Wat moet het heerlijk zijn om Protogermaans te horen spreken, of het zelf te spreken. Prachtige welluidende woorden in de mond te nemen als gasaljo (huisgenoot), frijondz (vriend) en andawurdijanan (antwoorden). Maar helaas, het Protogermaans is geen echte taal, het is een wetenschappelijke reconstructie van hoe het Oergermaans, de moedertaal van alle Germaanse talen, geklonken moet hebben toen het, meer dan tweeduizend jaar geleden, in het zuiden van Scandinavië werd gesproken.
Door verwante woorden uit de verschillende Germaanse talen en dialecten met elkaar te vergelijken kun je als het ware terugrekenen naar de oorspronkelijke Protogermaanse vorm. Die methode werd ooit, rond 1820, door Jacob Grimm ontdekt, en sindsdien is er door een legertje taalkundigen enthousiast aan gewerkt.
De goeie ouwe taal van taalkundige Yoïn van Spijk gaat over de etymologie van allerlei Nederlandse woorden, en daarbij speelt het Protogermaans een sleutelrol. Het boek is in hapklare brokken geschreven, elk hoofdstukje heeft de lengte van een column. Ook de stijl is die van columns: slim en grappig.
Van Spijk begint ieder hoofdstukje met een vraag of mededeling die de lezer nieuwsgierig maakt. Wist u dat het Nederlandse fraai, het Franse vrais (waar) en het Engelse very (heel) van hetzelfde woord afstammen? Wist u dat in tenen en schoenen twee keer de meervoudsuitgang -en zit? In gegeten zit twee keer het voorvoegsel ge-. En, nu we toch bezig zijn: in varkentje zit twee keer een verkleinende uitgang. Ooit heette het dier een var. Varken betekende varkentje.
Al die hoofdstukjes samen geven een mooi beeld van de dynamiek van taal: zowel de vorm van de woorden als de betekenis ervan is veranderlijk. De vormveranderingen laten zich nog het makkelijkst beschrijven. Daar zijn grote patronen in te ontwaren. Toen holt hout werd, werd golt ook goud, en wolt woud. Als thingan via thinc en dinc in ding is veranderd, dan geldt in de hele taal dat de th’s voortaan worden uitgesproken als d’s, en de nk’s als ng’s.
Ook hebben woorden in de loop der eeuwen vaak de neiging om korter te worden. Matisahsan werd mes, aiwohaftaz werd echt. Niks bijzonders, dat gebeurt nog steeds. Mensen denken dat ze eigenlijk zeggen en natuurlijk, maar als je goed luistert is het vaak eik en tuuk.
De manier waarop de betekenissen van woorden veranderen, is waarschijnlijk ook terug te voeren op algemene wetmatigheden en patronen. Maar die worden in boeken over etymologie – en Die goeie ouwe taal is geen uitzondering – meestal niet heel duidelijk beschreven. Je vraagt je af: wat kan er wel en wat kan er niet op dat gebied?
Sowieso vinden taalkundigen het gemakkelijker om de vorm te beschrijven. Dat met die vorm soms ook de betekenis van woorden verandert, wordt voor lief genomen, maar heeft tot nu toe nog geen duidelijke theorie over betekenisverandering opgeleverd. Daar is nog werk aan de winkel.
