Niet H.P. Berlage, Gerrit Rietveld of een andere Nederlandse architect had de meeste invloed op de 20ste-eeuwse architectuur in Nederland, en ook niet de Franse Zwitser Le Corbusier, maar een Amerikaan: Frank Lloyd Wright (1867-1959). Nergens is dit mooier te zien dan in het buurtschap Bosch en Duin in de gemeente Zeist. Daar staan aan de brede Amersfoortseweg twee grote, door Robert van ’t Hoff (1887-1979) ontworpen landhuizen op kleine afstand van elkaar.
Het oudste, Landhuis Lødvalla uit 1912 op nummer 13a, ontwierp de jonge Van ’t Hoff voor zijn ouders voordat hij in 1914 een reis naar de Verenigde Staten maakte om de gebouwen van het zelfverklaarde genie Frank Lloyd Wright te zien. Met zijn spitse zadeldaken met rode pannen en voorgevel van gepotdekselde zwarte houten planken is het huis een kruising tussen een Engels landhuis en een traditionele Nederlandse boerderij, zoals toen wel vaker werden gebouwd in villawijken. Maar de villa uit 1919 op nummer 11a die de Amsterdamse ondernemer A.B. Henny liet bouwen, lijkt op het Laura Robeson Gale House, een van Wrights vele ‘prairiehuizen’ uit het begin van de twintigste eeuw in Oak Park, een voorstad van Chicago.
Gale House uit 1909 is een buitenbeentje: anders dan de meeste prairiehuizen heeft het geen terrassen en halfopen buitenruimtes en ook geen flauw hellend dak met grote overstekken. De Amerikaanse architectuurhistoricus Franklin Toker heeft Villa Henny, die nu grondig wordt gerestaureerd en schuilgaat achter steigers, eens laatdunkend niet meer dan een ‘reproductie’ van het Gale-huis genoemd.
Ten onrechte – en eigenlijk ook heel vreemd. Want in één oogopslag is te zien dat Villa Henny geen replica is. Zo is het huis veel groter, strenger en statiger dan het bruin-geel gepleisterde houten Gale House. Anders dan de prairiehuizen rijst het niet ‘organisch’ op uit de grond, maar staat het er als een symmetrisch paleisje. Ook is Villa Henny, die dit jaar door de nieuwe eigenaar werd omgedoopt tot Villa Van ’t Hoff, het eerste huis in Nederland met een betonskelet. Het platte dak is van gewapend beton en de buitenmuren zijn van grijs en wit gepleisterde bakstenen. Bovendien heeft Villa Henny geen ver uitkragende balkons die lijken te zweven, maar uitbouwen op de begane grond. De bovenverdieping wijkt daarentegen op alle vier hoeken terug, waardoor de rij ramen in het midden een soort erkers zijn geworden.
Obsessie met Wright
Robert van ’t Hoff, die van 1917 tot 1920 lid was van De Stijl, is slechts een van de vele Nederlandse architecten die in de ban raakten van Frank Lloyd Wright. H.P. Berlage, W.M. Dudok, Jan Duiker, Bernard Bijvoet, Dirk Roosenburg, Hendrik Wouda, J.B. van Loghem, H.Th. Wijdeveld en vele andere, minder bekende architecten waren in het interbellum schatplichtig aan Wright. Vooral Co Brandes en andere architecten van de Nieuwe Haagse School namen veel elementen van zijn werk over en pasten die toe in woonhuizen en appartementencomplexen in Den Haag. Jan Wils, die net als Van ’t Hoff enkele jaren lid was van De Stijl, was omstreeks 1920 zelfs geobsedeerd door Wright, en kreeg toen de bijnaam Frank Lloyd Wils.
Waarom Nederland, veel meer dan Duitsland en andere Europese landen, zo ontvankelijk was voor het werk van Wright is een lastige vraag. Sommige architectuurhistorici suggereren dat de gelijkenis tussen de vlakke prairie en het platte Nederlandse polderland een rol speelt. Over zijn langgerekte prairiehuizen heeft Wright immers eens beweerd dat ze onlosmakelijk zijn verbonden met de prairie: „Wij in het Midden-Westen wonen in de prairie. De prairie heeft zijn geheel eigen schoonheid. Wij moeten deze natuurlijke schoonheid, de stille verte, erkennen en benadrukken. De horizontale vlakken van de huizen horen bij het aardoppervlak.”
Maar waarschijnlijker is dat de populariteit van Wright voortkwam uit het verlangen onder architecten naar een nieuwe, zuivere bouwstijl. Dit was in Nederland groter dan elders. Het is geen toeval dat De Stijl, de beweging die de Nieuwe Beelding van Mondriaan als de nieuwe universele stijl propageerde, is ontstaan in Nederland.
Berlage speelde een rol in het grote Nederlandse verlangen naar een nieuwe universele stijl. In zijn sombere cultuurbeschouwingen hield hij de jongere architecten voor dat de Europese beschaving in verval was. De ‘lelijke 19de eeuw’ met zijn laissez-fairekapitalisme en losgeslagen individualisme had geen eigen nieuwe stijl opgeleverd, maar allerlei verderfelijke neostijlen en eclecticisme. Het wachten was op het socialisme. Dit zou zorgen voor een ‘geestelijke tezamenheid’ en een bij het industriële tijdperk passende bouwstijl die in het teken zou staan van ‘rationalisme, zuiver construeren en eenvoud’, voorspelde hij.
De nieuwe mens
Wonderlijk genoeg zag de socialist Berlage juist op zijn reis door het kapitalistische Amerika in 1912 in het werk van Lloyd Wright de eerste aanzetten van de toekomstige stijl. Veel architecten volgden hem in zijn bewondering voor Wright. Frank Lloyd Wils werd de vurigste pleitbezorger van het werk van Wright. Hij zag daarin „de zuivere uitdrukking van het karakter van onze tijd”, schreef hij in 1921. Wright wees de weg naar een nieuwe bouwkunst die niet gebukt ging onder de last van het verleden.
In zijn prairiehuizen, waarin de verschillende vertrekken in elkaar overliepen, konden de bewoners „zich voor een ogenblik terugtrekken uit het ‘dreunen en draven’ van de moderne tijd”, geloofde Wils. „De nieuwe mens heeft een nieuw huis nodig. Wat kan men dan eenvoudiger wensen dan een grote ruimte? Een grote ‘woonruimte’ met vernauwingen en verbredingen, waarin zich het gezinsleven concentreert, waar de ganse handeling van het dagelijkse leven plaatsvindt, waar men eet, rust, drinkt, verpoost, kortom ‘leeft’.”