Eindelijk: een coherente filosofische ondergrond voor de hete hangijzers van onze tijd

Narcisme van de Oostenrijkse filosoof en journalist Isolde Charim komt als geroepen: eindelijk een essay dat de hete hangijzers van onze tijd van een coherente filosofische ondergrond voorziet. Lege trefwoorden die je dagelijks om de oren vliegen – ‘polarisatie’, ‘genderideologie’, ‘woke’, ‘neoliberalisme’ ‘identiteitspolitiek’, ‘post-truth’ – zijn weliswaar voortdurend onderwerp van debat, tweet na tweet, pamflet na pamflet, maar dat debat speelt zich vrijwel volledig af in het domein van de maatschappijkritiek, waarbij enkel om politieke oplossingen wordt gevraagd.

Neem de inmiddels alomtegenwoordige kritiek op het neoliberalisme. Steeds lees je waarom die ideologie zo kwalijk en destructief is, zelden waarom ze zo hardnekkig is. Vrijwel nooit wordt duidelijk gemaakt waarom dat neoliberale gedachtegoed zich zo gemakkelijk heeft kunnen verspreiden, waarom het tot op heden zo aantrekkelijk wordt gevonden, zelfs door mensen die er aantoonbaar het slachtoffer van zijn. Het wordt te vaak voorgesteld als een van buiten- en bovenaf opgedrongen ideologie, of zelfs als een ideologische samenzwering – alsof we er op een dag tegen onze zin mee geïnjecteerd zijn. We hoeven alleen maar te ontwaken uit de neoliberale nachtmerrie, voor een andere politiek te kiezen, en we zijn bevrijd.

In de voetsporen van Freud

Was het maar zo simpel. In Narcisme wil Charim laten zien dat de neoliberaal diep in onszelf huist. Veel onbehagen dat door onze samenleving jaagt, wordt volgens haar voorgebracht door een ideaal waaraan we onszelf volledig en met overtuiging hebben overgeleverd. Daarmee begeeft ze zich à la Freud (die een niet geringe rol speelt in haar betoog) op het terrein van de cultuurkritiek. Narcisme is een mengeling van sociologie, filosofie en psychologie. Het is bepaald geen gemakkelijke kost, daarover straks meer, maar het levert wel iets op.

Titel en ondertitel lijken elkaar op het eerste gezicht tegen te spreken. ‘Narcisme’ en ‘vrijwillige onderwerping’, hoezo gaat dat samen? Charim vindt van wel: mensen ‘onderwerpen’ zich doorgaans aan een geloof, wereldbeeld of ideaal, iets waarin zij kunnen geloven, wat Charim een ‘aanspreking’ noemt. Dat is van alle tijden, het is de mens eigen. Volgens haar is ‘de belangrijkste aanspreking waar we tegenwoordig gehoor aan geven die van het narcisme’.

Daarmee bedoelt ze niet dat we allemaal ineens gruwelijke ijdeltuiten zijn geworden, maar dat er een wezenlijke verschuiving heeft plaatsgevonden in de relatie tussen de ‘innerlijke en de uitwendige wereld’. Anders gezegd: hoe we ons als individu verhouden tot onze omgeving.

Die relatie is, kort samengevat, in het teken komen te staan van wat Charim het ‘ik-ideaal’ noemt. Het ik staat centraal, de ‘verbetering’ van het ik is leidend geworden. We willen iets zijn of worden wat we nu nog niet zijn, en alles in ons richt zich op het streven dat persoonlijke ideaal te verwezenlijken. Maatschappelijk betekent het dat we niet langer geacht worden ons ondergeschikt te maken aan algemeen geldende normen die voor iedereen gelijk zijn, en ons van buitenaf zijn opgelegd, maar dat we door middel van ‘zelfzorg’ onze eigen uniciteit moeten bewerkstelligen. ‘Het ideaal is geslaagd wanneer deze verbijzondering slaagt.’ Voorheen werd je geacht regels van bovenaf na te leven, nu word je geacht jezelf te veranderen om aan het ik-ideaal te voldoen. Een algemene moraal is vervangen door een persoonlijke ethiek.

Dat ik-ideaal is, stelt Charim, behalve onhaalbaar – er is immers geen eindpunt, het is nooit genoeg – ook een antisociaal principe, omdat omgeving en dus ook andere mensen er ondergeschikt aan worden gemaakt.

Programmeerbaarheid

In een neoliberale maatschappij, waarin het sociale leven vrijwel geheel in economische termen (‘investering-kosten-baten’) wordt samengevat, is het individu tot ondernemer van zichzelf geworden. Je bent een merk, en dat merk kan zich eindeloos verbeteren. Dat gaat gepaard met de belofte van de volledige programmeerbaarheid van dat ik. Met behulp van de coachingindustrie zou iedereen kunnen veranderen in wat hij wil zijn. Kijk naar de bestsellerlijst en je begrijpt wat daarmee wordt bedoeld – al die gidsen om ‘het beste uit jezelf te halen’, de eindeloze reeks titels over ‘leiderschap’. In die boeken wordt het ik als een soort manager van zichzelf voorgesteld.

Charim: ‘In dit opzicht zou hij soeverein zijn. En hij moet zijn gedrag afstemmen op zijn eigenbelang, dat idealiter samenvalt met de eisen van de markt en de concurrentie. In dat opzicht zou hij rationeel zijn.’ En: ‘Zo wordt eigenbelang het equivalent, de weerspiegeling van de markt in het subject.’

Zij verwerpt dat neoliberale beeld van de mens als zuiver berekenende ‘competentiemachine’, omdat het volgens haar vals is. De ‘ondernemer van zichzelf’ is veel minder onaangedaan dan hij zich voordoet, hij wordt volgens haar ook voortgedreven door een gevoel van onvolkomenheid, door het ideaal van de zelfaansporing. Ook de neoliberale mens probeert iets te worden wat hij nog niet is. Wat wordt voorgesteld als een zuiver rationeel proces van vraag en aanbod, is volgens Charim wel degelijk een ‘narcistische aanspreking’, een ideaal waaraan we ons vrijwillig onderwerpen. Juist die vrijwilligheid maakt het zo moeilijk ons ervan te bevrijden. Het is geen kwestie van enkel ‘het systeem’ veranderen. ‘Want een narcistische aanspreking betekent dat onze verstrikking veel ernstiger is dan die van een simpele prikkel-responsrelatie.’

Middelpunt

De belofte die het ik-ideaal ons voorschotelt is die van het unieke individu. Daarbij zijn de anderen concurrenten die we moeten aftroeven om onze uniciteit te bewijzen. Of ze dienen als applausmachine om onze bijzonderheid te bevestigen. We eisen ook van anderen dat ze ons precies zien zoals we onszelf zien; zelfs wanneer we onszelf ineens anders gaan zien, eisen we hun instemming met onze zelf-identificatie.

Charim: ‘Zichzelf tot middelpunt maken, tot maatstaf van de wereld, tot criterium van goed en slecht, betekent daarom ook: alles als aanleiding, als kans voor het eigen ik beschouwen. Dan benaderen we alles in de wereld met de vraag: wat betekent dat voor wie ik ben? Wat kan ik hierdoor zijn?’

De ‘technieken van het zelf’, waar Foucault aan het einde van zijn leven over schreef, worden tegenwoordig door iedereen toegepast – echt tot in alle lagen van de maatschappij, benadrukt Charim – maar ‘zonder een bindend idee van wat goed is’. De narcistische moraal wijst algemene categorieën juist af: zowel de liberaal die absolute vrijheid voor zichzelf opeist en het instellen van een paar dagen avondklok als bewijs van een dictatoriaal regime beschouwt, als de progressief die traditionele gender-definities afwijst en zich verslikt in de letters van het alfabet om ‘alle ambiguïteiten vast te leggen’.

Narcisme is, anders dan de titel misschien doet vermoeden, geen moralistisch pamflet tegen doorgeschoten individualisme. Het is een nauwgezette cultuurkritische analyse van een ideaal dat ons allemaal in zijn greep heeft. Het biedt een broodnodige verdieping van het maatschappelijke debat.

Daarom is het, ik zeg het eerlijk, jammer dat het zulke ingewikkelde kost is. Niet veel lezers, denk ik, zullen de concentratie opbrengen Charims even nauwgezette als complexe redeneringen te volgen. Op bijna iedere zin moet je even kauwen; het is een opluchting wanneer ze een met een voorbeeld ter illustratie komt, of een droog grapje. Maar wie voor dat langzame verteren niet terugschrikt, wacht dieper inzicht.