Als je de roman Kinderland van de Liliana Corobca (1975) uit hebt, begrijp je waarom Moldavië zo graag bij de EU wil. Want het land is zo arm, dat jonge ouders in het buitenland werk moeten zoeken. De zorg voor hun kinderen laten ze dan over aan anderen. Maar soms moeten die kinderen het zelf uitzoeken.
In Kinderland draait alles om de peuter Marcel, zijn 6-jarige broertje Dan en hun 12-jarige zusje Cristina. Ze wonen op een boerderij in een dorp waar nooit iets veranderd lijkt te zijn, behalve dat hun moeder bij een gezin in Italië werkt en hun vader goed geld verdient in Siberië. Maandelijks sturen ze geld naar hun kinderen, zodat het die aan niets ontbreekt.
Ook belt hun moeder regelmatig op. Als een van haar kinderen moet huilen, zegt ze dat die de hoorn van de telefoon op zijn pijnlijke plek moet leggen en zij daar zo een zoentje op kan geven.
Op school leren Cristina, Dan en Marcel hoe ze een gasmasker moeten dragen en een geweer in zetten, net als in de dagen dat hun land deel uitmaakte van de Sovjet-Unie. Daardoor besef je aanvankelijk niet in welke tijd het verhaal zich afspeelt. Dat verandert halverwege het boek als een van de vriendjes van de kinderen ineens een mobiele telefoon heeft en hun moeder over een computer begint, waarmee ze met haar kinderen kan skypen.
Corobca weet zich als geen ander in de gedachten van haar drie hoofdpersonages te verplaatsen. Haar roman sprankelt dan ook op iedere pagina van de levendige beschrijvingen van kinderleed en -geluk. Zo wordt Dan op de eerste bladzijden gebeten door een teek, die door Cristina uit zijn buik wordt gehaald. Het jongetje is natuurlijk in tranen, ook omdat hij zich de woorden van zijn vader herinnert dat teken het bloed van een schaap helemaal opslurpen, zodat er niets meer van het dier overblijft. Dans fantasie slaat nu op hol. In gedachten ziet hij de uitgehongerde teek zijn bloed tot op de laatste druppel opdrinken en zo groot worden als een ballon, terwijl hijzelf krimpt: „Honderden teken, opgezwollen met kinderbloed, zweven tegen de wolkenloze, vriendelijke hemel, terwijl de uitgemergelde en leeggezogen kinderen, overdekt met meedogenloze diertjes, het uitsnikken.”
Cristina is als oudste zo nu en dan de vertelster. Zij beschermt haar broertje Dan tegen de klappen van zijn vriendjes en vecht soms zelf met hen. Dat levert komische scènes op. Zo wil ze wraak op een van haar tegenstanders nemen door vanuit een boom een koeienvlaai op zijn hoofd te gooien, maar beseft ze uiteindelijk dat ze sterker is als ze hem vergeeft.
Met zulke gebeurtenissen, waarin Cristina als een verstandige moeder haar broertjes in toom probeert te houden en te troosten, laat Corobca de armoedige wereld zien waarin de kinderen opgroeien. Op alle mogelijke manieren zijn ze aan hun lot overgelaten, want van de achtergebleven volwassenen in het dorp hoeven ze het niet te hebben. De mannen zijn vaak dronken en slaan hun vrouwen en kinderen. Bovendien steelt iedereen van elkaar. Hun kinderen zoeken, vaak uitgehongerd, hun toevlucht bij Cristina en haar broertjes, bij wie ze alles opeten wat ze maar kunnen vinden.
Die vrijplaats maakt de drie extra kwetsbaar. Dat blijkt als er ’s nachts op hun voordeur wordt geklopt en zij zich met een hamer en twee messen voorbereiden op hun verdediging, om uiteindelijk te ontdekken dat er een hongerig en uitgeput kind bij hen naar binnen wil. Je begrijpt waarom Cristina snakt naar de dag waarop haar ouders weer terugkomen en ze van haar bestaan als sloof van haar broertjes, de varkens, honden en kippen wordt verlost en gewoon een verliefde, slimme puber kan zijn.
Ergens is ze ook jaloers op haar 3-jarige broertje Marcel. Om de eenvoudige reden dat hij nog met zijn pure verstand denkt en niet beïnvloed is door de „voorgekookte antwoorden” van volwassenen. Alleen zo’n constatering maakt het wijze meisje tot een personage om van te houden.