Een sombere, eenbenige vader die boeken redde


Michel Krielaars

Soms ligt een nieuw boek maanden op je bureau te wachten om gelezen te worden, hoe dun het ook is en hoezeer het ook om aandacht vraagt. Maar ineens pak je het op en blijkt het een literair juweel te zijn. Je schaamt je dan bijna dat je het zo lang hebt laten liggen. Ik had dat gevoel bij de tweede, door Ralph Aernout mooi vertaalde roman Waar vader was van de Oostenrijkse schrijfster Monika Helfer. Ik sloeg het boek open en kon na de eerste drie zinnen (‘We zeiden papa. Hij wilde het zo. Dat klonk modern, dacht hij’) niet meer ophouden met lezen.

Waar vader was (Vati) is net als haar vorige roman De bagage gebaseerd op haar boerenfamilie in een afgelegen bergdorp op de grens van Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland. Vertelde Helfer in De bagage het verhaal van haar grootmoeder van moederszijde, Waar vader was gaat over haar vader, Josef, de bastaard van een getrouwde boer en zijn dienstmeid.

Als jongen van tien ontdekt Josef dat er zoiets als een bibliotheek bestaat. De vader van een schoolvriendje, een bouwmeester, beroept zich op zo’n bibliotheek, die niet meer is dan twee planken met drieëntachtig boeken in een herenkamer. Josef, die zichzelf op zijn vijfde heeft leren lezen en schrijven, raakt in de ban van die bibliotheek. Als hij van de bouwmeester in zijn eentje in die boekenkamer mag zitten om er ieder boek te lezen, kan zijn geluk niet meer op.

In een schrift noteert Josef zowel de namen van de schrijvers als de titels van hun boeken, om vervolgens de inhoud ervan een voor een over te schrijven. Het is het begin van een boekenliefde die hem niet meer loslaat. Die leeshonger zorgt er ook voor dat Josef, met hulp van de pastoor, naar het gymnasium kan. Het klinkt als de opmaat tot een succesvol, modern leven, ware het niet dat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Josef moet het leger in en verliest aan het Oostfront een been. In een veldhospitaal leert hij de verpleegster Grete kennen. Ze trouwen en trekken in bij haar uitgebreide familie.

En dan begint het echte verhaal. Josefs dromen van een carrière als chemicus in de grote stad zijn door zijn handicap en afgebroken schoolopleiding verstoord. Hij is veroordeeld tot een benauwend dorpsbestaan, waar hij als ‘geletterde’ iedereen met administratieve zaken helpt. Zijn leven verandert als hij beheerder wordt van een herstellingsoord voor oorlogsinvaliden. Aangezien die er alleen in het voorjaar en de zomer komen, kan Josef in de resterende maanden in alle rust de klassiekers uit de door hem ingerichte bibliotheek lezen. Die boeken zijn een schenking van een professor als dank voor de door Josef gehouden voorleesuurtjes voor zijn zoon, die dankzij de oorlog behalve een arm en een been ook zijn verstand mist.

Als de eigenaren het tehuis jaren later in een hotel willen veranderen, wordt die bibliotheek overbodig verklaard, omdat er toch nooit gasten komen. In paniek begraaft Josef de tweehonderd mooiste boeken in het bos. Bang om vanwege die ‘diefstal’ ontslagen te worden, neemt hij een drastisch besluit.

Josefs boekenzucht is slechts het raamwerk van dit nieuwe deel van Helfers familiegeschiedenis. Het echte drama handelt in dit boek om de dood van haar moeder Grete. Dat verhaal wordt zo knap verteld dat het me niet verbaast dat deze fascinerende roman in 2021 op de shortlist van de Deutscher Buchpreis stond. Ik ben dan ook blij dat ik hem eindelijk heb gelezen.