humor geplaatst, zoals: ‘Gedachtespinsels die tot onbeheersbare proporties uitgroeien in de gigantische gabberhangar van zijn nachtmerries’ en: ‘Het spijt me dat ik PUNANI heb gespoten bij Liam op de muur, maar het was fokking klasse. Geen spijt van.’ De nieuwe Porter is daarmee weer de intense leeservaring die het beloofde te zijn.