Na een stroef verloop van de formatieonderhandelingen, heeft Pieter Omtzigt zijn positie opnieuw bepaald: hoewel hij niet bereid is toe te treden tot een meerderheidskabinet, ziet hij gedoogsteun aan een minderheidskabinet wel zitten. Ingegeven door zorgen over de bestuurscultuur en deskundigheid van potentiële ministers, is voor zijn partij een zakenkabinet ook nog altijd een optie.
Het idee van een zakenkabinet zal veel mensen ongetwijfeld aanspreken. Vakministers, zoals deskundige ambtenaren, hoogleraren en ondernemers, hebben veel verstand van een bepaald thema. Zij zijn gericht op de inhoud en nog niet gevormd door de Haagse bestuurscultuur van weinig transparantie en reflectief vermogen, zo is de gedachte. Vakministers kunnen beslissingen bovendien staven op zowel theorie als praktijk. Zij hebben immers gerichte vakkennis, maar kennen ook de noden en weerbarstigheid van de praktijk. Met een zakenkabinet wordt beoogd het vertrouwen van de burger in de politiek te herstellen.
Zwaard van Damokles
Het voornaamste bezwaar tegen het idee van Omtzigt gaat over de depolitisering van beleidskeuzes. Elke beleidskeuze die een minister maakt, blijft een politieke keuze en is nooit één-op-één terug te voeren op vakkennis. Antwoorden op politieke vragen zijn nooit logisch dwingend, objectief of apolitiek. Omstandigheden waarin de politiek functioneert, vragen altijd om een morele afweging. Persoonlijke waardeoordelen, partijafspraken, coalitieverhoudingen, klassenbelangen, intuïtie en onderbuikgevoelens spelen daarin onvermijdelijk een rol.
Om de bestuurscultuur te doorbreken is het noodzakelijk dat een politicus daarover openheid geeft. Het daadwerkelijke beslissingsproces verhullen achter een sluier van technocratische taal, is funest voor het vertrouwen in de politiek. Als de aanpak van de pandemie één ding heeft uitgewezen, is het dat instrumentele rationaliteit als politiek beslissingsmodel niet op veel steun kan rekenen.
Dat in de politiek de achterliggende afweging vaak niet wordt prijsgegeven, heeft te maken met de persoonlijke en publiekelijke druk waar bestuurders mee te maken hebben. Ministers moeten beslissingen nemen die het leven van anderen voorgoed zullen veranderen, terwijl zij de publieke opinie als een zwaard van Damokles boven zich voelen. Dat brengt hen in een precaire positie: ze moeten beslissingen tegelijkertijd tegenover anderen én zichzelf kunnen verantwoorden. In die dualiteit opent zich de subjectiviteit van een goede politicus. Argumenten op basis van feiten, theorie en praktijk hebben gezag en dragen een beslissing, maar waar het uiteindelijk op aankomt is of een politicus kan getuigen: ik kán niet anders.
Personalistisch mensbeeld
Deze gewetensvolle opvatting van politiek bedrijven is de laatste jaren naar de achtergrond verschoven. Via rationele gronden is het beleid steeds meer losgekomen van de persoon. Daardoor zijn algemene claims verantwoordelijk gemaakt voor wezenlijk persoonlijke beslissingen. Hoewel dit een verklaarbare strategie is, heeft het gezorgd voor een cultuur waarin het ontwijken van verantwoordelijkheid genormaliseerd is. Sterker nog: het is essentieel gebleken voor politiek lijfsbehoud.
Juist Omtzigt, die een personalistisch mensbeeld aanhangt, moet een zakenkabinet niet willen. Een goed politicus verschuilt zich niet achter vakkennis, maar geeft openheid en durft persoonlijke verantwoordelijkheid te nemen wanneer de meesten zouden bezwijken onder de druk.
Jarik ten Cate promovendus rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Utrecht