‘Terwijl ik mijn vijfjarige zoontje afdroogde na het douchen, overviel me een diep besef: hier gebeurt iets wezenlijks. Ik was 35 op dat moment en las De golven van Virginia Woolf, waarbij ik aantekeningen maakte. „De dagelijkse dingen houden me vast en bij de wereld”, schreef ik na die alledaagse ervaring met mijn zoon op. Dat besef had met het lezen van De golven te maken. Woolf beschrijft heel precies de alledaagse waarnemingen van personages, zoals het zien van de opkomende zon boven zee.
In het boek staan zes personages centraal en een zevende personage dat alleen in de gedachten van de anderen bestaat. De zes personages volg je van jeugd tot ouderdom. Er vinden geen dialogen plaats, het boek bestaat één grote monologue intérieur met de gedachten van de personages over zichzelf en over de ander. De monologen worden afgewisseld met poëtische intermezzo’s die als de golven van de zee voelen. Als iemand die in Den Haag, vlakbij de zee, is opgegroeid, sloeg die metafoor bij mij aan.
De golven durfde ik lang niet een tweede keer te lezen, ik was te bang dat het tegen zou vallen. Ik heb ook lang gedacht dat ik een van de weinigen was die zo geraakt werd door Woolfs schrijfstijl, maar ik ontmoette bij een online leesclub meerdere vrouwen die net zo fan waren. Dat inspireerde me om het boek toch weer op te pakken.
Eerder voelde ik me vooral aangetrokken tot de karakters Bernard en Susan. Bernard is het personage dat het beste bij me past, hij heeft een beschouwend karakter. Susans personage voelt zich erg verbonden met de seizoenen. Die alledaagse dingen die ik eerder beschreef, spelen vooral een rol in haar. Zo staat ze stil bij de wisseling van seizoenen, als ze een peer van de boom ziet vallen.
Maar bijna veertig jaar later was het vooral het personage Rhoda dat me trof, met haar angsten en onvermogen om zich één geheel te voelen. Ik voel nu ik ouder ben sterker dat een persoon meerdere identiteiten kan hebben, in verschillende levensfasen. Rhoda’s breekbaarheid raakte me diep. Als jongere was ik vaak bang om uit elkaar te vallen, maar nu weet ik dat mij dat niet zal overkomen. In deze rustige levensfase voel ik me sterk genoeg om Rhoda dichterbij te laten komen.
De eerste keer las ik De golven als een verhaal, nu lees ik de roman als een gedicht. Bij tweede lezing stond ik stil bij elke passage, elke zin en elk woord. Ik denk dat mijn verliefdheid op het boek is overgegaan naar houden van. Vriendinnen vroegen me weleens: zou je Virginia Woolf willen ontmoeten als dat nog mogelijk zou zijn? Maar dat hoeft van mij niet, ik leef nu al mijn hele leven met haar.
Ik wilde het boek terugzetten in de kast en overgaan op de orde van de dag, maar dat is tot nu toe nog niet gelukt. Sinds ik De golven heb herlezen heeft het boek mij niet meer losgelaten. Ik blader er meermaals per week doorheen en ik ontdek nog steeds nieuwe betekenissen.
Het is mij nooit gelukt om een van mijn vrienden over te halen om De golven te lezen. Misschien lukt het nu wel om lezers te inspireren via deze rubriek.”
Helden, bestaan die nog? Stephen Fry hoeft niet lang na te denken. Jazeker. Volodymyr Zelensky, de Oekraïense president die hij in 2023 in Kiyv ontmoette, heeft wel wat weg van een klassieke held. „Hij lijkt het meest op Odysseus, denk ik: sluw, volhardend bij tegenslagen, een goede prater. Zijn vrouw Olena kan je eigenlijk ook best vergelijken met Odysseus’ vrouw Penelope: net zo onverzettelijk en trouw.”
Stephen Fry (67) – acteur, presentator, komiek, regisseur en schrijver – is een paar dagen in de Lage Landen, onder meer om in Leuven een eredoctoraat in ontvangst te nemen. Afgelopen maandag sloeg koning Charles III hem op Windsor Castle tot ridder, vanwege zijn inzet voor goede doelen en de Britse cultuur. Grappend: „Het is echt een week van officiële ceremonies. Helaas heb ik van de Nederlandse koninklijke familie niets mogen vernemen.”
In een zonovergoten kamer van een Amsterdams hotel neemt Fry uitgebreid de tijd om te praten over Odyssee, het laatste deel van een vierluik waarin hij de Griekse mythen opnieuw vertelt. Het glas water dat voor hem op tafel staat, raakt hij niet aan. Met een sonore basstem danst hij door eeuwen cultuur en geschiedenis. Het gaat over Homeros en Ovidius, maar ook over schrijvers en componisten van latere tijden. Hij kruidt zijn betoog met vrolijke anekdotes: over koningin Elizabeth II, de secretaresse van Nelson Mandela, de Jeeves & Wooster-boeken van P.G. Wodehouse, cricket en ook – vanwege de voornaam van de interviewer – over de tekenfilmreeks The Simpsons, met hun pater familias Homer.
In de Odyssee, het laatste werk van Homeros’ (Homer’s, in het Engels) hand, keren de Grieken terug naar huis nadat ze Troje hebben veroverd, én maken ze zich los van hun goden – Olympiërs als Zeus, Hera, Athene en Apollo. De mensheid gaat op eigen benen staan, tenminste: dat probeert ze.
Hoofdrolspeler in het epos van de Griekse bard is Odysseus, de koning van Ithaka met wie de president van Oekraïne dus enige gelijkenis vertoont. Odysseus heeft de pech dat zijn tocht naar huis tien jaar duurt, omdat hij aan het begin van de reis het oog van de cycloop Polyfemos uitsteekt. Dit monster is de zoon van Poseidon, en uit woede over de mishandeling van zijn spruit verstrooit de zeegod met een storm Odysseus’ vloot. Pas nadat hij talrijke beproevingen heeft doorstaan – flink wat daarvan hebben te maken met aantrekkelijke vrouwen – kan de geplaagde held zijn Penelope weer in de armen sluiten.
Fry: „Hiermee is het verhaal rond. Odysseus is thuis en de geschiedenis van de mensheid gaat een andere fase in. Een cruciale scène in de Odyssee is wat mij betreft een proces waarin een Griekse prinses zegt: ‘Wij mannen en vrouwen, wij stervelingen, kunnen recht doen gelden en de wet gehoorzamen op onze eigen wijze, zonder de wispelturige en brute inmenging van de goden’.”
Lag deze scheiding tussen mensen en goden besloten in de mythologische schepping van het universum?
„Ja, misschien niet vanaf het begin van de schepping, maar wel vanaf het moment dat Prometheus de mens het vuur gegeven had.
„Aanvankelijk waren er alleen goden, maar dat vond oppergod Zeus na een tijd een beetje saai. Dus besloot hij: ik maak voor de lol kleine wezentjes die op ons lijken. Samen met zijn vriend Prometheus schiep hij de mens uit klei en blies ze met zijn goddelijke adem leven in. Prometheus was razend enthousiast over hun creatie, en besloot de mensen, tegen Zeus’ wil, vuur te geven. Dat vuur gaf de mensheid de mogelijkheid om vlees te koken en wapens te maken, maar het was ook ‘vuur’ in overdrachtelijke zin: bewustzijn, creativiteit, iets dat ons anders maakt dan de andere dieren.
„Zeus was hier woedend over: want als de mens over deze vermogens beschikte, waarom zou hij dan de goden nog nodig hebben? Hij strafte Prometheus hard, maar het vuur kon hij ons niet meer afnemen.
„En Zeus had gelijk: want eeuwen later is er van de standbeelden en goddelijke tronen op de berg Olympus niets meer over. Ze zijn vergaan tot stof, een herinnering geworden. Maar de mens is er nog. We hadden de goden niet meer nodig om fenomenen te verklaren die we niet begrepen.”
Kennelijk konden we het goddelijke nog niet écht missen. Want waarom moest Nietzsche anders medio negentiende eeuw, dus drieduizend jaar na de val van Troje, nog eens concluderen dat God dood was?
„Dat ging over het christendom. Jazeker, nadat de mens afscheid had genomen van de goden van de Oudheid, ontstond er een nieuwe religieuze structuur – eentje met een duidelijke hiërarchie die goed aansloot bij wat nuttig was voor de machthebbers van die tijd. In deze mal hebben we tweeduizend jaar vastgezeten.
„Het is geen toeval dat Nietzsche, die zeer goed thuis was in de Griekse mythologie, de christelijke god pas afschreef nadat de Verlichting haar werk had gedaan. Eerst moesten er door denkers als Voltaire vraagtekens worden gezet bij de leer en de almacht van de kerk.
„Aan het begin van de negentiende eeuw, toen de Romantiek ontstond, zag je dat kunstenaars niet langer religieuze kunst wilden maken. Ze moesten dus op zoek naar nieuwe helden. En wie bleek er bijzonder populair? De god Prometheus – hij die de mens het vuur gegeven had. Denk aan Die Geschöpfe des Prometheus van Beethoven, Prometheus Unbound van de dichter Percy Bysshe Shelley en Frankenstein van zijn vrouw Mary – een roman met de ondertitel The Modern Prometheus.
„Zij zagen al, decennia vóór Nietzsche, dat Prometheus de seculiere, humanistische messias was. Shelley was weggestuurd van Oxford omdat hij een atheïst was, dus het idee van ‘God is dood’ kent een lange ontstaansgeschiedenis, met wortels in de Griekse mythologie.”
Foto Merlijn Doomernik
U bent een uitgesproken atheïst. Is dit ‘eind goed, al goed’, wat u betreft?
„Nou, de laatste jaren is er sprake van een amusante ontwikkeling. De mens bevindt zich op dit moment namelijk in dezelfde positie als de Griekse goden, lang geleden.
„Met de creatie van kunstmatige intelligentie hebben we iets geschapen dat ons over een tijdje misschien niet meer nodig heeft. Dan wacht de mens hetzelfde lot als Zeus en de zijnen: vergetelheid. Wij worden dan de mythologische personages waarover machines elkaar verhalen vertellen.
„Zover is het nog niet. Voorlopig hebben we te maken met artificial intelligence, maar er lopen promethiaanse figuren rond die daar artificial general intelligence van willen maken: kunstmatige intelligentie die de onze overstijgt. De gevolgen daarvan zullen verstrekkend zijn. En dan hebben we het nog niet eens gehad over zaken als genetische manipulatie en quantumcomputers.”
Berustend: „Ach, misschien is dit ook allemaal niet zo erg. De mens heeft zijn tijd gehad.”
Dat is mij een beetje te fatalistisch. Ik heb kinderen.
„Dat begrijp ik. Helaas wordt deze ontwikkeling weinig in de weg gelegd, zeker niet in de Verenigde Staten, waar deze techneuten het oor hebben van de president – een man die niks geeft om mensen.
„In de Odyssee zegt de godin Athene op een gegeven moment tegen Zeus: ‘Ben je nu tevreden? De mensheid leeft in een wereld zonder eer, een wereld waarin verdragen niets waard zijn. Ze wordt geregeerd door tirannen, criminelen en gekken.’ Met de verkiezing van Trump lijkt het erop dat we nu inderdaad aan zulk soort heersers zijn overgeleverd.”
Een ander belangrijk thema in uw Odyssee – naast het afscheid van de goden – is ‘nostos’, de Griekse term voor de terugkeer van een held naar huis – de plek waaraan hij zijn identiteit ontleent, waar hij écht thuis is. Wat betekent ‘thuis’ voor u?
„Als je mijn leeftijd hebt bereikt, is ‘thuis’ meer een herinnering dan een plaats – het is iets waarnaar je nooit meer zal terugkeren. Het is het idee dat ergens een plek bestaat waar je gewoon jezelf kan zijn, waar alles van jou is, waar je dicht bij je familie bent en waar je niet bang hoeft te zijn. Zo denkt een kind over thuis, en sommige volwassenen blijven dat doen. Zo’n thuis is voor ons alleen niet meer bereikbaar.
„Ik heb vier huizen – en daar voel ik me allemaal op mijn gemak – maar het echte idee van ‘thuis’ is ingebeeld, en bestaat buiten tijd en ruimte. Odysseus werd na zijn schipbreuk zeven jaar lang op een prachtig eiland vastgehouden door de nimf Kalypso. Zij was verzot op hem, maar Odysseus wilde per se naar huis, terwijl hij niet eens wist hoe de situatie op Ithaka op dat moment was – hij was er zeventien jaar eerder vertrokken. Toch had hij een heel sterk idee van wat thuis voor hem betekende. Symbool daarvoor stond de rook van zijn hearth. Wat is daarvoor het Nederlandse woord?”
Haard.
„Ah, die termen zijn dus linguïstisch aan elkaar verwant, en aan de rest van de Indo-Europese talen. Dat is niet zo gek, gezien het belang dat de haard al millennia heeft voor de mensheid.
„De haard is de plek in huis waar een familie zich verzamelt om te eten en elkaar verhalen te vertellen. Dat bleef zo tot in de twintigste eeuw, tot de opkomst van de televisie. Van dat apparaat kon je nog zeggen dat het de plek van de haard overnam: iedereen verzamelde zich rond een lichtgevend object en deelde een ervaring.
„De opkomst van smart phones heeft hieraan een einde gemaakt. Nu bestelt de dochter via een app eten voor op haar kamer terwijl ze door TikTok swipet, de zoon eet op zijn kamer een pizza – waarnaar hij kijkt, wil je niet weten! – terwijl de ouders misschien nog samen op de bank zitten te Netflixen – wel met een schuin oog op hun sociale media, uiteraard. De telefoon rukt ons los uit onze meest intieme omgeving: het thuis dat we delen met onze familie.”
Maar u was toch altijd juist dol op sociale media en gadgets? Elke keer als Apple met iets nieuws kwam, maakte u een enthousiaste video die u plaatste op Twitter.
„Ja, ik ben een idioot geweest! We zitten in een nieuwe industriële revolutie. Tijdens de eerste revolutie stootten fabrieken ongecontroleerd vuiligheid de lucht in. Nu pompen sociale media hun gif rond, zonder dat er sprake is van enige regulering. Ze vervuilen de culturele lucht die onze kinderen inademen, net zoals het roet van de fabrieken eeuwen geleden hun longen verpestte. Daar is toen iets aan gebeurd, en hier moet nu iets aan gebeuren.
„Van de mensen in Silicon Valley hoeven we niets te verwachten. Die lijken in niets meer op de pioniers uit de tijd dat ik zo enthousiast was over technologische vooruitgang. Ze hunkeren naar macht.
„George Orwell beschreef dat proces mooi in Animal Farm: de dieren op de boerderij kwamen in opstand tegen het wanbestuur van de mens, maar op het eind van het verhaal zijn de varkens – die de macht hebben gegrepen – niet meer te onderscheiden van de mens. Ze zijn zelfs op twee poten gaan staan. De technologische disruptors blijken varkens te zijn: hun wereld is geen haar beter dan oude orde die ze opzij zeiden te schuiven.”
De mensheid moet het dus niet hebben van techneuten of politici – Zelenksy daargelaten. Wat rest ons dan?
„Zeus komt ons niet redden met een bliksemschicht, zoveel is zeker. We moeten het zelf doen: maak de Verenigde Naties belangrijker, zoek naar het gezamenlijke dat we delen.
„En dit klinkt misschien raar voor een linkse jongen die is opgegroeid in de jaren zeventig en tachtig, maar ik voel me tegenwoordig soms als een moralist uit de achttiende eeuw die woorden als eer, deugd en gratie met een hoofdletter wil schrijven.
„En doorzettingsvermogen, dat is ook belangrijk. We begonnen dit gesprek over het fenomeen heldendom. Dat hoeft niet altijd te bestaan uit spectaculaire daden. Iemand die stilletjes, vasthoudend in zijn of haar leven doet wat er gedaan moet worden, is ook een held.”
Gebr. van Ted van Lieshout is zo’n boek dat ik altijd in mijn boekenkast heb staan en ook vaak weggeef. Telkens als ik het tegenkom, in bijvoorbeeld weggeefbibliotheken, neem ik het mee en geef ik het door aan vrienden of kennissen. Niet dat ik ooit een reactie van ze krijg – ik ga er maar vanuit dat ze het leuk vinden.
Twintig jaar geleden – ik moet 19 zijn geweest – raadde een vriendje mij dit boek aan. Ik las toen eigenlijk nauwelijks. Gebr. is een klassiek verhaal. Ik vond gamen leuker en de leeslijst van de middelbare school stom. Maar Van Lieshouts schrijven greep me aan.
Het gaat in de roman om twee broertjes. De jongere overlijdt en laat een dagboek na. Uit rouw zet de oudste het dagboek voort om met zijn overleden broer in gesprek te blijven. Zo kom je als lezer veel te weten over zijn innerlijke wereld en hoe een gezin omgaat met rouw.
Dat het indruk maakte komt, denk ik, door het verhaal zelf. Er zitten verschillende thema’s in waarmee ik raakvlakken had. Allereerst speelt het zich af in Noord-Brabant – Van Lieshout is opgegroeid in Eindhoven, vlakbij Knegsel, het dorp waar ik vandaan kom. Ik herkende zijn manier van praten. Hij zegt ‘ons pap’ en ‘ons mam’.
In het boek komt de hoofdpersoon, Lukas, er langzamerhand achter dat hij op jongens valt. Toen ik het voor het eerst las, was ik al uit de kast, maar ik herkende zijn persoonlijke worsteling om uit de kast te komen.
Destijds bestond er weinig literatuur over coming-outs. Of misschien was het er wel, maar had ik er weinig behoefte aan en viel het me niet op. Nu is er veel meer over te vinden. Denk bijvoorbeeld aan de film Close. Ook merk ik dat coming-out verhalen me blijven aangrijpen.
Wat me bij herlezing opviel is hoe grappig het boek is. Zo moest ik nu af en toe hardop lachen om de uitspraken van de moeder van de twee broertjes.
De context waarin ik het nu herlees is anders. Allereerst tijdens carnaval, wat een grappig toeval is, want ook in het boek gaat het daarover. Ook heb ik nu voor het eerst te maken met een stervensproces in de familie, dat ik van dichtbij meemaak. Daardoor lees je het verhaal anders, alsof er een extra laag aan toegevoegd is. Eerder zag ik dat niet zo, omdat ik niet eerder met een sterfgeval te maken had.
Na dit eerste boek, ben ik meer van Ted van Lieshout gaan lezen. De rode draad in zijn oeuvre is de relatie die hij als klein jongetje had met een oudere man. Nu ik dieper in zijn oeuvre zit, kan ik zien dat ook het thema van die verhouding terugkomt in Gebr.
Ondanks dat lezen me ooit tegenstond ben ik grappig genoeg wel een taal gaan studeren. Nu vertaal ik regelmatig romans uit het Japans, geef ik Japanse lessen en leid ik af en toe een boekenclub hier in Utrecht.
Daardoor valt me de vorm van de roman ook meer op dan toen ik nog amper las. Ik weet immers meer van de thematiek. Een dagboekroman, waarbij het broertje in gesprek gaat met zijn overleden broer via zijn dagboek – het is een supersterke vorm.
Voor de meest gruwelijke gebeurtenissen bestaan geen woorden. Ik besefte het weer eens toen ik Judith Herzbergs nieuwe toneelstuk Rivka had gelezen, dat onlangs in boekvorm verscheen. Het is het verhaal van het jonge Joodse echtpaar Jacob en Erna, hun dochtertje Rivka en een kaketoe. Op hun bovenwoning In het getto van Amsterdam wachten ze op de Duitsers, die iedereen in hun straat al naar ‘het oosten’ hebben weggevoerd.
Jacob en Erna hebben zojuist Rivka meegegeven aan een niet-Joodse vrouw, die zelf van een miskraam is bevallen en het redden van hun kind als haar ‘christenplicht’ beschouwt.
Het stuk begint nadat die vrouw met Rivka is vertrokken en de buitendeur met een knal achter zich heeft dichtgetrokken. Meteen voel je paniek en angst. Zo vraagt Erna aan Jacob of Rivka door die knal niet geschrokken is, om even later de hoop uit te spreken dat hun meisje later zal begrijpen waarom haar ouders haar aan een vreemde hebben meegegeven. Meteen drukt Erna ook haar verdriet weg. Haar tranen spaart ze voor later. Liever maakt ze zichzelf wijs dat het erger is dat ze de aardappels heeft laten aanbranden. Alleen daaruit al maak je op dat Jacob en Erna beseffen dat ze Rivka misschien nooit meer terug zullen zien. Want hoe ze hun aangekondigde dood ook proberen te ontkennen, ze voelen het aan. En dat gevoel kunnen ze niet benoemen, omdat het zo onwaarachtig is.
Judith Herzberg is een meester van de taal van het zwijgen. Haar dialogen lezen als surrealistische poëzie. De doodsangst van Jacob en Erna vangt ze bij gebrek aan woorden in een handeling: het panisch in- en uitpakken van het schaarse goed dat ze van hun beulen mee mogen nemen. „Wat denk je van wc-papier?” vraagt Erna, die van de stress de spuitpoep heeft, bijvoorbeeld aan Jacob. En als zij hem vraagt wat ze in plaats van huilen over Rivka anders zouden kunnen doen, zegt hij: „Nagelbijten, hoe lijkt je dat”, waarmee hij hun lot samenvat. Hierna probeert Erna haar leed te sublimeren in verdriet over die aardappels, maar constateert dan toch dat huilen oplucht en nagelbijten niet.
De werkelijkheid om haar heen ervaart ze inmiddels als iets zo onwaarachtigs dat ze zich aanpraat in een film rond te lopen. „Het kán niet echt zijn”, zegt ze. „Ik speel maar dat het een film is.” In die film duikt ook Rivka weer op en komt alles misschien alsnog goed.
Jacob probeert haar uit die fantasie te halen door te zeggen dat ze terug moet keren op aarde. En dan antwoordt Erna: „Op deze godvergeten rotaarde. Waarom”. Waarop Jacob zegt dat hij niet in zijn eentje kan beslissen of ze een pan nu wel of niet moeten inpakken. En met die pan belanden ze weer bij die aangebrande aardappels, waardoor de twee geliefden het nadenken over hun gruwelijke toekomst weten uit te stellen.
Pas als Erna in haar slaap roept dat de Joden „godsgruwelijk in de steek gelaten” worden, begrijp je waarom ze zo krampachtig mooi weer spelen. Want in de momenten waarop ze geen macht over zichzelf hebben, dient de onvoorstelbare werkelijkheid zich aan. En voor dat vreselijks bestaan geen woorden. Juist omdat het zo onvoorstelbaar is en alles wat ze meemaken meer van een speelfilm weg heeft dan van de realiteit. Om zoiets te verbeelden, heb je Judith Herzberg nodig. Alleen al omdat zij als een van de weinigen de taal van het zwijgen kent.
<dmt-util-bar article="4887883" data-paywall-belowarticle headline="In haar toneelstuk Rivka spreekt Judith Herzberg de taal van het zwijgen” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/03/27/in-haar-toneelstuk-rivka-spreekt-judith-herzberg-de-taal-van-het-zwijgen-a4887883″>