De ID.7 is enorm. Bijna vijf meter lengte is veel voor een Volkswagen. Anderzijds hoef je voor zo’n lap staal dus geen Mercedes meer te kopen. Deze volkslimo is, althans in theorie, kroon op een democratiseringsproces dat tennis, hockey, chardonnay en psychotherapie naar de gewone mens liet afdalen. Voor VW is wel te hopen dat de buffelende burger loon naar werken kreeg, want 64.000 euro is niet niets voor wat volgens eerdere berichten de elektrische troonopvolger van de deugdzame Passat had moeten worden. Is hij volgens VW ook niet, al is de uitsluitend nog als station leverbare Passat met 48 mille intussen evenmin een koopje. Wat de ID.7 wel is, blijkt een kwestie van perspectief.
Of je classificeert hem op basis van zijn grootte als verkapte topklasser, of je situeert hem met de Tesla Model 3 en zijn beoogde concurrenten aan de bovenkant van de middenklasse, waar ook een BMW i4 en een Ioniq 5 of 6 met grote batterijpakketten binnen het raamwerk vallen. Volgens die toetsingsoptie is hij aan de prijs als je weet dat je voor 60 all-in in een afgeladen Koreaan of Model 3 met bijna 500 pk stapt. De i4 is duurder, maar dat is wel een BMW met de prestigebonus die de VW-rijder onthouden blijft. Parkeer je de ID.7 vervolgens in een rijtje grote Mercedessen, Audi’s en BMW’s, dan lijkt 64k voor zoiets kolossaals een fooi. De BMW i5 begint bij 77.000 euro, de door hun extreme stroomlijnvorm smaakgevoelige EQE en EQS van Mercedes zitten er een beetje tot ver boven.
Het verschil: die manifesteren zich met glans en glitter als elite. De ID.7 presenteert zich als een welgedane burger met wat welvaartsvet. VW omarmt de Tesla-strategie om auto’s standaard zo compleet mogelijk te leveren. Dat maakt lange optielijsten overbodig en vereenvoudigt het productieproces. Zo rolt elke ID.7 piekfijn van de band met head-up-display, enorm beeldscherm, verwarmd stuur en elektrisch verstelbare massagestoelen. Enige extra’s zijn metallic lak, het als een zonnebril zelfdimmende smart glass-panoramadak, plus de warmtepomp die er standaard op had moeten zitten. Snelladen doet de ID.7 met 175 kW langzamer dan i4 en Model 3, maar je gaat er niet dood aan. De gigantische kofferklep ontsluit een fier bagageruim van 532 liter.
Zoom in voor alle details van de Volkswagen ID.7Klik op de punten voor uitleg over de detailsFoto Merlijn Doomernik
Waar hij ook staat, 64 blijft een bak geld. Daar moet je wel iets voor doen. De ID.7 heeft twee unique selling points. Hij is uitzonderlijk ruim en uitzonderlijk comfortabel. Het onderstel is boterzacht en de rust aan boord zal niet worden verstoord door wild geraas. Scheuren met dit rollende matras is moeilijk denkbaar en het vermogen is met 286 pk aan de bedeesde kant voor zo’n gewichtige machine. Voor twintigduizend minder heeft de basis-Model 3 praktisch hetzelfde vermogen. VW stapt bewust niet in de leeuwenkooi, dat valt te prijzen. Een Performance-variant met meer vermogen mogen ze van mij laten schieten. Dit is een van de fijnste reisauto’s die ik ken.
Vriendelijke reus
Wie zal hem kopen? Daarvoor moeten de Duitsers weer Duitsers worden. Ze moeten hun Tesla-neigingen bedwingen en weer degelijke Duitse prioriteiten stellen. De vriendelijke reus maakt het ze met tastbare verdiensten makkelijk. Hij haalt tot 600 kilometer op één lading, waarmee hij een voortreffelijke keus is in een land waarin nog grote afstanden worden afgelegd. Hij lijkt drie slagen efficiënter dan de bestaande ID-modellen met vergelijkbare accupakketten en dat is een indrukwekkende prestatie voor een auto zonder revolutionaire batterijtechnologie. Een aangekondigde versie met grotere batterij en 700 kilometer range lijkt minder urgent.
Voor zijn kansen in ons land houd ik mijn hart vast, al is prijs voor zakelijke rijders een abstractie. De aanstaande combi-variant wordt voor de klassieke Passat-rijder te begrotelijk. Als VW volgend jaar een nieuwe plug-inhybride station-Passat met een elektrische actieradius van ruim 100 kilometer in de handel brengt, zou het me niet verbazen als de ID.7 het op de leasemarkt tegen hem aflegt. Laatste punt van zorg is het design. Het volgt de week vloeiende lijnen van VW’s eerdere ID-modellen, die slecht vielen bij de doelgroep. Designchef Klaus Zyciora werd dit jaar als zondebok ontslagen.
Foto’s Merlijn Doomernik
VW’s nieuwe ceo Thomas Schäfer wil terug naar de klare lijn, maar deze roomsoes kon hij niet meer tegenhouden, zodat deze indrukwekkende auto een moeilijk stuk esthetica meetrekt naar een heden waarin VW miljarden moet bezuinigen om volgens Schäfer in de race te blijven.
Er staan nu alleen nog wat witte verfvegen. Heel licht, bij de overgang van de tegels van de woonwijk op het asfalt van de dwarsweg langs de dorpsgrens. Het zijn de restjes van een raadsel dat hier, op de kruising van de Tuinbouwweg en nieuwbouwwijk Geerpark in het Brabantse Vlijmen, de afgelopen weken ontstond.
Van de ene op de andere dag stonden er haaientanden op de weg, wel wat slordiger geschilderd dan normaal. Net een iets andere vorm driehoek, een fellere kleur wit, net niet helemaal recht, de ruimtes tussen de driehoeken asymmetrisch.
„Nee, we weten nog steeds niet wie dat heeft gedaan, het moet haast wel een buurtbewoner zijn geweest”, zegt Cees van Esch (67), leunend in zijn deuropening. Hij woont vlak naast het kruispunt. „Er wordt hier flink gebouwd, er is veel werkverkeer, dus er ontstaan soms wel gevaarlijke situaties”, zegt hij.
Het verkeer uit de woonwijk komt van rechts en heeft voorrang, maar er wordt op de dwarsweg veel harder gereden. Er zijn de laatste tijd ook veel nieuwe mensen komen wonen, waardoor het kruispunt veel drukker is geworden. „Het lijkt mij niet echt verstandig als mensen zomaar haaientanden op de weg kalken, maar ik zie het vooral als ludiek protest.”
De gemeente Heusden, waar Vlijmen onder valt, kon er in elk geval niet om lachen, volgens woordvoerder Bas Schel: „Wij vinden het prima als mensen hun mening uiten. Maar niet op deze manier, want dit is risicovol voor andere verkeersdeelnemers.” Verder wil de gemeente niet ingaan op de situatie; de haaientanden zijn weer weggehaald en de verkeerssituatie blijft voorlopig zoals hij is.
Illegaal maaien
Het gebeurt wel vaker dat bewoners eigenhandig verkeerssituaties aanpassen. In Leidschendam, Wilnis en Kampen legden ontevreden buurtbewoners drempels in hun straat om het verkeer af te remmen. In het Westland zijn sommige bewoners het niet eens met het ‘ecologische maaibeleid’ van de gemeente waarbij de wegbermen maar twee keer per jaar worden gemaaid. Een aantal van hen sloeg deze zomer illegaal aan het maaien, omdat de begroeiing zou zorgen voor slechter zicht in het verkeer.
Gemeentes treden in de meeste van deze gevallen streng op. In Waalwijk belandde een inwoner die in 2018 haaientanden op een weg in zijn buurt schilderde zelfs een nachtje in de cel.
Er zijn redenen te bedenken waarom mensen niet zomaar zelf verkeerstekens, -borden en drempels mogen plaatsen. „Dan wordt het een soort survival of the fittest op de weg, terwijl verkeersregels nou juist draaien om voorspelbaarheid en duidelijkheid”, zegt hoogleraar cognitieve psychologie Jan Teeuwes, die zich aan de Vrije Universiteit heeft gespecialiseerd in verkeerspsychologie. „Ambiguïteit kan levensgevaarlijk zijn.”
Maar in Heusden en op de andere plekken met iets te initiatiefrijke bewoners komt wel de vraag op waarom zij niet directere invloed hebben op de wegsituatie als zij vinden dat die bijvoorbeeld gevaarlijk is. Zijn de mensen die zelf dagelijks over de weg rijden niet beter in staat om te zien wat er nodig is dan een ambtenaar vanuit het gemeente- of provinciehuis? Het gebeurt namelijk ook meer dan eens dat verkeerssituaties waar inwoners al jaren over hadden geklaagd pas worden aangepast nadat er iets ergs is gebeurd. Zo werd onlangs in Rotterdam op veel wegen rond het centrum de maximumsnelheid verlaagd van 50 naar 30. Bewoners zeiden al jaren dat de wegen onveilig waren, maar pas nadat een 14-jarig meisje door een auto was aangereden en overleed, nam de gemeente maatregelen.
Standaardformulieren
Haaientanden schilderen of drempels neerleggen gaat nogal ver. Maar bewoners komen ook op andere manieren in actie. Denk aan de fluorescerende plastic klaar-overs met een oranje vlaggetje, met de boodschap: hier wonen kinderen, dus rij rustig. Soms plakken omwonenden op lantaarnpalen of containers langs de weg stickers met lagere maximumsnelheden dan er eigenlijk gelden.
De grens tussen goedbedoelde ‘nudges’ en illegale ingrepen is niet altijd duidelijk. „Een jurist zal je ongetwijfeld kunnen vertellen waarom zelf haaientanden verven niet rechtsgeldig is”, zegt hoogleraar verkeerspsychologie Dick de Waard van de Rijksuniversiteit Groningen daarover. „Maar de echte vraag is natuurlijk: waarom worden bewoners niet eerder en beter bij besluitvorming betrokken?”
Soms plakken omwonenden stickers met lagere maximum- snelheden
Hoe het verkeer is ingericht heeft grote gevolgen voor de veiligheid en leefbaarheid; hoeveel ruimte is er om te spelen, te fietsen, te lopen, hoeveel groen is er? Op veel beleidsterreinen is de laatste jaren meer aandacht is voor bewonersinspraak en burgerinitiatieven, bij verkeersinrichting is dat nog nauwelijks het geval. Bewoners zijn veelal aangewezen op standaardformulieren en -procedures bij gemeenten die niet altijd snel of soepel verlopen, signaleert verkeerskundige Eric van Berkum, hoogleraar aan de Universiteit Twente: „Ik ben een aantal jaren voorzitter geweest van de werkgroep-verkeer in het dorp waar ik woon. Wij spraken twee keer per jaar met de betreffende ambtenaar die ons geduldig aanhoorde, maar zelden overging tot actie.”
Ook hij is er geen voorstander van dat bewoners zelf een kwast pakken. „Dan wordt het al snel een janboel. Maar een traag opererend ambtenarenapparaat doet het vertrouwen in goed bestuur niet per se veel goed.” Verkeershoogleraar Marco te Brömmelstroët en journalist Thalia Verkade kwamen in hun boek Het recht van de snelste (2020) ook al tot de conclusie dat voor wie inspraak wil hebben op de verkeerssituatie in zijn buurt er maar één ding op zit: „Bijten als een pitbull. Niet meer loslaten. Dan heb je een kans op succes.”
Haaientanden verplaatsen
Soms lukt het wel. Zo werd eerder dit jaar na een geslaagde proef in het centrum van Amsterdam de plaatsing van haaientanden op drukke fietskruisingen veranderd, na klachten van fietsers. Op sommige plekken stonden de haaientanden direct na een oversteekplaats, waardoor er bij drukte opstoppingen ontstonden. In de oude situatie moesten net overgestoken fietsers voorrang verlenen aan fietsverkeer van rechts. In de aangepaste situatie is dit omgedraaid.
De gemeente Amsterdam experimenteert ook met radicaler nieuwe verkeerssituaties. Het pontplein achter Amsterdam Centraal is sinds 2016 ingericht als zogeheten ‘shared space’: al het verkeer kan er kriskras door elkaar rijden en iedereen mag zelf bepalen hoe hij oversteekt. De gemeente is tevreden over de resultaten: het aantal ‘gedeelte ruimtes’rond het station wordt uitgebreid.
Maar dit soort zelforganisatie in het verkeer werkt „alleen als het volstrekt duidelijk is voor iedereen dat dat de nieuwe situatie is”, zegt verkeerspsycholoog Jan Teeuwes van de VU. „Duidelijk aangekondigd, en ook breed gedragen.” Bij shared spaces worden verkeerstekens verwijderd, in plaats van toegevoegd. In Den Haag werd zo’n gedeelte ruimte in het stadscentrum weer teruggedraaid, zegt hij „vanwege gevoelens van onveiligheid”.
De passanten bij het kruispunt in de nieuwbouwwijk in Vlijmen zijn opvallend eensgezind: zelf zomaar driehoeken op de weg schilderen, liever niet. „Dan wordt het een rommeltje”, zegt Annette Verweij die in de buurt woont. „Maar ik hoop wel dat de gemeente nog eens goed komt kijken.”
Dat de situatie hier niet optimaal is, blijkt op deze doordeweekse ochtend. Een grijze Volkswagen Polo rijdt in stevig tempo vanuit de wijk de kruising op, en moet door een snel tegemoetrijdende auto op de dwarsweg plots op de rem. Vlak voorbij de witte verfresten.
Moeder: „Ik heb een eeneiige jongenstweeling van 10 jaar. Ze hebben een haat-liefdeverhouding. Hoe ga je om met die onderlinge competitie en conflicten die vanuit het niets escaleren? Vermoeiend als ouder. Hoe haal ik hier de scherpe kanten vanaf?”
Accepteer competitie
Jenny van Dongen: „Het is heel normaal dat kinderen in een gezin zich met elkaar vergelijken. Die onderlinge competitie is niet per se problematisch, maar hoort bij de ontwikkeling.
„Bij eeneiige tweelingen is met die onderlinge vergelijking natuurlijk iets bijzonders aan de hand, omdat ze zo op elkaar lijken. Omdat ze voortkomen uit dezelfde gesplitste eicel hebben ze exact hetzelfde dna. Als je steeds een kopie van jezelf ziet, ben je ook meer geneigd je daarmee te vergelijken. Het kan pijnlijk zijn als de een iets (nog) niet kan wat de ander wel lukt. Een kind van zes snapt dat een oudere broer iets heeft bereikt omdat hij ouder is. Bij tweelingen wordt die frustratie niet verzacht door een verschil in leeftijd. Daardoor kan de competitie wat feller uitpakken, en wat pijnlijker zijn.
„De onderlinge vergelijking wordt versterkt door de buitenwereld. Tweelingen, en met name eeneiige tweelingen, worden steeds met elkaar vergeleken. Probeer dat als ouder in ieder geval niet te doen, maar de kwaliteiten van beide jongens te waarderen. Leg uw jongens uit dat de band die ze hebben heel speciaal is, en dat ruzies daar een beetje bij horen, juist omdat zij zo vertrouwd met elkaar zijn en elkaar zo goed kunnen begrijpen. Dat het normaal is dat ze in sommige levensfases minder goed met elkaar kunnen opschieten, maar dat ze als ze ouder worden een grote bron van steun voor elkaar kunnen zijn.
„Kijk voor de pedagogische uitdagingen van ouders met een tweeling ook eens op de website van de Nederlandse vereniging voor ouders van meerlingen: NVOM.”
Individuele aandacht
Coks Feenstra: „Het tweelingschap heeft prachtige kanten, maar levert ook frustraties op. Elk kind wil het eigen ‘ik’ vinden. Wie ben ik, wat maakt mij uniek? Voor eeneiige tweelingen kan de band met broer of zus daarom beklemmend voelen: wie ben ik als ik zo op de ander lijk?
„Door de hechte band die veel eeneiige tweelingen hebben, denken ouders al snel: ze hebben aan elkaar genoeg. Dat is niet waar. Ze hebben apart van elkaar een sterke relatie met hun ouders nodig om zich goed te ontwikkelen. Uit onderzoek blijkt dat hoe sterker die band is, hoe beter het tweelingkind de eigen identiteit vindt. Dat is ook logisch, want juist in het individuele contact met de ouder leert het kind over zichzelf. Ouders ‘spiegelen’ hun kind en helpen het zichzelf te ontdekken. Dit gebeurt veel minder als de tweeling altijd samen met de ouder is, omdat de tweeling dan ook sterk op elkaar reageert.
„Doe vaak iets met de jongens apart. Laat bijvoorbeeld om en om met ze de hond uit, of ga met een van de twee boodschappen doen. Door die ouderlijke aandacht krijgen hun eigen eigenschappen en behoeftes meer aandacht. Laat ze ook apart van elkaar speelafspraken maken met vriendjes en vriendinnetjes.
„Door meer ruimte tussen hen te creëren kunnen ook de onderlinge spanningen afnemen. Leer hen ook om zich tegenover elkaar uit te spreken over hun irritaties. Uit onderzoek blijkt dat tweelingen dit vaak heel moeilijk vinden.”
Coks Feenstra is als ontwikkelingspsycholoog gespecialiseerd in de opvoeding van tweelingen. Ze schreef Tweelingen en school en Het grote tweelingenboek.
Dit hebben veel mensen weleens meegemaakt. Je stuurt een appje naar, laten we zeggen, je vader. Je vraagt of hij, noem eens iets, dat weekend wil komen klussen, er moeten nog wat dingen gebeuren in huis.
Hij antwoordt: „ok”.
En je denkt: waarom is-ie boos?
Nadat je iets langer naar zijn korte berichtje hebt gekeken, begrijp je beter waaróm je dat dacht.
Het is niet dat er ‘ok’ staat, in plaats van voluit ‘oké’, want dat zou net zo geïrriteerd zijn overgekomen.
Is het dat er geen uitroepteken achter staat, om over te brengen hoe verheugd hij is dat hij de lamp in je schuur mag ophangen? Ook niet, want dat uitroepteken – oké! – zou het gevoel dat je hem een beetje nijdig hebt gemaakt juist versterken. Dat hij het dit keer nog voor je wil doen, maar dat het wel veel wordt allemaal. Goed dan! Ik kom wel!
Een punt dan? God, nee. Dan kon er net zo goed staan: vooruit, maar dit is de laatste keer, en daarna wens ik eigenlijk helemaal geen contact meer met je te hebben.
Strikt genomen is alles in orde, toch? Je vroeg hem iets en hij antwoordde positief. Vanwaar dan toch dat gevoel dat er frictie tussen jullie is?
Dan weet je het ineens: er staat geen emoji bij.
Menselijkheid
Het kán – maar hoeft natuurlijk niet – op een generatiekloof wijzen. Tussen de digital natives (zij die opgroeiden met de communicatievormen van het digitale tijdperk) en de digital immigrants (zij die er pas als volwassene mee moesten leren omgaan). De eerste groep is gewend geraakt aan emoji’s als een soort taalkussentjes: je kunt je boodschap er wat zachter mee laten landen. Emoji’s voegen menselijkheid en nuance toe en helpen de ontvanger de tekst te interpreteren. Waren jij en je vader in dezelfde ruimte toen je het vroeg, dan had je zijn intonatie opgemerkt, of dat hij vriendelijk naar je glimlachte. Dan had je direct begrepen dat ‘ok’ betekende: tuurlijk, ik zal er zijn.
WhatsApp is, net als berichtendiensten als Apple’s iMessage en Facebook Messenger en het vroegere ICQ en MSN Messenger (maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld e-mail), een vorm van instant messaging: een digitale vorm van communicatie waarbij je een mondeling gesprek zo dicht mogelijk benadert.
„Dat noemen we synchrone communicatie”, zegt taalonderzoeker Lieke Verheijen (35) in haar werkkamer aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. „Je reageert heel snel op elkaar, het gaat heen en weer, je typt wat je anders casual zou zeggen.”
Maar het grote verschil met een mondeling gesprek is het gebrek aan non-verbale signalen. „Gezichtsuitdrukkingen, handgebaren, lichaamstaal in het algemeen, maar ook wat we paralinguïstische communicatie noemen: intonatie, klemtoon, volume, etcetera.”
Al die aspecten van een echt gesprek, die óók informatie overbrengen, heb je niet als het puur schriftelijk is. „Je kúnt dat niet overbrengen met alleen woorden. Daarom zijn emoji’s zo populair geworden: om te compenseren voor dat gebrek aan non-verbale signalen.”
‘Liggend rond haakje’
De Russisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov (1899-1977), van de klassieker Lolita, liet zich in zijn latere jaren nooit meer mondeling interviewen. Hij had het weleens geprobeerd, maar hij kon zichzelf niet uitstaan in een geïmproviseerd gesprek. Dan begon hij te hakkelen en zou hij het liefst steeds teruggaan naar vorige zinnen om dingen toe te voegen of te schrappen. Op schrift vond hij zichzelf veel beter communiceren. Journalisten die hem wilden interviewen beval hij de vragen per post op te sturen, en dan zou hij ook op papier antwoorden. Ze mochten daarna best bij hem langskomen in het Zwitserse Montreux, als ze wat couleur locale zochten of zijn Russische hazewindhond wilden zien, maar dan las hij de antwoorden in hun aanwezigheid voor uit zijn notitieboekje.
In april 1969 stelde een interviewer van The New York Times hem op deze manier een vraag waar hij, Nabokov, eigenlijk alleen maar veelzeggend om wilde glimlachen. Maar hoe deed hij dat, met alleen tekst tot zijn beschikking?
Hij schreef: „Ik denk vaak dat er een speciaal typografisch teken zou moeten zijn voor een glimlach.” Hij zag „een soort ingevallen teken” voor zich, „een liggend rond haakje”.
Dus ook Vladimir Nabokov had graag de beschikking gehad over een emoji.
Wie weet dat een doodshoofdje nu betekent dat je dood bent gegaan van het lachen?
In de jaren tachtig kwamen een Amerikaanse computerwetenschapper en een Japanse ontwerper onafhankelijk van elkaar op het idee om zo’n gezichtsuitdrukking te maken met de tekens die voorhanden waren op het toetsenbord. De Amerikaan heette Scott Fahlman. Hij opperde op het digitale prikbord van de universiteit waar hij werkte dat ze duidelijk konden maken dat iets een grapje was door er 🙂 aan toe te voegen, en 🙁 als het géén grapje was. „Lees het zijwaarts”, schreef hij erbij. De Japanner heette Wakabayashi Yasushi en bedacht er een waarvoor je het hoofd niet hoefde te buigen om ’m goed te zien: (^_^)
Zo werden de westerse emoticons, zoals ze genoemd werden, en de vaak nog veel complexere Japanse kaomoji’s onderdeel van hoe mensen via internet met elkaar communiceerden. Toen de techniek het eenmaal toeliet, kwamen al snel de gezichtsuitdrukkingen in de vorm van kleine plaatjes – en echt populair werden die emoji’s, zeker in het Westen, toen ze ongeveer vijftien jaar geleden werden geïmplementeerd in de software van Google en Apple.
Tegenwoordig is een in Californië gevestigde non-profitorganisatie, het Unicode Consortium, verantwoordelijk voor de standaardisering van emoji’s én de poortbewaker van welke er mogen zijn.
Naakt
We kunnen inmiddels niet meer zonder, lijkt het. In een onderzoek onder tweeduizend Amerikanen dat deze zomer werd gehouden zei 41 procent (en 70 procent van de Gen Z’ers) dat een bericht een emoji nodig heeft om compleet te zijn. Anders voelt het ‘naakt’.
Goed, maar welke dan, wanneer, bij wie? Want dat luistert nauw. Emoji’s helpen misverstanden te voorkomen, maar kunnen ze ook in de hand werken, omdat er tussen groepen mensen verschillen zijn in hoe ze opgevat worden.
„Ik merk in mijn onderzoek dat Gen Z’ers, en tot op zekere hoogte millennials, de nuances beter kunnen onderscheiden”, zegt Lieke Verheijen. „Er is inmiddels ook zo’n groot assortiment, meer dan 3.600 verschillende emojis zijn er, dat het een beetje overweldigend kan zijn. En het zijn heel kleine plaatjes. Je moet best goed naar de vorm van de ogen kijken om te zien welk gezichtje nou verdrietig is en welke er huilt van het lachen.” Verheijen merkt ook dat oudere generaties de emoji’s „at face value” gebruiken en interpreteren. „Een duimpje omhoog betekent: ja, dit is goed. Onder jongere generaties is die eerder ironisch of sarcastisch bedoeld.”
De betekenis van een emoji verschilt zelfs per interactie en kan op elk moment en in elke context anders zijn, zegt Monica Riordan (38), hoogleraar experimentele psychologie aan de Amerikaanse Chatham University, in een mailconversatie (waarin ze zich, mét gemoedelijk-dichtgeknepen-oogjes-glimlach, verontschuldigt dat ze het druk heeft en dat haar antwoorden daarom wat rommelig door elkaar staan).
Ze noemt wat voorbeelden: „Het blauwe petje betekent onder jongere mensen ‘je liegt’, maar ik gok dat weinig mensen boven de 35 die interpretatie kennen. De eenhoorn staat voor eigenzinnigheid en nieuwigheid, maar wordt soms ook gebruikt als symbool voor lhbti-rechten.” In een appgroep met haar vrienden gebruikte een paar jaar geleden iedereen de hele tijd de emoji van het kopje koffie omdat de Dominicaanse honkballer Gregory Polanco, bijnaam ‘El Coffee’, voor de door hun geliefde Pittsburgh Pirates speelde. „Het gebruik van die emoji liep weer terug toen het honkbalseizoen ten einde was en verdween helemaal toen hij voor een andere club ging spelen.”
Wat ze daarmee wil zeggen: emojigebruik is complex en kan tot misverstanden leiden, „maar het kan ook zorgen voor een groepsgevoel, het idee dat je ergens bij hoort”.
Dat ziet Verheijen ook. „Je moet onderdeel zijn van een zekere in-crowd om alles bij te houden. Dat een doodshoofdje nu ineens betekent dat je dood bent gegaan van het lachen is niet iets wat iedereen meteen begrijpt.”
Afspraken
En hoe moet het als je je gesprekspartner niet kent? Hoe kom je dan tot (onuitgesproken, onbewuste) afspraken over welke emoji’s wanneer oké zijn?
Dan gaat het al snel over ‘taalaccommodatie’ en ‘taalstijlaccommodatie’, zegt Lieke Verheijen: je past je communicatie aan de ander aan. Je houdt rekening met leeftijdsverschil, culturele achtergrond, sociale afstand, of het een professionele of privésetting is (een knipoogje naar je baas, of beter van niet?), of iemand lager of hoger in de hiërarchie staat. Daar kies je emoji’s bij, maar ook welke afkortingen, grapjes of gifjes gepast zijn. Zo ben je in digitale communicatie voortdurend afwegingen aan het maken.
„Zelf doe ik dat op Marktplaats”, zegt ze. „Dan denk ik: ik wil iets verkopen, moet ik dan heel formeel en netjes communiceren, of kan ik ‘hallo’ en ‘jij’ zeggen en er smileys bij zetten?”
En?
„Ik begin formeel. Zodra ik merk dat de ander ook maar enigszins informeel is, ga ik daar meteen in mee. Want die taalstijlaccommodatie, dat werkt gewoon. Onderzoek toont aan dat mensen je sneller aardig vinden als je je taalgebruik afstemt op de ander. Ik zet er wel al snel een emoticon bij, dus een dubbele punt met een haakje. Simpel, onopvallend. Want zo’n kleurrijk gezichtje is wel een extra drempel. O, een géle smiley! Dat gaat wel ver.”
Als de ander het vanaf daar oppakt, zegt ze, „kan het al snel steeds informeler worden”.
Bommetje
Met de punt is ondertussen iets geks aan de hand: die lijkt het tegenovergestelde te doen van wat emoji’s doen. Het is geen taalkussentje maar een venijnig bommetje onder je boodschap.
Om aan te geven dat de zin ten einde is, hebben we hem in tekstberichtjes niet meer nodig, want we sturen vaak al elke zin in een apart wolkje. Dus heeft zich hier iets voorgedaan wat ‘exaptatie’ heet, schreef taalkundige Lauren Fonteyn enkele jaren geleden in een essay op Neerlandistiek.nl: zo heet het als een deel van de taal overbodig wordt en als vanzelf een nieuwe functie krijgt. De afsluitende punt zat „zonder baan”, schreef ze, maar er werd „een nieuwe functie gevonden: een negatieve lading geven aan de voorgaande boodschap. Naast het blije ik ben er!, het vragende ik ben er?, het twijfelende ik ben er…, en het neutrale ik ben er kan u […] angst en vernieling zaaien met een ijskoud ik ben er., waar u niet alleen mee aangeeft dat u er bent, maar ook dat u problemen hebt meegebracht.”
Om het mondelinge gesprek te benaderen en „de flow erin te houden”, zegt Verheijen daarover, „hebben we de neiging dingen weg te laten die niet essentieel zijn. Hoofdletters, diakritische tekens zoals trema’s of andere accenten op letters, maar ook niet-essentiële interpunctie.” Inhoudelijk voegt de punt niets toe, dus als je er wél een zet, valt het meteen op. „En dan gaat de ander er meer achter zoeken. Waarom zo stellig, zo hard? Betekent het: punt uit, einde verhaal?”
Uitroeptekens en vraagtekens hebben overigens nog wel een functie, maar, zegt ze, met de kanttekening dat die al snel confronterend kunnen zijn. En zéker als je zo’n leesteken meerdere keren herhaalt: Wat bedoel je??? „Dat komt héél heftig over.”