N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Het instrument Het prikken van een infuus lijkt simpel. Maar arts Emma Bruns zegt: zonder ervaring, handigheid en stressbestendigheid kan het misgaan. Aflevering 1 in een nieuwe reeks over attributen in het ziekenhuis.
Illustratie Roland Blokhuizen
Er zijn zaken die je gaan opvallen als je er mee van doen hebt gehad. Beroepsdeformatie. Als je, zoals ik, in een ziekenhuis wel eens een infuus moet prikken, loop je de kans overal bloedvaten in het straatbeeld te zien. Bouwvakkers met joekels van kabels rustend op hun gespierde onderarmen, een mager vrouwtje achter een looprek met een huid zo los dat de vaten er alle kanten op rollen. Het blijft me onwillekeurig fascineren.
Ik heb er altijd plezier in gehad. Er zijn weinig dingen waar je in het ziekenhuis patiënten zo snel blij mee kan maken als met een welgemikte prik. De handeling lijkt triviaal. Het is het moment waarop je even een krukje pakt naast het bed, de stuwband zijn werk laat doen en ondertussen een glimp mag opvangen van een heel leven. Als je iemands hand vastpakt om erin te prikken, is de natuurlijke reflex om de spieren aan te spannen. In een gespannen hand of arm valt niet te prikken. Het is dus zaak om ondanks het feit dat je op het punt staat om iemand pijn te doen, heel even een vertrouwensband te leggen.
Er zit geen naald in je arm
De methode om via de bloedbaan medicijnen toe te dienen of juist ‘vervuild’ bloed te verwijderen, bestaat in de geneeskunde al enkele eeuwen. Het principe is simpel. Een infuus bestaat uit een naald die kan variëren in dikte van 14-24 Birmingham Gauge (een bizar maatsysteem afkomstig uit de 19e-eeuwse Britse ijzerindustrie) waarbij het laagste getal de grootste diameter beschrijft en daarmee dus het meeste vocht per minuut kan worden toegediend. In de praktijk wordt er meestal gesproken over ‘een blauwe’ of ‘een roze’. Om de naald zit een plastic huls die na het aanprikken van een vat deels in het bloedvat wordt geschoven en aangesloten kan worden op een infuussysteem. In tegenstelling tot wat sommige patiënten die angstvallig hun infuusarm stil houden denken, zit er dus geen naald meer in je arm.
De handeling lijkt triviaal tot het niet lukt. Een spekkige peuter van twee met een bloedvergiftiging waarbij geen vat meer te zien of te voelen is. Een patiënt met ernstige brandwonden en slechts nog een paar vaten op een kleine voet een optie zijn. En vooral, voor ons als chirurgen en chirurgen in spe, de noodzakelijke toegang voor een doodzieke patiënt met een maagperforatie of een gebarsten lichaamsslagader die we toch echt liever opereren nadat hij, door middel van intraveneuze medicatie, onder narcose is gebracht. Dan zijn toch even, al geven we dat niet graag toe, de anesthesiologen, de echte ambachtslieden.
Naar Nederland vertrokken Surinamers waren burgers van het koninkrijk toen het land in 1975 onafhankelijk werd. Maar hoe gelijkwaardig was hun burgerschap in Nederland daarna?
Politicoloog Eline Westra (1993) promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam op een onderzoek naar ‘postkoloniaal burgerschap’. Dat idee houdt in dat het koloniale verleden doorwerkt in juridische en sociale regelingen rond burgerschap. Migranten uit een voormalige kolonie, zoals Surinamers in Nederland na 1975, voelden het als onrecht om voortaan te gelden als ‘gewone’ buitenlanders.
Aan de hand van archiefonderzoek en interviews met Surinaamse burgers en activisten belicht ze controverses rond de regelingen voor migratie en sociale rechten na de onafhankelijkheid van het rijksdeel. Surinaamse organisaties streden in de jaren zeventig vergeefs voor erkenning van leefvormen als ‘concubinaat’ (ongehuwd samenwonen) en ‘kweekjes’ (tijdelijke pleegkinderen). Met de visumplicht die in 1981 werd ingevoerd werd dat als onrecht ervaren door Surinaamse organisaties. Ze voelden zich behandeld als willekeurige vreemdelingen, vertelt Westra, inmiddels postdoc onderzoeker aan de Universiteit Leiden.
Waarom is dat onrecht? Suriname was al zes jaar onafhankelijk.
„Nederland was kort na de onafhankelijkheid ook nog opmerkelijk inclusief met de regels voor gezinshereniging. Na de eenzijdige visumplicht in 1981 zijn ook die sterk aangescherpt. Het argument was dat ‘concubinaat’ als vorm van samenleven in Suriname juridisch niet goed geregeld was. Maar wat vooral speelde was het stereotiepe idee dat Surinamers ‘sjoemelen’ met gezinnen, dat je vaak niet weet wie de vader is. In de praktijk betekende het dat een ongehuwde Surinaamse moeder niet langer de vader van haar kinderen naar Nederland kon laten komen. Terwijl concubinaat heel gebruikelijk was in Suriname toen het nog deel was van het koninkrijk, al was het huwelijk ook daar de norm. Het is een voorbeeld van postkoloniale ongelijkheid die had kunnen worden voorkomen met een bredere opvatting van Nederlands burgerschap.”
Wat zou die inhouden?
„Dat je verschillende manieren hebt om als voormalig rijksgenoten volwaardig Nederlander te zijn, met je culturele verschillen. Dat is waar Surinaamse organisaties destijds voor streden, een ‘gedifferentieerd burgerschap’. Ik denk dat dit nog steeds waardevol is. Nederland houdt niet op bij de Noordzee. We hebben nog steeds Caribisch Nederland en Nederland zelf staat ook in een postkoloniale context. Natuurlijk heel anders dan Suriname of Indonesië, maar ook Nederland is gevormd door de koloniale ervaring.”
De strenge visumplicht maakte heen en weer reizen veel moeilijker
Zou gedifferentieerd burgerschap niet leiden tot rechtsongelijkheid?
„Nee, het zou juist een manier zijn geweest om ongelijkheid te verminderen die een erfenis is van het verleden. Wat de Surinaamse organisaties die ik onderzocht destijds echt een klap in hun gezicht vonden was dat ze na drie eeuwen gedwongen onderdeel te zijn geweest van het koninkrijk nu ineens wettelijk werden behandeld als alle andere buitenlanders. De strenge visumplicht maakte heen en weer reizen veel moeilijker. Terwijl bijna alle Surinamers banden hebben met familie hier.”
Suriname drong aan op afschaffing van de visumplicht, maar vreesde ook dat veel mensen dan naar Nederland zouden vertrekken.
„Ja, dat dilemma kwam al heel vroeg aan bod in de besprekingen over onafhankelijkheid. Surinaamse leiders zaten in tweestrijd. Zij vonden het verwerpelijk dat hun voormalig landgenoten in Nederland ongelijk werden behandeld. Aan de andere kant wilden ze niet dat zoveel mensen het land verlieten en keken ze soms neer op Surinamers die naar Nederland gingen. Het is typisch een postkoloniale spanning waar geen eenduidig antwoord op te geven is.”
Het besef van een koloniale erfenis is er toch inmiddels? Voor ongedocumenteerde Surinamers in Nederland is een regeling gekomen.
„Die regeling was maar tijdelijk en zou wat mij betreft mogen worden uitgebreid. Ja, Suriname is in november vijftig jaar onafhankelijk, maar hoe lang is dat op een gedeelde geschiedenis van drie eeuwen? Politieke onafhankelijkheid is natuurlijk een grote gebeurtenis, maar de doorwerking van het verleden kun je niet zomaar stopzetten. Het gesprek daarover is pas net begonnen.”
Een regeling voor Surinamers in Nederland die voor 1975 geen AOW hadden opgebouwd is kennelijk vergeten bij de onderhandelingen.
„Dat zei een activist ook tegen me, die was teleurgesteld in de Surinaamse delegatie: ze hebben onze belangen onvoldoende verdedigd. Suriname had geen oudedagvoorziening ingevoerd, en dat leidde bij de onafhankelijkheid tot een AOW-gat bij Surinamers in Nederland. Aan de andere kant vermoedde hij dat Nederland zich er ook niet heel sterk voor heeft ingezet. Historisch gezien zijn mensen in de kolonies heel lang uitgesloten van sociale rechten. Omdat ze als minderen werden gezien en als fundamenteel anders. Een uiting van koloniaal denken.”
De vrees van het kabinet voor grote migratie was wel reëel: bijna de helft van de Surinamers wilde weg.
„Maar dan is het wel goed om door te vragen: waarom is er een angst voor de komst van deze mensen? Van mensen die Nederlands spreken en als Nederlander zijn geboren. Daar schuilen stereotiepe ideeën achter over mensen van kleur. Ook klasse speelde een rol, de grote groepen die in de jaren zeventig kwamen waren niet de elite of studenten.”
Zou ‘gedifferentieerd burgerschap’ nu nog een aanbeveling zijn?
„Ik gebruik het begrip vooral om te laten zien hoe mensen uit de voormalige kolonie hun burgerschap destijds beleefden. Ik wilde het niet hebben over de latere integratie van Surinaamse Nederlanders, daar is al zoveel literatuur over.”
Ben je hoopvol over de toekomst van postkoloniaal burgerschap?
„Het is goed is dat de stilte om kolonialisme eindelijk is doorbroken. Vooral dankzij decennia werk van organisaties en activisten. Politiek is een ander verhaal, daar zie ik nu weinig ruimte. Maar in de samenleving is het gesprek geopend. Dat vind ik hoopvol.”
De eerste vrachtwagens met hulpgoederen zijn zondag vanuit Egypte de Gazastrook ingereden. Dat meldt de Egyptische Rode Halve Maan op Facebook. Het gaat volgens de hulporganisatie om „meer dan 100 vrachtwagens” met 1.200 ton aan meel en voedsel. Ook de Egyptische staatszender maakt melding van de vrachtwagens.
Op beelden van persbureau AFP is een rij vrachtwagens met witte zakken te zien. De Franse krant Le Monde meldt dat de vrachtwagens niet direct de Gazastrook binnenrijden, maar eerst door een Israëlische grensovergang moesten voor inspectie. Via de grensovergang Kerem Shalom rijdt het konvooi Gaza in.
De levering van de hulpgoederen komt nadat Israël eerder op zondag gevechtspauzes aankondigde om humanitaire hulp mogelijk te maken. Het Wereldvoedselprogramma van de VN zegt in een statement op X dat het „genoeg voedsel in of onderweg naar de regio” heeft om de gehele Gazaanse bevolking bijna drie maanden te voeden. De afgelopen maanden kwam echter nauwelijks voedsel Gaza in, omdat Israël geen onafhankelijke hulp toeliet.
Liveblog Crisis in het Midden-Oosten
Eerste vrachtwagens met voedsel rijden vanuit Egypte Gaza in
In het land van Jean-Paul Sartre, een van de beroemdste aanhangers van het existentialisme, vraagt Tadej Pogacar zich na de ellendige bergetappe naar de Col de la Loze hardop af: „Waarom ben ik hier (nog)?”
De Sloveense wereldkampioen heeft net in de regenachtige Alpen succesvol alle aanvallen op zijn leidende positie in de Tour de France afgeslagen. Een vierde Tourzege is zo goed als een feit. Maar Pogacar bekent na afloop vooral de kilometers af te tellen naar de eindstreep in Parijs. „Ik kan niet wachten totdat dit allemaal voorbij is”, zegt Pogacar, „zodat ik weer andere leuke dingen kan doen in mijn leven.”
Pogacar is niet de eerste renner die begint over zijn leven buiten de koers. In hun jacht op de grote prijzen spenderen wielrenners meer en meer tijd aan trainingskampen en hoogtestages, ver van thuis. Mathieu van der Poel omschreef zichzelf anderhalf jaar terug als een wielermonnik, die grote delen van het jaar in Spanje verblijft om maar goed te kunnen trainen.
Trine Marie Hansen, de echtgenote van Jonas Vingegaard, beklaagde zich deze Tour over hoeveel haar man van huis moet zijn om in zijn allerbeste vorm aan de start te verschijnen. „Als Jonas zich wil opladen, dan zou hij bij ons thuis in Denemarken moeten zijn”, zei Hansen tegen het Deense Politiken. „Ik vrees dat hij zijn kaarsje aan beide kanten opbrandt”.
Pogacar stoort zich echter niet aan alle trainingsarbeid of aan het vele reizen; althans, daar hoor je hem tijdens de drie Tourweken niet over. Maar echt blij of enthousiast toont hij zich gedurende deze Ronde van Frankrijk ook niet. Bij Pogacar ligt het probleem elders: hij lijkt de belangrijkste wielerwedstrijd van de wereld niet (meer) leuk te vinden.
Wat is er met Tadej Pogacar, die zondag voor de vierde keer de Tour de France wint, aan de hand?
Zichzelf uitdagen
In aanloop naar de Tour de France, daags voor de voorbereidingskoers Criterium du Dauphiné, vertelde Pogacar aan journalisten hoe hij elk jaar probeert andere koersen te rijden. Vorig jaar deed hij voor het eerst in zijn carrière een dubbel van de Giro d’Italia en de Tour (die hij beiden won).
Dit jaar maakte de Sloveen zijn debuut in Parijs-Roubaix; de kasseienkoers die de afgelopen decennia werd gemeden door alle klassementsrenners omdat het risico op een valpartij op de Noord-Franse keien te groot is.
Nummer twee Jonas Vingegaard tikt geletruidrager Tadej Pogacar op de rug tijdens de twintigste etappe naar Pontarlier. Foto Marco Bertorello/AFP
Maar Pogacar vindt het leuk zichzelf uit te dagen, en wil proberen de vijf grootste eendagskoersen in het wielrennen – de zogeheten monumenten – allemaal te winnen. Drie won hij er al, Parijs-Roubaix (en Milaan-Sanremo) nog niet. In april kwam Pogacar heel dichtbij, tot hij na een stuurfout Van der Poel moest laten gaan; hij werd tweede.
„Ik wil gewoon nieuwe dingen ervaren en niet verveeld raken. Als ik altijd steeds weer hetzelfde zou doen, zou ik het waarschijnlijk niet lang volhouden”, verklaarde Pogacar die keuzes voorafgaand aan de Dauphiné, waarna hij even grinnikte. „Helaas zit ik elk jaar vast aan de Tour.”
Geïrriteerd
De Tour begint dit jaar met de Pogacar van eerdere jaren; volop doet hij mee in de ‘punchy’ etappes in de eerste week, versnellend tegen steile hellingen op. Pogacar verliest een sprint van Van der Poel, verslaat hem ook een keer. Hij verovert de gele trui al na de tijdrit in etappe 5, maar raakt hem ook nog twee keer kwijt – aan Van der Poel en de Ier Ben Healy. Pogacar lijkt het beiden wel te gunnen.
Gedurende de week tonen Pogacar en zijn ploeg UAE Team Emirates-XRG zich echter ook geïrriteerd, vooral over Visma-Lease a Bike, de ploeg van zijn rivaal Vingegaard. Het Nederlandse team wil de koers zo hard mogelijk maken, in een poging Pogacar te vermoeien. In de eerste, hectische dagen gunnen ze hem en de rest van het peloton geen moment rust.
Pogacar windt zich op over die tactiek. Hij noemt het energieverspilling, zegt het niet te begrijpen. Hij is ook boos als Visma-renner Matteo Jorgenson hem een keer afsnijdt als Pogacar een bidon wil aanpakken. In het vervolg van de Tour krijgt de Amerikaan geen mededogen meer. Zelfs als het verschil tussen de renners is opgelopen tot meer dan een half uur, reageert Pogacar op elke demarrage van Jorgenson.
Later in de Tour is er een incident als in startplek Vif een volgauto van Visma-LAB plots remt en Pogacar er bijna tegenop knalt. Het gebeurt per ongeluk, zal de podcast In de Waaier later achterhalen, maar Pogacar suggereert voor de camera’s dat het wellicht expres was.
Het venijn is de optelsom van vijf jaar Tourstrijd, waarin Pogacar en Vingegaard telkens eerste en tweede (of andersom) werden. Dit jaar lijken de teams en hun kopmannen op het niveau te zijn beland dat ze elkaar niets meer gunnen. „Ik ben hier niet om vijanden te maken”, zegt Pogacar halverwege de Tour. Maar: „Het is wel de Tour de France, dus je gaat elkaar ook niet zomaar uit de weg.”
Geen moment rust
Welgeteld een dag. Zo vaak heeft het peloton deze Tour rustig aan gedaan, verzucht Pogacar in het laatste weekend. Zijn gezicht ziet grauw na een lange dag in de regen. „We zeggen elk jaar dat het de zwaarste Tour ooit is, maar ik denk dat deze editie wel echt op een ander level zit.”
De tactiek van Visma-LAB om de koers zo hard mogelijk te maken, in combinatie met de dominantie van renners als Pogacar, Van der Poel en Vingegaard, hebben een enorme impact op de Tour van dit jaar. Renners die niet voor het klassement of hun kopman reden, grijpen elke mogelijkheid aan om de aanval te kiezen; ze zien het als hun enige kans op succes. Het peloton krijgt zo geen moment rust. Na twintig etappes ligt deze editie op koers om het record van snelste gemiddelde ooit, 42,1 kilometer per uur in 2022, ruim te verbreken.
Klassementsleider Tadej Pogacar met achter zich Jonas Vingegaard in de beklimming van de Col de la Loze, rit 18. Foto Loic Venance/AFP
In het algemeen klassement zijn de verschillen daardoor gigantisch. Vingegaard eindigt op ruim vier minuten van Pogacar, de Duitser Florian Lipowitz completeert het podium op meer dan elf minuten. Jordan Jegat, die tiende staat, heeft een achterstand van ruim 32 minuten.
Ook Pogacar is gesloopt; je ziet het aan zijn manier van koersen. Zijn overwinning op de Hautacam, de Pyreneeëntop waar hij eerder was verslagen door Vingegaard, is zoete wraak. Maar in de etappes naar de Mont Ventoux en Col de la Loze, nog twee beklimmingen waarop Pogacar in het verleden moest lossen, lukt het hem niet als eerste over de streep te komen.
„Ik had ze graag gewonnen”, geeft Pogacar na afloop van de koninginnerit naar de Col de la Loze toe. „Maar het was belangrijker om de gele trui te behouden.” Zijn eigen vermoeidheid dwingt Pogacar ertoe, tegen zijn aanvallende natuur in, om defensief te rijden.
Dominant
Zelf ontkent Pogacar met tegenzin in Frankrijk rond te rijden. „Ik heb het naar mijn zin met de jongens hier. Ik ben blij onderdeel te zijn van dit team.” Maar, zegt hij ook, dat is de enige reden dat hij zich vermaakt in de Tour. „Als ik elk jaar naar de Tour moet komen, dan kom ik voor de jongens en de sfeer in de ploeg. Niets anders.”
Pogacar is eerzuchtig genoeg om zijn prestaties er niet onder te laten lijden. Ook deze Tour de France is hij dominant, wint hij vier etappes en de bergtrui en rijdt hij veertien dagen in het geel. Hij juicht verbeten na de koninginnerit in de Alpen, nadat definitief duidelijk is dat hij opnieuw de Tour gaat winnen.
Geletruidrager Tadej Pogacar achter ploeggenoot Jhonatan Narvaez in een afdaling tijdens de 19de etappe naar La Plagne. Foto Marco Bertorello/AFP
Toch is het verschil met eerdere jaren groot. Twee jaar geleden zei Pogacar (die de gele trui toen aan Vingegaard moest laten) nog tijdens de afsluitende persconferentie van de Tour uit te kijken naar het jaar erop. „Ik ben alleen maar hongeriger geworden”, waren zijn afsluitende woorden op Vogezenberg Le Markstein.
Volgend jaar kan de nog altijd pas 26-jarige Pogacar met een nieuwe Tourzege de grootste ronderenners uit de geschiedenis evenaren; Jacques Anquetil, Eddy Merckx, Bernard Hinault en Miguel Indurain wonnen elk vijf maal de gele trui. Maar als hem deze Tour wordt gevraagd naar zijn toekomstplannen, zegt Pogacar: „We gaan het zien. Andere renners maken al vakantieplannen voor na de Tour, maar ik ben er niet mee bezig. Ik weet nog niet wat ik ga doen.”