Een tandarts is in Zeewolde bijna niet meer te vinden

Reportage

Tandartsentekort Vanwege het tekort hebben steeds meer praktijken een patiëntenstop. In Zeewolde neemt de tandarts bijna geen pauzes meer. „Over een paar jaar zitten we allebei met een burn-out thuis.”

Tandarts Nicole van Kooij (rechts) aan het werk. Haar praktijk De Elementen in Zeewolde zit helemaal vol. „Soms krijgen we hele sollicitatiebrieven: ‘Ik heb een goed gebit, heb je echt geen plek?’”
Tandarts Nicole van Kooij (rechts) aan het werk. Haar praktijk De Elementen in Zeewolde zit helemaal vol. „Soms krijgen we hele sollicitatiebrieven: ‘Ik heb een goed gebit, heb je echt geen plek?’” Foto Bram Petraeus

Tweeënhalf jaar geleden namen tandarts-implantoloog Nicole van Kooij en praktijkmanager Jan van ’t Hof voor het laatst een nieuwe patiënt aan. Sindsdien moeten ze ‘nee’ verkopen, want hun tandartspraktijk De Elementen in Zeewolde zit helemaal vol. Anderhalf jaar geleden werd zelfs de wachtlijst opgeheven. Die had toch geen zin. Nieuwe patiënten bleven zich maar melden, terwijl haast niemand wegging – op een enkel overlijden of een verhuizing na.

Hun praktijk is niet de enige in Zeewolde met een patiëntenstop. Drie van de vier tandartspraktijken in de Flevolandse gemeente (bijna 24.000 inwoners) nemen geen nieuwe klanten meer aan – en dan gaat een van de tandartsen ook nog bijna met pensioen. Dat terwijl Zeewolde er de komende jaren duizenden woningen bij krijgt. Aanstaande bewoners die tijdens de bouw alvast langskomen om zich in te schrijven, krijgen te horen dat het beter is „voorlopig hun bestaande tandarts aan te houden”. Die boodschap heeft Van ’t Hof zelfs voor nieuwe bewoners die recht tegenover de praktijk komen wonen, in een groot nieuwbouwproject. „Er worden hele nieuwe wijken gebouwd, maar mensen kunnen nergens terecht. Heel bizar.”

De praktijk van Van Kooij en Van ’t Hof bestaat in november tien jaar en telt zevenduizend patiënten. Er werken vier tandartsen, onder wie drie zzp’ers die maar twee of drie dagen per week bij hen mogen werken. Dagelijks krijgt de praktijk mailtjes, telefoontjes en briefjes van wanhopige mensen. Van Kooij: „Soms zijn het hele sollicitatiebrieven: ‘Ik heb een goed gebit, ik heb nooit wat. Heb je echt geen plek?’” Het leidt ook tot „steeds meer gedoe” aan de balie, zegt ze. Mensen die wanhopig op zoek zijn naar een tandarts, vaste patiënten die maanden moeten wachten tot hun vulling geplaatst kan worden. Mensen zijn boos, soms agressief, gaan schelden. Van ’t Hof: „We hebben een glazen toonbank, daar zitten wel een paar scheuren in” – van mensen die boos op de toonbank sloegen.

Niet uniek

Zeewolde is niet uniek. In heel Nederland zijn er tandartsen die een patiëntenstop hanteren. Oorzaak: er stoppen meer tandartsen dan erbij komen. Dat probleem wordt de komende jaren nog erger. Nederland telt nu zo’n 10.200 tandartsen, blijkt uit de nieuwste cijfers van het Capaciteitsorgaan, dat het kabinet adviseert over de benodigde opleidingsplekken tandheelkunde voor de komende jaren. Over tien jaar is 42 procent van de tandartsen gestopt – gemiddeld 428 per jaar. De meesten gaan met pensioen. Tegelijkertijd komen er jaarlijks maar 220 nieuwe tandartsen van de drie opleidingen.

Zeeland en Flevoland springen er in negatieve zin uit. Zo telt Flevoland nu 34 tandartsen op elke 100.000 inwoners, Zeeland 39. In Noord-Holland, dat het beste is voorzien, zijn dat er 95 op 100.000. „Er is een schril contrast tussen de verschillende plekken in het land”, zegt tandarts Maarten Wiewel, die lid is van de ledenraad van beroepsorganisatie KNMT. Hij vertegenwoordigt de regio Midden-Nederland, waar ook het zuidelijke deel van Flevoland onder valt, en runt al ruim dertig jaar een praktijk in Almere.

Veel studenten tandheelkunde lijken na hun opleiding tot tandarts te blijven hangen in de omgeving van de stad waar ze studeerden – de drie opleidingen zijn aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Radboud Universiteit Nijmegen, en het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), een samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit. „In de steden gaat het nu nog net met het aantal tandartsen”, zegt Maarten Wiewel, „daarbuiten al niet meer. Studenten gaan na hun studie niet vaak terug naar hun geboortedorp om als tandarts te gaan werken.”

Nicole van Kooij (links) en manager Jan van ‘t Hof van De Elementen in Zeewolde. „Ze bouwen hier hele wijken, maar mensen kunnen nergens terecht.”

Foto Bram Petraeus

Het tekort wordt nu nog deels gedekt door tandartsen uit het buitenland, veelal uit Spanje, die hier komen werken. Dat zijn er ongeveer 100 tot 200 per jaar. Zo’n 60 procent, zo schat het Capaciteitsorgaan, blijft hier waarschijnlijk permanent. De rest werkt een paar jaar om ervaring op te doen en geld te verdienen, waarna ze terugkeren naar hun geboorteland om een eigen praktijk te starten. Sommigen kunnen niet aarden, vinden de cultuurverschillen te groot, en gaan al na een paar maanden terug. Het maakt de tandartszorg kwetsbaar. Wiewel: „Als morgen alle buitenlandse tandartsen vertrekken, ligt heel Nederland op zijn gat.”

Wiewel heeft zelf geen patiëntenstop meer, dankzij een Spaanse tandarts die sinds september bij hem werkt. Ze kwam via een bemiddelingsbureau. Zijn voordeel is, zo zegt Wiewel, dat hij een „mooie, moderne praktijk heeft, onder de rook van Amsterdam. Dat is aantrekkelijk.” Maar, voegt hij toe, zijn Spaanse collega overweegt een vervolgopleiding in België. „Ik ben bang dat ze straks weer weg is.”

Er zitten meer nadelen aan buitenlandse tandartsen. Het Capaciteitsorgaan wijst er in zijn rapport op dat ze „doorgaans een wat andere werkwijze hebben dan in Nederland opgeleide tandartsen. Ze lijken meer op de Nederlandse ‘tandarts oude stijl’.” Dat houdt in: ze komen pas in actie bij pijnklachten en doen minder aan preventie, en ze werken minder vaak samen met andere beroepsgroepen in de tandzorg, zoals mondhygiënisten. Ook is de kans op klachten van patiënten over de behandeling of de communicatie groter, staat in het rapport. Conclusie: „Er zal nagedacht moeten worden over de vraag of het wenselijk is dat zo’n relatief groot en ook groeiend aandeel van de tandartsen in Nederland een buitenlands diploma heeft.”

Lees ook dit opinieartikel van Albert Feilzer: Geen quick fix voor acute problemen in mondzorg

Het tekort aan tandartsen zal de komende jaren alleen maar groter worden. Niet alleen omdat veel van hen stoppen, maar ook omdat veel pas afgestudeerde tandartsen parttime willen werken. Tegelijkertijd neemt de vraag juist toe. De bevolking groeit, oudere mensen houden langer hun eigen gebit, en er is meer aandacht voor tandzorg voor kinderen; die komen dus ook vaker langs. Tot achttien jaar is de tandarts gratis.

Veel jonge tandartsen willen geen praktijk overnemen. Liever werken ze in loondienst of als zzp’er in een praktijk met meerdere collega’s. Dat scheelt voor werkgevers veel gedoe en kosten, zoals de administratie bijhouden, doorbetaling bij ziekte en de zoektocht naar moeilijk te vinden personeel. Investeerders springen daarop in en zetten grotere praktijken op. Ze regelen dan ook gelijk zaken als een extern bureau dat de afspraken maakt, centrale inkoop en gezamenlijke afhandeling van declaraties. Aantrekkelijk voor tandartsen.

Maar daar zit ook een nadeel aan, zegt Maarten Wiewel: „Die ‘commerciëlen’, zoals ik ze noem, zitten in grotere plaatsen, niet in kleinere dorpen.” En dus komen oudere tandartsen die willen stoppen in de problemen. Ze kunnen hun praktijk niet meer verkopen en sluiten die dan maar. Daarmee verdwijnt de praktijk uit het dorp. Wiewel: „De patiënten komen dan gewoon op straat te staan. Een absurde situatie natuurlijk.”

Meer opleiden

Is er een oplossing? Ja, stelt het Capaciteitsorgaan. Er geldt nu nog een numerus fixus voor de opleiding tot tandarts: maximaal 243 plekken in 2023. Dat moet worden verhoogd tot 375, luidt het advies aan het kabinet. Het liefst met een nieuwe opleiding in Rotterdam, in de hoop dat afgestudeerde studenten rondom die stad blijven hangen en daarmee een deel van het tekort in Zeeland kunnen verhelpen. Die extra plekken moeten er snel komen, want een student doet gemiddeld 6,8 jaar over zijn studie.

De ministers Ernst Kuipers (Zorg, D66) en Robbert Dijkgraaf (Onderwijs, D66) schreven vorig jaar in een brief aan de Tweede Kamer dat het tekort aan tandartsen ook hen „grote zorgen baart”. Maar: het fors verhogen van het aantal opleidingsplekken kost ruim 26 miljoen euro per jaar. „Deze middelen zijn niet beschikbaar zonder te moeten bezuinigen.” Kuipers beloofde afgelopen week de Tweede Kamer na het meireces te informeren over mogelijke oplossingen.

Hoogleraar algemene tandheelkunde Albert Feilzer, zelf werkzaam bij de tandartsopleiding aan de ACTA, is juist kritisch op het uitbreiden van het aantal opleidingsplekken: „Dat duurt veel te lang. In 2030 heb je dan pas de eerste extra tandarts.” Daarnaast kampen de opleidingen nu al met een tekort aan tandartsdocenten. „Als je in Rotterdam een nieuwe opleiding opent, komen de andere opleidingen nog meer in de problemen.”

Praktijk De Elementen in Zeewolde.

Foto Bram Petraeus

Feilzer ziet meer in snellere oplossingen, zoals basisartsen in een paar jaar laten omscholen tot tandarts. „Misschien zijn ze in eerste instantie wat minder handvaardig, maar met extra aandacht en begeleiding moet dat lukken. En laat mondhygiënisten na een korte opleiding kindertandverzorging doen; alleen kleine vullingen, geen kronen, bruggen of wortelkanaalbehandelingen. Dat scheelt ook.” Overigens constateert het Capaciteitsorgaan dat ook extra opleidingsplekken voor mondhygiënisten nodig zijn, omdat ook die steeds lastiger te vinden zijn.

Voor tandarts Nicole van Kooij en haar man Jan van ’t Hof in Zeewolde klinkt het als verre toekomstmuziek. Voorlopig verandert er weinig. Bij hun praktijk worden alleen nog kinderen van huidige patiënten ingeschreven, partners van diezelfde patiënten niet. De meeste mensen met acute pijnklachten die geen patiënt zijn, worden doorverwezen naar de mondzorgpoli in Almere, die bedoeld is voor spoedgevallen – al wordt het daar ook steeds drukker. Zelf heeft tandarts Van Kooij nauwelijks pauzes en offert ze vrije dagen op om mensen te behandelen. Ziek worden kan eigenlijk niet. „Toen ik corona kreeg en vijf dagen thuis moest blijven, voelde ik me enorm schuldig”, zegt ze.

Op vrijdag werkt ze met ‘dubbele kamers’. Terwijl ze in de ene behandelruimte het gebit van een patiënt controleert, zorgt haar assistent ervoor dat in de andere ruimte de volgende patiënt al helemaal klaar ligt in de stoel: „Dan hoef ik alleen nog maar even te komen kijken.” Sociale interactie tussen Van Kooij en de patiënt is er dan nauwelijks meer. „Je hebt van die momenten dat je denkt: waar doe ik het allemaal nog voor?” Van ’t Hof, half grappend: „Over een paar jaar zitten we allebei met een burn-out thuis.”