Eerst de spreekbuis, toen de boksbal van de macht

Het was een keurige krachtmeting tussen twee heren, al gaven ze elkaar na afloop geen hand. In de Groningse Nieuwe Kerk zetten Frits Bolkestein en Noam Chomsky in mei 1989 een polemiek voort die ze in NRC Handelsblad waren begonnen. Over de kritiek van Chomsky, de kritische en toonaangevende Amerikaanse publieke intellectueel, op de westerse media en het agressieve imperialisme van de VS, en over Bolkesteins kritiek dáár weer op. Volgens een verslag in de avondkrant genoot het publiek met volle teugen van de confrontatie tussen de liberale politicus en de „politiek bevlogen taalgeleerde”.

Een duidelijke winnaar kende het duel niet, daarvoor praatten de twee teveel langs elkaar heen. Met een Chomsky die – kenmerkend – bij elke kritiek bewijsstukken bleef eisen zonder het gesprek aan te gaan, en een Bolkestein die allengs verbetener – en tevergeefs – bleef hameren op de blinde vlekken van zijn opponent. Onderhoudend was het, uitputtend ook. ‘Slechts Chomsky werd niet moe om onder de preekstoel nog uren argumenten, feiten, theorieën en samenzweringen te ontdekken voor ieder die maar horen wilde. En hij zou daar vermoedelijk nog mee bezig zijn als de koster niet het licht had uitgedraaid’, aldus de geamuseerde NRC Handelsblad-verslaggever Raymond van den Boogaard, present in de kerk.

Drie decennia later is de nu 96-jarige Chomsky nog steeds een veel aangehaalde criticus van Amerikaans imperialisme. Sinds een beroerte in 2023 schrijft hij niet meer, maar zijn werk resoneert bij een nieuw publiek nu de wereldorde in alle voegen kraakt. Over de Russische invasie van Oekraïne sprak hij zich nog wel uit (hij keurde die af, maar zei er meteen bij dat het Westen het ernaar had gemaakt en dat de Amerikanen in Irak erger waren geweest).

Geen wonder dat de tijd rijp werd geacht voor een Nederlandse vertaling van wat waarschijnlijk Chomsky’s bekendste werk is over de media, het kloeke Manufacturing Consent (1988), geschreven samen met de econoom Edward Herman (1925-2017). Aangevuld met een heruitgave van Het beste van Chomsky, vier artikelen – sommige in interview-vorm – over politiek, economie en media.

Voor die herwaardering lijken op het eerste gezicht goede gronden. Chomsky heeft in tientallen boeken en artikelen overtuigend laten zien dat achter het ‘idealisme’ in de Amerikaanse buitenlandse politiek al sinds de Koude Oorlog machtsdrift en economische belangen schuilgaan; de lijst door Washington gesponsorde staatsgrepen en interventies is lang en deprimerend. Zijn binaire diagnose – Amerika is agressief, de rest van de wereld hooguit defensief – heeft door de oorlog in Oekraïne nieuw leven gekregen onder links-pacifistische academici én in rechts-alternatieve kringen.

Twee: kritiek op de ‘msm’ is inmiddels ook in Nederland een huis- tuin- en keukenindustrie. Na het populaire pionierswerk van Joris Luyendijk (Het zijn net mensen, 2006) en Rob Wijnberg (De nieuwsfabriek, 2013) is die tot grote hoogten opgestuwd door anti-media-populisme, activisme van diverse snit en de corona-pandemie. Aanvankelijk academische termen als ‘framen’, ‘filteren’, ‘valse balans’, het ‘amplificatie-effect’ en ‘normaliseren’ zijn bestek geworden waar de halve familie op verjaardagen en partijen feestelijk mee kan rinkelen.

En drie: de nostalgische honger naar ‘grote’ linkse werken die een herkenbare dieptepeiling geven van ‘het ‘systeem’, neoliberaal of anderszins. Eerder zagen vertalingen het licht van Herbert Marcuse’s pop-psychologische One-Dimensional Man en het meer esoterische Dialektik der Aufklärung van de filosofen Theodor Adorno en Max Horkheimer. Ja, dan kan er ook nog wel een Chomsky bij.

Gezagsgetrouw

Toch is de uitgave van nu juist dit werk van Chomsky ook iets van een waagstuk. Want is zijn media-kritiek zo actueel als beweerd? Heerst er inmiddels niet een heel ander ‘Propaganda Model’ dan dat van grote kranten en tv dat Chomsky en zijn co-auteur fileerden?

In Manufacturing Consent (de titel is ontleend aan de politieke journalist Walter Lippmann) ontvouwen de twee dat Model om de gezagsgetrouwe berichtgeving van (Amerikaanse) media over met name de oorlog in Vietnam te analyseren. Het uitgangspunt is eenvoudig: de media dienen gevestigde belangen, die van de staat en grote bedrijven. Nieuws wordt op vier manieren ‘gefilterd’: door eigenaren (van kranten en tv-zenders), adverteerders, bronnen (officiële) en ‘handhavers’ (die op de media toezien). De filters garanderen dat media het ‘officiële verhaal’ napraten en verzet ertegen negeren of onderdrukken. Met als gevolg dat media in oorlogen, bijvoorbeeld, treuren om ‘waardige’ slachtoffers (gemaakt door de vijand) en ‘onwaardige’ (door de eigen partij) afdoen als nevenschade.

Het tweede deel van het boek bestaat uit gedetailleerde case studies van de berichtgeving over de oorlogen in Vietnam, Laos en Cambodja. Conclusie: de media waren helemaal niet zo kritisch als wel wordt beweerd, maar volgden veelal tamelijk slaafs de autoriteiten.

Die conclusie kun je nog steeds delen, al lezen deze hoofdstukken een halve eeuw later vooral als een uitputtende oefening in close reading, alsof twee monniken zich bij kaarslicht door oude papyrussen worstelen. Welke Nederlandse lezer heeft nu nog baat bij een acribische analyse van de Amerikaanse berichtgeving over het Tet-offensief in 1968?

Bij herlezing treedt bovendien de eenzijdigheid van de analyse nog wat scherper aan het licht dan toen. Bronnen die niet stroken met het betoog van de auteurs – over de communistische executies van ‘contrarevolutionairen’ in de stad Hué – worden gekleineerd of verdacht gemaakt als propaganda. Medio jaren zeventig maakte Chomsky zich al berucht door de berichten over genocide door de Rode Khmer in Cambodja af te doen als CIA-propaganda (in 1989 een van Bolkesteins verwijten aan zijn adres).

In Manufacturing Consent, geschreven toen de massamoord niet langer te ontkennen viel, kiest Chomsky een andere strategie: de wandaden van de Rode Khmer worden niet langer ontkend, maar verkleind tot ‘fase twee’ van een langere genocide die op conto komt van – uiteraard – de VS. Zo klopt alles gelukkig toch weer. Je hoeft het criminele karakter van de Amerikaanse oorlogsvoering in Zuid-Oost-Azië beslist niet te ontkennen om hier toch weer iets van ideologische bagatellisering in te proeven.

Maar nu de houdbaarheid van het Propaganda Model zelf, anno 2025. Chomsky en Herman bouwden hun model op de overzichtelijke twintigste-eeuwse wereld van analoge ‘massamedia’: broadcast televisie en dagbladen als The New York Times. Een top down journalistieke wereld, met kranten als bakens in een schaarste aan informatie en openbare bronnen.

Die wereld bestaat niet meer. De mainstream media waar Chomsky en Herman zich tegen afzetten zijn ingehaald door de digitale revolutie die onder meer TikTok, Twitter (nu X) en Facebook creëerde, de massamedia van de 21ste eeuw. Die revolutie – de grootste media-omwenteling sinds de boekdrukkunst – heeft het rijk der schaarste verbrijzeld en veranderd in een hoorn van overvloed: aan bronnen, beelden en doe-het-zelf-nieuws. Iedereen is nu zijn eigen G.B.J. Hiltermann en kan zijn eigen muckraker worden die onthult, ontmaskert en aanklaagt.

Dat betekende ook een radicale omwenteling in de verhouding tussen media, burgers, elites en de staat. Kranten drijven allang niet meer op adverteerders, maar vrijwel volledig op betalende lezers, die naast nieuws bediend worden met ook steeds meer – vaak polariserende – opinies. Adverteerders zijn uitgeweken naar sociale media. Eigenaren van ‘platforms’ zijn nu vele malen machtiger dan die van klassieke media. Tegelijk is de band tussen bureaucratische, politieke en economische elites en mainstream media vele malen losser geworden, zo niet verdwenen – weg ‘gedeelde belangen’.

Dat ondermijnt het hiërarchisch-analoge model van Chomsky en Herman. De onstuimige wereld van online media is niet middelpuntzoekend – de gefabriceerde consent in dit boek – maar middelpuntvliedend. In The Revolt of the Public (2018) beschrijft de Amerikaanse onderzoeker – en, pikant, oud-CIA-analist – Martin Gurri hoe de digitale revolutie een onophoudelijke cyclus van gezagscrises produceert. Elites staan onder voortdurende verdenking. Niet consensus is het effect, maar ongenoegen en revolte.

Radicaal en extreem-rechts heeft dat provo-potentieel van de online media-wereld de laatste decennia met voorsprong weten te omarmen. Trump, zegt Gurri, is „de Beethoven van Twitter”.

Met die rugwind is in Amerika een heel ander Propaganda Model verrezen: de rechtse media-ecologie van talkradio en Fox News en inmiddels, in zijn nieuwe ambtstermijn, de hang naar censuur en intimidatie van Trump. Dat nieuwe propaganda-model is geen verborgen structuur en je hebt geen academici nodig om het te analyseren, het is open en bloot. Trump noemt gevestigde media crimineel en schuift ze opzij ten gunste van ideologische napraters. En hij zaait angst. The Washington Post, icoon van de klassieke orde, wordt door tech-eigenaar Jeff Bezos in het gelid gezet. Elon Musk gaat als een razende tekeer door het overheidsapparaat. Hier wordt kortom op klaarlichte dag een nieuwe ‘consensus’ van bovenaf afgedwongen.

In dat model zijn de klassieke media allang geen poortwachters meer. Geen spreekbuis van de machthebbers maar hun boksbal, volksvijanden en verspreiders van fake news. De grens tussen Chomsky’s media-kritiek en die van Trump wordt zo ongemakkelijk dun.

Chomsky en Herman kunnen er niets aan doen dat de tijden zijn veranderd – maar ze geven zich er ook weinig rekenschap van. In de inleiding bij hun nieuwe editie van Manufacturing Consent (2002) stellen de auteurs tevreden vast dat nieuwe technologieën de toepasbaarheid van hun model alleen maar hebben versterkt, voordat ze doorschakelen om opnieuw hun gelijk te halen over Vietnam, Laos en Cambodja. Het laatste woord hebben in de oude wereld blijft belangrijker dan de taal van de nieuwe leren.

Ook pleitbezorgers van Chomsky zullen in de digitale omslag mogelijk nog het bewijs zien van zijn gelijk. Het oude Propaganda Model is eindelijk doorzien – we trappen er niet meer in – maar de structuur is dezelfde gebleven: we worden bedrogen door de media, nu de nieuwe. Maar dan rijst de vraag of en hoe die omslag eigenlijk mogelijk is geweest. De hegemoniale media hielden ons toch in een diepe brave-burgerslaap?

‘Alternatieve feiten’

Hier wreekt zich het hermetische karakter van het Model. Chomsky’s fixatie op de volgzaamheid van gevestigde media houdt geen rekening met ambivalenties – dezelfde media onthulden ook de Pentagion Papers, die een heel ander licht op de oorlog wierpen – of met tegenstrijdige belangen. De opkomst van de huidige rechtse media-ecologie is er daarom niet goed mee te verklaren. Een opvolger van dit boek zou Manufacturing Dissent moeten heten – over de fabricage van ‘alternatieve feiten’ en de productie van wantrouwen en complotdenken.

Blijkt de linkse Chomsky dan een wegbereider van de huidige, radicaal-rechtse kritiek op de Lügenpresse? Dat niet, maar in grote lijnen is de analyse wel vergelijkbaar: de media liegen om de deep state te beschermen. Overigens, een orthodoxe marxist was Chomsky nooit, eerder een anarcho-syndicalist.

Chomsky is bovendien altijd wars geweest van de intellectuele ‘kritische theorie’ die zo geliefd is onder linkse academici. Over Foucault merkte hij ooit op dat „niemand me nog het belang van ’s mans werk heeft kunnen uitleggen”. Marxistische academici hebben Chomsky op hun beurt gehekeld als een man die „in de negentiende eeuw is blijven steken” (aldus Terry Eagleton) en het laat-kapitalistische ‘wereldsysteem’ niet begrijpt.

Maar het is vooral zijn geopolitieke anti-amerikanisme, uitgedragen met een zeer Amerikaanse voorkeur voor empirie boven theorie, die de blijvende aantrekkingskracht van Chomksy’s werk verklaart, ook dat over journalistiek.

„Alles wat we begrijpen over mensen, is behoorlijk eenvoudig”, zei Chomsky ooit in een interview. Een geruststellende gedachte voor wie media-kritiek zoekt in heldere kleuren of tonen. Wie de omwenteling die zich nu voltrekt wil begrijpen, heeft er weinig of niets aan.


Lees ook

De elite zit niet te wachten op democratie

Illustratie Sebe Emmelot