Een tedere verteller: hoe het schrijverschap van Olga Tokarczuk mooi verbonden is met haar ‘ecofilosofie’

Recensie

Boeken

Olga Tokarczuk De Poolse Nobelprijswinnares laat in haar nieuwe essaybundel De tedere verteller zien wat haar als schrijfster beweegt en trakteert haar lezers op inspirerende inzichten.

Schrijfster Olga Tokarczuk, in Krakow in 2022.
Schrijfster Olga Tokarczuk, in Krakow in 2022.

Foto Artur Widak/NurPhoto/Shutterstock

De eerste foto die Olga Tokarczuk (1962) zich kon herinneren was een zwart-witfoto van haar moeder bij een oude radio. Als klein meisje geloofde de Poolse schrijfster dat haar moeder haar kon vinden door aan een van de knoppen van de radio te draaien. ‘Als een gevoelige radar penetreerde zij de oneindige ruimte van de kosmos, om erachter te komen wanneer en waarvandaan ik zou komen’, schrijft ze in De tedere verteller, een essaybundel die ze samenstelde tijdens de lockdown, waarin ook eerdere essays en lezingen zijn opgenomen. De kleine Olga was ervan overtuigd dat haar moeder zo, enigszins afwezig en een beetje treurig, in de tijd keek. Maar waarom was ze toen verdrietig? Haar moeder antwoordde dat het kwam omdat Olga toen nog niet geboren was en ze haar toen al miste. Een mysterieus antwoord. ‘Hoe kun je mij missen als ik er nog niet ben?’ Haar moeder legde uit dat het ook omgekeerd kan zijn. ‘Als je iemand mist, is die er al.’

Die korte gedachtewisseling, ergens op het platteland in het westen van Polen eind jaren zestig van de twintigste eeuw, is bepalend geweest voor het schrijverschap van de Poolse Nobelprijswinnares. Die opmerking, zo schrijft ze in het essay ‘De tedere verteller’ aan het einde van haar bundel, ‘heeft me voor de rest van mijn leven kracht gegeven.’ Haar moeder duwde zo haar bestaan uit ‘boven de gewoonlijke materialiteit van de wereld en de toevalligheid, boven oorzaak en gevolg en de waarschijnlijkheidswetten’.

Met haar kinderverstand begreep Tokarczuk dat er meer van haar was dan wat ze zich tot dan toe had voorgesteld. ‘Dat, zelfs als ik zeg: „Ik ben afwezig”, er op de eerste plaats staat: „Ik ben” – de belangrijkste en wonderlijkste woorden ter wereld.’

Zo gaf haar moeder, een niet-gelovige vrouw, haar iets wat ooit een ‘ziel’ werd genoemd. ‘Ze gaf me de beste gevoelige verteller ter wereld mee.’

Onuitspreekbaar

Dat gevoelige vertellen – of schrijven met de ziel – typeert het werk van Tokarczuk. Wie haar romans leest, merkt dat er iets wordt aangeraakt, iets onuitspreekbaars, alsof haar personages zich bewust zijn van een veelheid aan dingen en zichzelf van bovenaf observeren. Alsof ze niet alleen maar vanuit het ‘ik’ de wereld ervaren. In De rustelozen (2007), een roman met persoonlijke reflecties en verhalen over ontheemde figuren, lijken de personages zich vaak bewust van de tijd en de ruimte waarin ze zich begeven. Dat geldt ook voor Janina Duszejko, de hoofdpersoon uit Jaag je ploeg over de botten van de doden (2009), een excentrieke vrouw die in een afgelegen Pools-Tsjechisch grensgebied leeft en door haar omgeving voor gek wordt uitgemaakt. Ze ervaart de wereld anders dan de meeste mensen – ze komt op voor de rechten van dieren, laat zich leiden door de poëzie van William Blake en hecht belang aan astrologie. Ze bevindt zich dicht bij de aarde maar gaat ook op in de kosmos.

Met haar allesomvattende blik vindt ze zelfs betekenis in het weerkanaal op de tv waar met name de satellietfoto’s, en het zien van de ronding van de aarde, haar ontroeren. ‘Het is dus waar dat we op het oppervlak van een bol leven, blootgesteld aan de blik van de planeten, overgeleverd aan de grote leegte, waar het licht na de Val is verstrooid en uiteen is gespat. Het is waar. Daar moeten we elke dag aan herinnerd worden, anders vergeten we het.’


Lees ook: de recensie over Jaag je ploeg over de botten van de doden

En zo zijn er meer personages in Tokarczuks romans die buiten de grenzen van het denkbare leven en die niet het gevoel hebben los te staan van de rest van de wereld. Dat maakt het lezen van De tedere verteller, nu uit in vertaling, tot een tweeslachtige ervaring. Want wie bij het lezen van haar romans het mysterie van de leeservaring wil behouden, kan deze bundel beter laten liggen, maar wie inzicht wil krijgen in wat Tokarczuk als schrijfster beweegt, kan rekenen op heel wat inspirerende inzichten. In deze bundel worden namelijk de contouren van wat ik noem haar ‘ecofilosofie’, langzamerhand duidelijk. Niet alleen behandelt Tokarczuk de wonderlijke films van de gebroeders Quay en het werk van de Franse astronoom Camille Flammarion, maar richt ze zich vooral op de vraag hoe literatuur kan verbinden om daarmee de wereld haar ‘verloren of wankele orde en zin terug te geven’.

Moderne wereld

Dat de moderne wereld te onoverzichtelijk is geworden voor de mens is een belangrijk terugkerend thema in haar essays. ‘Velen van ons hebben de subjectieve indruk dat de wereld eindig is’, schrijft ze. Ooit was de wereld enorm, wisten we niet hoe andere volkeren leefden of eruitzagen, ging iemand op reis om misschien nooit meer terug te keren. ‘Het besef van die grootsheid en ongewisheid, maakte dat we leefden in een onbekende wereld die openstond voor verbeelding en die vroeg om nieuwe verhalen en nieuwe vormen’, schrijft Tokarczuk. Nu kunnen we binnen drie dagen overal komen waar we willen – althans: wie de middelen heeft – en zijn de witte vlekken op de kaart volledig ingevuld met de kaarten van Google Maps.

Daarnaast is de wereld kenbaar: je kunt met iedereen, overal, communiceren en alles is via internet op te zoeken. Bovendien wordt onze blik op de werkelijkheid gevoed door media, sociale netwerken en livestreams op internet. Maar in die overdosis aan feitelijke informatie, en de fragmentatie die het met zich meebrengt, zijn we volgens haar verstrikt geraakt in ‘een surreële werkelijkheid’. Hierdoor, schrijft ze, wordt het ervaren van de wereld door het glas van schermen en via apps ‘iets onwerkelijks, iets afstandelijks, iets tweedimensionaals, op een wonderlijke manier onbepaald’. Het leidt volgens haar tot het indringende gevoel dat er is iets mis is met de wereld. ‘Dat gevoel’, schrijft ze, ‘ooit voorbehouden aan neurotische dichters, is nu een epidemie geworden van onbestemdheid, een van alle kanten doorsijpelend gevoel van onrust.’


Lees ook een interview met Olga Tokarczuk: ‘Mijn personages worden in het nauw gedreven’

Het is een sombere, en wellicht té sombere conclusie. Want de contacten die mensen wereldwijd met elkaar kunnen leggen, leiden ook tot nieuwe, waardevolle verbindingen en samenwerkingsverbanden. Denk aan wetenschappers die razendsnel informatie kunnen uitwisselen. Aan familieleden die elkaar vanaf verschillende continenten kunnen zien of spreken. Het zijn aspecten die Tokarczuk waarschijnlijk niet zal ontkennen, maar in haar essays iets te makkelijk achterwege laat. Desondanks wijst ze, vanuit dit perspectief, op een bijkomend verlies: want is er in deze ‘onwerkelijke wereld’ nog wel ruimte voor het verhaal? Willen vasthouden aan feiten en aan ‘wat waar is’, is volgens haar een beperking van ons vermogen om op een meerdimensionale manier ons leven te ervaren.

Psycholoog

Maar wat kan ons dan wel verbinden? Het antwoord ligt volgens haar in de literatuur. Volgens Tokarczuk, psycholoog van opleiding, stelt met name fictie ons in staat om ‘diep door te dringen in het leven van een ander wezen, zijn beweegredenen te begrijpen, zijn gevoelens te delen en zijn lot te beleven’. Dit inlevingsvermogen is belangrijk om het wezenlijke contact met onszelf en de wereld te herstellen. ‘Uiteindelijk zijn we allemaal – planten, dieren en voorwerpen – ondergedompeld in één ruimte waar de natuurwetten heersen. Ons spreken, denken, scheppen zijn geen abstracties en staan niet los van de wereld, maar zijn een voortzetting op een ander niveau van onophoudelijke veranderingsprocessen.’

Dat klinkt ongrijpbaar en mysterieus, en voor een deel is dat ook het geval. Toch weet Tokarczuk dit in haar essays telkens te verhelderen. Er bestaat namelijk zoiets als een aanvoelen, een intuïtief begrijpen van de ander, van een plek of geschiedenis. Zo stelt ze dat, in tegenstelling tot de huidige trend onder auteurs om vooral non-fictie of ‘ik-verhalen’ te produceren, schrijven misschien in de kern over iets anders gaat. ‘Hebben jullie’, vraagt ze aan de huidige generatie schrijvers, ‘je ooit afgevraagd of de bron van literaire creativiteit kan zijn dat iets geschreven wil worden? Dat er als het ware onderwerpen, beelden en gevoelens buiten ons bestaan die van ons eisen te worden benoemd en onder woorden te worden gebracht?’

Daarmee grijpt ze terug op de woorden van haar moeder: dat je iets kunt kennen – en dus ook missen – voordat het er is. En dat je iets kunt aanvoelen zonder dat je precies weet wat dat is: ‘een overgeven aan wat rond en in ons spreekt, ons openstellen voor onze voorbestemming’.

Zelf ervoer Tokarczuk dit toen ze in de jaren negentig haar huis in het Klodzko-dal kocht, en merkte dat ‘alles rondom ineens begon te fluisteren’. ‘De altijd vochtige stenen trap naar de kelder, het beekje waaraan nog altijd de resten van een watermolen stonden.’ In de omgeving school het verhaal – het moest alleen nog verteld worden.

En zo verging het ook de personages uit haar boeken. Een man uit het dal, die vertelde dat hij als tiener als dwangarbeider naar Duitsland werd meegenomen, werd het belangrijkste personage in Huis voor de dag, huis voor de nacht (2000). Zo zette ze meerdere levensverhalen om in literatuur. ‘Ik had de indruk dat ik hun, door hen te beschrijven, een hoger bestaansniveau gaf, een collectieve identiteit, dat ze zo op een bepaalde manier bestand raakten tegen de vergankelijkheid.’

Een vierde verteller

Tokarczuk droomt dan ook van een taal die zelfs de vaagste intuïtie zou kunnen uitdrukken en van een vierde verteller, ‘die zowel het perspectief van ieder van de personages in zich bergt als het vermogen om de horizon van ieder van hen te overstijgen; die meer en ruimer ziet, die in staat is de tijd te negeren.’ Waar ze naar op zoek is, is inderdaad die gevoelige verteller, die in staat is alles te zien. Wie zo kijkt en schrijft – en daar verbindt ze haar schrijverschap met haar ecofilosofie – ontwikkelt volgens haar uiteindelijk een ander soort verantwoordelijkheidsgevoel voor de wereld, ‘omdat het vanzelfsprekend is dat ieder gebaar ‘hier’ samenhangt met een gebaar ‘daar’’, dat een besluit dat in een deel van de wereld wordt genomen gevolgen heeft voor een ander deel. Ze pleit er zelfs voor dat we zouden moeten afzien van een ‘nationale literatuur’ omdat we weten dat de ‘kosmos van de literatuur één is’.

Het is een mooie gedachte, zeker voor een schrijfster die dicht bij het front van wrede oorlog leeft, een helse situatie die op dit moment slechts tot verdeeldheid en verbittering leidt. Maar dat neemt niet weg dat het juist aan schrijvers en kunstenaars is om te blijven dromen over wat mogelijk is. Bovendien pleit Tokarczuk voor iets waar weinig tegenin valt te brengen: wie als schrijver zich wil inleven, zal de tederheid moeten opzoeken. Deze bescheidenste vorm van liefde – ‘de kunst om je in te leven, mee te voelen en dus voortdurend te zoeken naar overeenkomsten’ – ligt volgens haar ten grondslag aan de roman. ‘Dankzij dat wonderlijke instrument, de meest geraffineerde menselijke vorm van communicatie, reist onze ervaring door de tijd en komt terecht bij hen die nog niet zijn geboren en die ooit ter hand zullen nemen wat wij geschreven hebben, wat wij verteld hebben over onszelf en onze wereld.’

Het is een manier van delen, van weten dat er inderdaad zoiets als een ‘ziel’ is. We mogen haar moeder dankbaar zijn.