Het was ’s werelds laatste rentestand waar nog een minnetje voorstond. Sinds 2016 stond het belangrijkste rentetarief van de centrale bank van Japan ónder de nul, op minus 0,1 procent om precies te zijn. Tot dinsdagochtend. Toen nam de Bank van Japan een belangrijk besluit, dat het einde van een tijdperk inluidt. Het belangrijkste rentetarief gaat, voor het eerst in zeventien jaar, omhoog, naar een bandbreedte tussen de nul en 1 procent. Met de negatieve rente is het gedaan.
De reden daarvan: de wereldwijde inflatiegolf heeft, met enige vertraging, vat gekregen op Japan, een economie die al decennia wordt gekenmerkt door stagnerende, of in sommige jaren dalende prijzen.
Een renteverhoging is het geijkte middel voor centrale banken om de inflatie in toom te houden. Het wordt dan voor consumenten en bedrijven moeilijker om geld te lenen. Dat drukt de consumptie en de investeringen, en uiteindelijk ook de prijsstijgingen. Een negatieve rente (waarbij je geld toe krijgt als je leent, maar moet betalen als je spaart) stimuleert juist de kredietverlening, en daarmee de inflatie.
De Bank van Japan heeft lang gewacht met de monetaire ommezwaai. Westerse centrale banken zijn al sinds 2021 bezig met renteverhogingen. Centrale banken die eveneens een negatieve rente rekenden, waaronder de Europese Centrale Bank, namen daar in 2022 of eerder al afscheid van.
De centrale bank in Tokio streeft, net als andere grote centrale banken, naar een inflatie die stabiel rond de 2 procent ligt. De Japanse inflatie klom in de nasleep van de pandemie en de oorlog in Oekraïne naar een piek van 4 procent in januari 2023. Dat was grotendeels ‘geïmporteerde’ inflatie: op de wereldmarkt werden energie en meerdere goederen duurder en dus werden ook Japanners uiteindelijk geconfronteerd met hogere prijskaartjes.
Loonsverhogingen
Aanvankelijk was het bestuur van de Bank van Japan geneigd de inflatiegolf – die sowieso veel minder hevig was dan in de Verenigde Staten en in Europa – te zien als tijdelijk verschijnsel: de wereldwijde inflatie zou wel weer gaan dalen, en dan zou Japan vanzelf volgen. Maar hoewel de inflatie inmiddels inderdaad is afgenomen – deze ligt nu vlak boven de 2 procent – lijkt nu een nieuwe fase ingetreden: die van de binnenlandse inflatie, die dieper geworteld is en langer kan gaan aanhouden.
Deze binnenlandse inflatie wordt aangejaagd door loonstijgingen. Vorige week sleepte de vakbond van werknemers in de industrie, de grootste van het land, een loonsverhoging binnen van 5,28 procent bij meerdere grote bedrijven, waaronder autobouwer Honda en elektronicamaker Panasonic. Dat is de grootste loonsverhoging in 33 jaar.
Dikwijls leiden hogere lonen tot hogere prijzen: consumenten kunnen door hun hogere koopkracht meer uitgeven en zijn dus bereid hogere prijzen te betalen. Het inflatiedoel van 2 procent, gemeten over enkele jaren, is „in zicht”, aldus het bestuur van de Bank van Japan in een verklaring. Het is „zeer waarschijnlijk” dat de loonstijging dit jaar aanhoudt, zo schat de centrale bank in.
Economische malaise
Een beetje structurele inflatie is gunstig nieuws voor Japan. Jarenlang werd het monetair beleid in Tokio bepaald door de angst voor déflatie, een aanhoudende daling van de prijzen die kon leiden tot uitstel van bestedingen bij consumenten (wat de economie in een crisis kan storten). De economie van Japan – in de eerste naoorlogse decennia een succesverhaal – kampt met ondermaatse groei sinds eind jaren negentig, toen een vastgoedzeepbel knapte. Intussen vergrijsde de bevolking en kreeg de exportindustrie veel concurrentie van met name China en Zuid-Korea.
De Japanse centrale bank trok de voorbije jaren alles uit de kast om de economie en de inflatie kunstmatig op te krikken. Ze kocht niet alleen massaal staats- en bedrijfsobligaties teneinde de rente daarop te drukken – iets wat de Europese en Amerikaanse centrale banken eveneens tot voor enkele jaren deden. Ze ging nog een stap verder: ze beïnvloedde met gerichte opkopen de rentes op de hele ‘rentecurve’ (van kort- tot langlopende staatsobligaties) en hield de hele curve zo op een gecontroleerd (laag) niveau.
Dit zogeheten yield curve management – een experiment dat bij andere centrale banken veel interesse opwekte – werd dinsdag in Tokio beëindigd, al blijft de Bank van Japan voorlopig nog wel maandelijks omgerekend 37 miljard euro aan staatsobligaties opkopen. De opkoop door de centrale bank van aandelen- en vastgoedfondsen – een andere vorm van exotisch Japans monetair beleid – wordt wel bij het grofvuil gezet.
‘Normaal monetair beleid’
„We zijn teruggekeerd naar een normaal monetair beleid”, zei de voorzitter van de Bank van Japan, Kazuo Ueda, dinsdag tijdens een persconferentie. De grote vraag is of de ‘normalisering’ doorzet. Het nieuwe Japanse rentepercentage van vlak boven de nul procent is naar internationale begrippen nog steeds zeer laag. In de eurozone ligt het belangrijkste rentetarief nu op 4 procent, in de VS tussen de 5,25 en 5,5 procent. Bovendien zijn ze al enige tijd gestopt met het kopen van obligaties. De Europese Centrale Bank en de Amerikaanse Fed denken al enige tijd na over een renteverláging, al lijkt het moment daarvoor nog niet aangebroken omdat de inflatie telkens hardnekkiger blijkt dan verwacht.
Lees ook
De rente moet dalen, maar naar welk niveau? Ofwel: waar ligt de r met de ster?
In Japan speculeren beleggers op de volgende renteverhóging. Daarover hield Ueda zijn kaarten tegen de borst. „Als de trendmatige inflatie nog wat oploopt, dan kan dat leiden tot een renteverhoging”, zei hij, zonder details prijs te geven over de voorwaarden voor zo’n verhoging. De financiële markten hebben wel vertrouwen in de Japanse economie. De Nikkei-index in Tokio, die sinds begin dit jaar zo’n 20 procent is gestegen, stond dinsdag verder in de plus. Dat is ook een blijk van vertrouwen in de exit uit het buitengewone monetaire beleid waaraan de Bank van Japan nu is begonnen.