Eerst was China de motor van de wereldeconomie, nu is het vooral een risico

Chinese stagnatie Een vastgoedcrisis en laag vertrouwen: de Chinese economie heeft het moeilijk. Een exportoffensief kan helpen. Maar zit het buitenland daarop te wachten? China stuit op een nieuwe geopolitieke kilte.

De ZEEKR X, hier op een hondententoonstelling in Shanghai, is een van de vele nieuwe Chinese merken van elektrische auto’s.
De ZEEKR X, hier op een hondententoonstelling in Shanghai, is een van de vele nieuwe Chinese merken van elektrische auto’s. Foto Costfoto/NurPhoto via Getty Images

Binnenkort op de Europese wegen: de ZEEKR. De elektrische auto is ontworpen in Europa, zo staat op de site van het nog goeddeels onbekende automerk. Maar hij is verder toch echt Chinees: gebouwd in China door Geely, de fabrikant van de stekker-SUV Lynk & Co, die snel zijn intrede heeft gemaakt in het straatbeeld. Nog wat van die nieuwe Chinese merken: MG, Aiways, Nio en Xpeng. Dankzij de razendsnelle Chinese opmars in de elektromobiliteit stootte het land eerder dit jaar Japan van de troon als ’s werelds grootste auto-exporteur.

Het succesverhaal staat in schril contrast met de sombere, soms ronduit zorgwekkende berichten van de laatste tijd over de toestand van de Chinese economie – de tweede van de wereld, na de Amerikaanse. De Chinese economie doet níét wat alom was verwacht, namelijk de wereldeconomie op sleeptouw nemen nadat China eind vorig jaar zijn draconische coronarestricties losliet.

Wat gaat de wereldeconomie merken van de malaise in de Volksrepubliek?

Eerst China zelf. Toen rond de vorige jaarwisseling de coronarestricties werden opgeheven, verwachtten economen hetzelfde als wat in Europa en de VS gebeurde vanaf de zomer van 2021: een explosie van economische activiteit, gedreven door het vrijkomen van ingehouden consumptiedrang en ondernemingslust.

Hoewel China begin dit jaar eventjes dezelfde kenmerken vertoonde, verzuurde de stemming onder consumenten en bedrijven daar verrassend snel. Deze week bleek uit een vertrouwensindex dat de stemming wel iets verbetert, maar toch voor de vijfde achtereenvolgende maand negatief is. Daar komt bij dat de stemming in de dienstensector nu óók daalt en op weg is negatief te worden. Het is ook te zien aan de aandelenkoersen. Tot nu toe zijn die in de VS 23 procent hoger dan begin dit jaar en stegen ze in de eurozone met 13 procent. Chinese aandelen staan daarentegen juist 7 procent lager.

De vastgoedsector en de aanleg van infrastructuur, die de grootste aanjagers van de economie in de afgelopen decennia waren, verkeren in crisis: de enorme vastgoedondernemingen Evergrande en Country Garden wankelen – de laatste rapporteerde deze week een recordverlies van omgerekend 6,7 miljard dollar over de eerste helft van het jaar.

China heeft als gevolg een groeiend probleem met de binnenlandse consumptie. Consumenten zijn terughoudend. Ze kunnen door beginnende deflatie (prijzen daalden in juli met 0,3 procent op jaarbasis) hun bestedingen gaan uitstellen, want morgen kan alles nog goedkoper zijn. En ze zijn geneigd meer te sparen nu de huizenprijzen dalen. Investeringen, die grotendeels drijven op de bouwsector, staan sterk onder druk. De jeugdwerkloosheid piekte in juni boven de 20 procent, voordat de publicatie van dit cijfer plots werd gestaakt.

Lees ook: Bang voor privébedrijven, bang voor zijn eigen burgers: gaat controle voor Xi boven Chinese groei?

Aziatische buren

Voor de rest van de wereld blijft dit niet zonder gevolgen. China nam sinds de financiële crisis van 2008 tussen een kwart en een derde van de wereldwijde economische groei voor zijn rekening. Niet alleen door export, maar ook door import raakte China steeds meer verweven in mondiale handelsstromen. Het IMF berekende hoe sterk deze onderlinge relatie is: een procentpunt extra aan Chinese economische groei betekent dat het wereldwijde bbp met 0,3 procentpunt extra toeneemt.

Vooral China’s Aziatische buren zijn sterk afhankelijk geworden van de lotgevallen van de Chinese economie. Chinese import uit Taiwan is goed voor een derde van het Taiwanese bbp. Voor Vietnam en Maleisië is dat meer dan een vijfde van het bbp. Het is ongewis of ook voor deze landen de binnenlandse vraag in China afdoende blijft. De gemiddelde prognose voor de groei van de Chinese economie was begin dit jaar tussen de 5 en 6 procent. Veel economen zitten inmiddels onder de 5 procent.

Hoewel het Westen minder afhankelijk is van China dan Aziatische landen, geldt dit niet voor een paar grote westerse bedrijven. De Amerikaanse chipmaker Qualcomm haalt bijna twee derde van zijn omzet in China, de Duitse automaker BMW een derde en de Nederlandse chipmachinemaker ASML bijna een kwart.

Er zijn, vanuit buitenlands oogpunt, ook wat gunstige effecten van de Chinese malaise. De koers van de Chinese munt, de renminbi, is sinds begin dit jaar ruim 5 procent gedaald ten opzichte van de dollar en bijna 8 procent ten opzichte van de euro. Het heeft als gevolg dat Chinese producten voor buitenlandse kopers goedkoper worden. Omdat de EU en de VS respectievelijk 20 procent en 17 procent van hun import uit China halen (indirecte Chinese import via andere landen niet meegenomen), heeft dat een drukkend effect op de inflatie, zo merkte weekblad The Economist laatst op. Minder Chinese economische activiteit betekent bovendien minder Chinese vraag naar olie en gas, wat een prijsdrukkend effect heeft in deze markten.

Intussen zit de regering in Beijing met de vraag wat te doen om de economie aan te jagen. Zij verlaagde de reserve-eisen voor banken dit jaar al tweemaal, en staat op het punt dat nog een keer te doen. Zo kunnen banken meer uitlenen. Ook verlaagde de centrale bank haar rentetarieven in de afgelopen drie maanden al tweemaal en werden afgelopen week de minimum-hypotheekrentes voor starters op de huizenmarkt in enkele grote steden verlaagd.

Het is allemaal bedoeld om de kredietverlening aan te jagen – maar het is de vraag of er wel behoefte is aan meer krediet. De schulden in de particuliere sector zijn al zeer hoog.

Verdere renteverlagingen gaan bovendien in tegen de pogingen van de Chinese centrale bank om tegelijkertijd de waarde van de renminbi op peil te houden. Dat doet ze onder meer door meer dollars op de markt te brengen, wat de waarde van de renminbi ten opzichte van de dollar verhoogt.

Een andere optie is het verhogen van overheidsuitgaven, om de binnenlandse vraag te stimuleren. Maar Beijing zag de staatsschuld de afgelopen acht jaar al verdubbelen tot 82 procent van het bbp – en het is de vraag hoeveel verborgen schulden er zijn bij regionale en plaatselijke overheden. Het begrotingstekort bedraagt dit jaar volgens het IMF al 7 procent van het bbp.

En zo verhuist het accent van Chinese beleidsmakers vanzelf van de binnenlandse vraag naar de buitenlandse vraag: meer export zou de economie kunnen helpen. Maar zit het buitenland daarop te wachten?

China als risico

Inmiddels is het Westen druk bezig economisch juist mínder afhankelijk te worden van China. Onder de autoritaire president Xi Jinping geldt het land voor de VS, en steeds meer ook voor Europese landen, als bedreiging. Van veel spullen – van mondkapjes tot grondstoffen voor de energietransitie – domineert China productielijnen en aanvoerroutes. China kan die aanvoerlijnen ook gaan afsnijden, bijvoorbeeld wanneer het conflict rondom Taiwan escaleert. Decoupling (ontkoppeling) van China is nu het credo, of, ietsje bescheidener, derisking (het afbouwen van het risico vanwege China). Vandaar de westerse restricties op het gebruik van Chinese telecomtechnologie (Huawei en 5G), de restricties op export van chiptechnologie naar China, en de westerse pogingen om strategische grondstoffen buiten China om te betrekken. En om even terug te komen op die Chinese elektrische auto’s: Frankrijks president Macron wil dat daar importheffingen op komen.

Die pogingen van ‘ontkoppeling’ slagen overigens niet allemaal. In de VS daalt de directe import uit China, maar die wordt goeddeels vervangen door indirecte aanvoerroutes van Chinese bedrijven via landen als Vietnam, zo blijkt uit academisch onderzoek. Wel bereikten de investeringen door buitenlandse bedrijven in China deze maand het laagste niveau ooit.

Een verdere wildgroei aan handelsbarrières zou de vooruitzichten voor de Chinese economie geen goed doen: de export lijdt eronder, net als de import van technologie en van kennis. Zo’n scenario van ontkoppeling kan ook gevolgen hebben voor westerse economieën, waaronder toenemende inflatie. Momenteel wordt de inflatie omlaag gebracht door de goedkope Chinese munt, maar verdere verstoring van de vrije handel zal de inflatie op de lange termijn juist doen stijgen. Hoe meer restricties op de handel, hoe minder ruimte voor internationale concurrentie, wat de prijzen opdrijft.

‘Economische long covid’?

Welke gevolgen hebben de Chinese economische problemen voor de geopolitieke strijd tussen Beijing en Washington? Anders dan de Chinese economie presteert de Amerikaanse boven verwachting. Die scheefgroei wordt in de VS met een mengeling van zorg en hoop besproken. President Biden zelf beschreef de Chinese economische problemen als iets zorgwekkends. „Als slechteriken in de problemen zitten, doen ze slechte dingen”, zei hij tijdens een bijeenkomst met geldschieters. Oftewel, een kat in het nauw maakt gekke sprongen.

Sommige Amerikaanse commentatoren zien kansen. Adam Posen, directeur van de gezaghebbende denktank Peterson Institute (PIIE) in Washington, publiceerde laatst een geruchtmakend artikel in Foreign Affairs, getiteld ‘het einde van het Chinese economische wonder’. Daarin betoogt hij dat de grillige autocraat Xi het vertrouwen van consumenten en bedrijven heeft gebroken. Daarom zullen de problemen lang aanhouden, denkt Posen: dit gaat om „economische long covid”.

Nu, meent Posen, kunnen de VS ophouden met de confrontatiepolitiek jegens Beijing en voortaan president Xi „het werk voor hen laten doen”, ofwel Xi zijn eigen land economisch laten verzwakken. Om het regime verder te ondergraven kunnen de VS de deuren open zetten voor Chinese studenten, bedrijven en kapitaal, zo beveelt Posen aan.

In Posens stuk klinkt door dat het Amerikaanse marktkapitalisme heeft gezegevierd ten opzichte van het Chinese staatsgeleide model. Maar voor zo’n ideologisch gedreven conclusie is het veel te vroeg. Of de Chinese groeivertraging doorzet, is allereerst de vraag. Vervolgens zal blijken of de Chinese machthebbers de economie succesvol zullen weten te hervormen. Het zou niet voor het eerst zijn dat het Westen China onderschat.