Een oor voor een oor

Het was een festival vol verrassingen geweest. Het Van Gogh Museum bestond in juni vorig jaar een halve eeuw en vierde dat op het Museumplein in Amsterdam. Er was straattheater en acrobatiek, een workshop schilderen en medewerkers deelden zonnebloemen uit. De zon brak door en alles kleurde geel, de kleur van vreugde en van het zuidelijke licht waar Vincent zo van hield.

Bijna was aan het jubileum nog een element toegevoegd. Een wanhoopsdaad, te beschouwen als performance art, waar het museum niet op had gerekend.

Een actie die zich maanden tevoren in het hoofd van zijn bedenker had genesteld.

„Kijk, ik heb geturfd hoeveel dagen nog te gaan.” Voorovergebogen op bed in de garage zoekt Edwin Hopster in het zwakke schijnsel van de lamp tussen de papieren. Het zijn er inmiddels heel wat. Vier ringbanden en twee schriften vol aantekeningen, matrices, piramideberekeningen, oppervlaktematen, en op bed tientallen kopieën van de krijttekening waar het allemaal om draait. Een studie van het beroemde schilderij De aardappeleters, beelden en andere kunstwerken. Getekend door de meester zelf, daar is Hopster van overtuigd.

Nu het Van Gogh Museum nog.

„Je moet ernaar toe leven, zo’n daad.” Hopster heeft het ruitjespapier gevonden met de planning. Alle kalenderdagen vanaf februari staan erop, in keurig handschrift onder elkaar. 01, 02, 03. Tot aan 02 juni, de dag van het festival. De eerste data zijn met rood doorgestreept.

„Ik dacht aan een schaar, een goeie schaar. Eén beweging. Beter dan een mes. Dan heb je de neiging om te stoppen, vanwege je eigen pijngrens. Daarna wilde ik aan alle omstanders een kopie uitdelen van de tekening met achterop hoe en wat. Klinkt heftig misschien, maar…”

„Ed wil nog wel eens gekke dingen doen”, zegt Tessa van Veen, aan tafel gezeten met hond Bonnie. „Als hij zegt ‘ik doe het’, dan doet-ie het. Hij is ertoe in staat.”

Hopster buigt zich over het ruitjespapier en pent er met zwarte fineliner een zinnetje boven. De titel van zijn net-niet-daad: „Een oor voor een oor”.

Overstelpt met nieuwe ‘Van Goghs’

Een echte Van Gogh herken je aan het gezicht. De lange, licht gekromde neus, de ronde gebogen ogen. In een achterzaaltje van het Van Gogh Museum turen onderzoekers Teio Meedendorp en Bregje Gerritse naar een wand vol familiefoto’s. „Vincent is wat meer zijn moeder, broer Theo lijkt op zijn vader.”

Ze hebben een geoefend oog. Meedendorp en Gerritse zijn twee van de zeven leden van het expertiseteam van het museum, het meest gezaghebbende instituut ter wereld dat de echtheid beoordeelt. Ze bestuderen bekend en onbekend werk van de schilder en spreken zich uit over alle authenticiteitsaanvragen van mensen die menen een nieuwe Van Gogh te hebben ontdekt. Ze hebben de schilder (1853-1890) zó goed bestudeerd dat ook zijn nazaten, leden van de stichting waarin de museumcollectie is ondergebracht, nog weleens bij hen aankloppen voor een familieweetje.

De schets in bezit van Hopster en Van Veen
Foto Kees van de Veen

„Dit is de enige foto van Vincent die we kennen”, zegt Meedendorp, die de kennis razendsnel opdist. „Vincent hield niet zo van fotografie. Hij vond dat een doods iets.”

„Hij schilderde liever”, zegt Gerritse. „Om er leven in aan te brengen”.

Een levendige, spontane toets, dat is Van Gogh. Boetseren met verf noemt Meedendorp het. De onderzoeker weet nog hoe hij als kind op schoolreisje in het Kröller-Müller Museum de allereerste keer voor zijn werk stond, De groene wijngaard, en dacht: hoe kan iemand schilderen met zó veel verf? „Die letterlijke fascinatie voor het fysieke, en hoe hij dat vertaalde op het doek. Ongelooflijk.”

Honderden nieuwe ‘Van Goghs’ krijgen de onderzoekers jaarlijks onder ogen. Ze kwamen tot voor kort binnen via een standaardformulier onder het kopje ‘authenticiteitsaanvraag’ op de website. Waren alle velden ingevuld, dan belandde het formulier geprint en in een mapje op de tafel van de onderzoekers. Eens per week kwam het voltallige researchteam samen om de hele stapel door te werken. Dan keken ze naar een foto in hoge resolutie van het werk en kansrijke inzendingen lieten ze – een paar keer per jaar – overkomen voor nader onderzoek: materiaalkeuze, techniek, pigment, gronderingen, doekmateriaal, historie van het object, enz. enz.

Hopster heeft zich altijd een buitenbeentje gevoeld, net als Van Gogh, dat verklaart zijn fascinatie

Maar het was niet meer te doen. Bregje Gerritse pakt de cijfers erbij. Vanaf 1990 – toen het museum met het authenticiteitsonderzoek begon – tot aan 1999 kreeg het Van Gogh 520 aanvragen. Van 2000 tot 2010 waren het er 700. Daarna ging het hard: 970 aanvragen tussen 2010 en 2015 en sinds 2015 liefst 2.300 aanvragen vanuit de hele wereld. Indonesië, Zuid-Afrika, Australië. Met een paar drukken op de knop was een authenticiteitsprocedure gestart.

„4.500 aanvragen sinds 1990”, rekent Gerritse uit. „Dat zou meer dan een verdubbeling van zijn complete oeuvre zijn.” Meedendorp: „Van Gogh was een snelle schilder. Maar vier en een half duizend…”

Toen het museum in maart 2020 dichtging vanwege corona kon het team vanwege het samenkomstverbod de aanvragen niet meer beoordelen. In september 2021 ging de procedure weer even open en werd het museum overstelpt met nieuwe ‘Van Goghs’: 400 aanvragen in vier maanden tijd. Gerritse: „Iedereen was zijn zolder aan het opruimen.” Begin 2022 nóg eens 150 aanvragen. Het team besloot de procedure te stoppen en zich te beramen op een nieuwe. „We konden het gewoon niet meer aan.”

Een kunstwerk voor je snuit

„Tijdelijk gesloten”, stond op de website.

Aanvankelijk had Tessa van Veen de potentie van de krijttekening niet eens gezien. Ze had De aardappeleters, ongesigneerd, in handen gekregen na een ruil op Marktplaats tegen twee Corbusiers en één Severini – „zonder echtheidscertificaat”.

Het was aanleiding om op 30 augustus 2021 voor het eerst contact te zoeken met het Van Gogh Museum.

„Geachte mevrouw Gordenker,” schreef ze aan de directeur. „Graag maak ik u attent op een bijzondere tekening van De aardappeleters. Misschien een grappig item voor de tentoonstelling Misser of Meesterwerk?”

Bedankt, maar „geen interesse”, schreef een medewerker van het museum een dag later terug.

Van Veen kan er nu wel om glimlachen. „Toen had ik nog zoiets van: voor mijn part hangen ze het op als misser…”

„Misser?” Edwin Hopster schudt zijn hoofd. „Ik heb niet bedácht dat het echt is…”

Een schilderij bekijk je niet, je bestudéért het. Dat kreeg Hopster al mee als kind, toen hij dagelijks over de vloer kwam bij de familie Lehmann, woonachtig in Villa Betty aan het Vondelpark in Amsterdam. Zijn vader was chauffeur van de adellijke familie en de jonge Hopster bracht er dagelijks de krant. Gefascineerd bleef hij vaak nog even hangen voor de wanden vol kunst. „Waar kijk je naar”, vroeg de weduwe Lehmann hem. „Je kijkt niet goed. Kijk nog eens beter… nee… béter kijken.” En dan wees ze hem met de wandelstok op de werkelijke betekenis van een werk.

Als tiener volgde Hopster de bouw van het Van Gogh Museum om de hoek en na de opening bezocht hij de collectie soms wel drie keer in de week. Tientallen keren liep hij mee met de rondleidingen verzorgd door studenten. Hopster heeft zich altijd een buitenbeentje gevoeld, net als Van Gogh, dat verklaart zijn fascinatie.

En net als Van Gogh vluchtte Hopster in de kunst. Niet als schilder, maar als verzamelaar.

Andere werken in bezit van Hopster en Van Veen
Foto Kees van de Veen

Later, toen Hopster last kreeg van stemmingswisselingen – de psychiater diagnosticeerde hem met een bipolaire stoornis – werd zijn interesse in de Hollandse meester alleen maar groter. Want ook Vincent, blijkt uit de brieven die hij stuurde aan zijn broer Theo, had psychische klachten. Wanen, hallucinaties. De schilder leed vermoedelijk aan depressies en verbleef een jaar in een kliniek in het Franse Saint-Rémy. Het was in zo’n donkere periode dat hij in 1888 zijn linkeroor afsneed.

Hopsters ogen lichten op. „Een heel museum gebouwd voor iemand met een psychische aandoening. Dat is nogal wat.” Het voelt als herkenning, érkenning.

Bij de krijttekening had Hopster gelijk een speciaal gevoel. Er zijn wel meer voorstudies van De aardappeleters – tekeningen, een litho, een schilderij – maar deze komt het meest overeen met het uiteindelijke meesterwerk. Hoe oud is dat papier? En kan iemand dat zomaar van het origineel hebben nagetekend? Of was het andersom? Kortom, wat was er eerder, deze tekening of het schilderij? „Dat bepaalt de authenticiteit.”

Bij de copyshop had Van Veen de tekening dertig maal gekopieerd zodat Hopster zijn onderzoek erop kon verrichten. Dan knipte hij ’s nachts in de badkamer een lampje aan, zette een krukje neer en maakte van de wastafel een bureautje – een andere studieplek heeft hij niet. Lijnen trekken, berekeningen maken, een zoektocht naar patronen.

„Helemaal erin duiken, doet Ed wel vaker”, zegt Van Veen. „Zo probeert hij in de huid van de maker te kruipen. Het helpt ’m om de moeilijke periodes van zijn ziekte door te komen.”

Hopster, beslist: „Een kunstenaar is hij die uit een oplossing een raadsel kan maken”.

„Een kunstwerk voor je snuit is de oplossing”, legt Van Veen uit. „Maar voor Ed begint het dan pas.”

Vincent signeerde weinig

De ‘Van Goghs’ waarmee het museum wekelijks wordt overladen? „De kwaliteit loopt uiteen”, zegt Bregje Gerritse, die een paar voorbeelden op tafel legt. „Om je een idee te geven…”

Een pasteltekening. „Wij zijn gewend heel veel Van -Goghs te zien en dan bouw je inherent kennis op over zijn werk”, zegt Meedendorp. „Dus dan denk je: hoeveel pasteltekeningen heeft Vincent in zijn leven gemaakt? Precies. Nul.”

En hier, een duidelijk gesigneerd werk. Maar dan gaan bij de twee onderzoekers juist de alarmbellen af. Want zonder handtekening, denken mensen, kan het nooit een Van Gogh zijn. „Maar het is juist omgekeerd. Vincent signeerde weinig.” Omdat een werk niet voor de markt bestemd was, of uit bescheidenheid, of omdat hij het gewoon niet nodig vond, of het werk stond nog bij zijn broer in Parijs. En soms signeerde hij wél, in verschillende versies. Maar wel altijd met ‘Vincent’. En niet zoals – Meedendorp wijst naar het opgestuurde werk – met ene ‘Jan van Zanten’. „Een heel andere naam!”

De schets in bezit van Hopster en Van Veen en ‘De aardappeleters‘ (1885) van Vincent van Gogh

Foto’s Kees van de Veen, Van Gogh Museum

Mensen proberen het gewoon, weten de onderzoekers. Onder het mom ‘niet geschoten is altijd mis’. Gevraagd naar de herkomst staat in het invulveld heel vaak ‘rommelmarkt’, ‘gevonden op straat’, ‘naast de vuilnisbak’. En jaren geleden was er eens een Roemeen die elke rommelmarkt afging en twaalf aanvragen achter elkaar opstuurde met de gekste signatuur. „Een echte is natuurlijk geldelijk interessant, dat speelt altijd wel een rol.”

Nog ééntje dan. Een werk in olieverf. Klopt qua materiaal. En, stilistisch lijkt het al meer, toch?

Meedendorp: „Maar dan ga je kijken hoe het materiaal is gebruikt. Véél te keurig, véél te netjes.”

Want dikwijls is het zonneklaar: dan is het de spontane, levendige toets waarmee een echte Van Gogh zich onderscheid van nep. Dikke klodders, felle kleuren, tikje wild.

De Spiritusman

Het is die toets waarmee de schilder zich distantieerde van zijn tijdgenoten in de negentiende eeuw. Die toonden het dagelijks leven liever als ‘mooi’, ‘keurig’ en ‘realistisch’. Maar zo wás het leven niet, besefte Van Gogh. En juist dat wilde hij uitdrukken in De aardappeleters, de allereerste meesterproef die hij naar eigen zeggen maakte, april 1885. Vijf gezinsleden in een sober, donker vertrek. Woeste koppen opgelicht door de olielamp aan een maaltijd met louter aardappelen. De klok slaat zeven, er hangt een worst aan de muur, en met ruwe handen schenkt een vrouw de koffie in. Een hard en eerlijk portret van het rauwe leven van de landarbeiders, geschilderd met een net zo rauwe toets.

Het schilderij had Vincent gemaakt op basis van eerdere studies, tekeningen en schetsen tijdens zijn verblijf tussen de boeren in het Brabantse Nuenen. „Ik weet dat dit het is”, schreef hij in een van zijn vele brieven aan broer Theo, de kunstverkoper in Parijs die hem in zijn onderhoud voorzag en aan wie hij de verkoop van zijn werken toevertrouwde. „Maar wie liever de boeren zoetsappig ziet ga zijn gang.”

„Die robuuste handen.” Met de verwondering van een eerste keer bekijken Hopster en Van Veen de krijttekening onder zwak tafellicht. „En dan die piepers. Met diezelfde handen getrokken uit de klei.”

Alsof ze zichzelf zien. Niet dat zij elke avond aardappels eten. Ja, stamppot geregeld, of rijst. Alles wat bij de Lidl in de aanbieding is. En die olielamp is vervangen door led. En op het land werken ze ook niet. Oppaswerk, doet Van Veen geregeld. That’s it.

Maar die sobere manier van leven, die komt aardig overeen. Al jaren leven Hopster en Van Veen als kluizenaars in een garage met amper licht, in een dorpje in het oosten van Drenthe dat op de borden niet eens staat aangegeven. Ze zijn aangewezen op zichzelf. Ze hebben ook niet eens meer de behoefte om aansluiting te vinden in de samenleving. Hun wereld is klein. Net zo klein als die van de landarbeiders in Nuenen.

De geschiedenis van hun situatie is een lang verhaal, te beginnen bij hun onbegrepen liefde voor een onbegrepen schilder. De Haagse Pieter van Goudzwaard, het stel was er dol op. Die kunstenaar liet je voelen en associëren en toonde zijn diepste emotie, net als Van Gogh. En ook Van Goudzwaard (1929-1983) had een psychische aandoening. Hij was een zonderling, niet in staat zichzelf te verkopen. Net als Van Gogh.

Het stel was zó dol op hem dat ze zijn hele collectie – 350 schilderijen – hadden aangekocht en ondergebracht in een stichting. In het Zeeuwse Sas van Gent kochten ze een oud bankgebouw en openden een museum. Maar het avontuur strandde, er kwam bijna niemand, en Tessa bleef achter met een dikke hypotheekschuld. En toen eens een deurwaarder op de stoep stond om de hele collectie op te eisen, terwijl de collectie niet van hen was maar van de stichting, was voor Hopster de maat vol. Hij pakte een fles spiritus, gooide die over zich heen en dreigde zichzelf in de fik te steken. Alles voor de kunst. Net op tijd wist Tessa van Veen hem ervan af te praten – „Ed, nu even geen sigaretje opsteken”. Dat was in 2012, toen Hopster even landelijk bekend stond als ‘De Spiritusman’.

Sindsdien leeft het stel een teruggetrokken bestaan en proberen ze het verleden achter zich te laten. De collectie Van Goudzwaard hebben ze geruild tegen een veel kleiner aantal werken, want een vast woonadres hadden ze niet meer en telkens verhuizen met 350 schilderijen was ondoenlijk. De collectie bracht weinig op omdat de stichting alle werken in beheer had. Er was niks op de markt, dus hoe bepaal je dan de prijs? Ze vinden de kunstwereld met zijn marktwerking maar een kwalijk concept. Handelaren stuwen de prijzen kunstmatig omhoog of halen de prijs juist onderuit en werken worden soms gewild gemáákt. Terwijl, heeft een werk dan geen intrinsieke waarde?

Hij pakte een fles spiritus, gooide die over zich heen en dreigde zichzelf in de fik te steken. Alles voor de kunst

Het stel leeft al jaren zonder inkomen – ook geen uitkering – want een vast woonadres hebben ze niet. Ze hebben geslapen in kelders zonder warm water en bleven overeind met hulp van vrienden en van elkaar. Inmiddels gaat het beter. Ze mogen verblijven in de garage van een kennis en alles wat na de boodschappen overblijft gaat naar de kunst.

De hele garage hangt er vol mee, nergens een lege plek. Impressionistische werken à la Van Gogh. De kunst, zegt Hopster, is zijn levenselixer. „Zonder kunst had ik niet meer geleefd.”

Maar soberheid is iets anders dan armoede, zegt Van Veen, turend naar De aardappeleters. „Hoe arm zijn zij eigenlijk? Veel mensen zien alleen maar de donkerte in het schilderij. Maar kijk eens naar die lamp, dat lichtpunt! Veel méér hadden die landarbeiders misschien niet eens nodig om te tevreden te zijn. Ze zijn samen, en trouw aan zichzelf. Is dat niet genoeg?”

Dat kokette handje!

Hoe meer de onderzoekers van het Van Gogh Museum van hun studieobject weten, hoe meer die hen verrast. Zijn felle kleurgebruik, het ongewone perspectief. „Vincent was heel erg met de wereld bezig”, zegt Gerritse. „Hij daagde zichzelf elke dag uit om iets nieuws te ontdekken.” En hij werkte als een razende. Een oeuvre van ruim 800 schilderijen en 1.000 tekeningen is wat resteert. Terwijl hij pas op zijn 28ste begon met schilderen en vanwege zijn mentale problemen ook periodes niets produceerde. In 1890 pleegde hij zelfmoord, op 37-jarige leeftijd.

Zijn werk had waarde, daar was de schilder van overtuigd. Maar niemand die het zag. Via broer Theo kwamen zijn schilderijen onder ogen van handelaren, andere kunstenaars en kunstliefhebbers in Parijs. Maar in zijn hele leven wist Van Gogh slechts één werk voor een redelijke prijs te verkopen – en dat was niet De aardappeleters.

„Ge kunt meer dan dit”, schreef collega-schilder Anthon van Rappard eens aan Vincent over het werk. „Dat kokette handje van die achterste vrouw, hoe weinig waar! […] En waarom mag die man rechts geen knie hebben en geen buik en geen longen? Of zitten die in zijn rug? […] Kom! De kunst staat dunkt me te hoog om zoo nonchalant behandeld te worden.”

Van Gogh en Van Rappard waren bevriend, ze schilderden soms ook samen. Stonden ze naast elkaar. Zelfde doek, zelfde materialen, zelfde motief. Deed Vincent wel vaker met collega’s.

Het zijn de moeilijkste werken om op echtheid te beoordelen, weten de onderzoekers. Soms is de indiener van een authenticiteitsonderzoek zó zeker van zijn zaak dat-ie een bureau inhuurt voor het technisch onderzoek. En dan is de echtheid volgens het bureau onmiskenbaar bewezen: doek, pigment, alles klopt. Maar ja, was het ook ‘de hand van’?

„Het liefst wil je een werk terugleiden tot de ezel”, zegt Meedendorp. „Dat lukt niet altijd.” Heel soms besluit het researchteam daarom geen uitspraak te doen. En in een enkel geval komt het tot een rechtszaak en eist de eigenaar van een afgewezen ‘Van Gogh’ miljoenen van het museum. Maar ook de rechter kan niet beoordelen wie de kwast ooit heeft gebruikt. Die kan alleen beoordelen of de procedures juist zijn gevolgd – zaken die het museum tot nu toe altijd won.

‘Zonsondergang bij Montmajour’ (1888) van Vincent van Gogh, en de onthulling ervan in 2013

Foto’s Olaf Kraak/ANP

Het oeuvre van de schilder is goed gedocumenteerd, dat scheelt. Over een groot deel van zijn werken is geen discussie. Dan schreef Vincent er gedetailleerd over in brieven aan zijn broer Theo, of staan ze vermeld in de genummerde oeuvrelijst die Andries Bonger, de broer van Theo’s weduwe Jo van Gogh-Bonger later heeft opgesteld. Met die lijst in de hand verkocht Jo – die de schoonheid ervan wél zag – werken en stuurde ze naar tentoonstellingen, en meestal werd het nummer ook achterop het schilderij gezet.

Mede aan de hand van zo’n nummer heeft het onderzoeksteam tien jaar geleden een nieuwe Van Gogh ontdekt. Zonsondergang bij Montmajour. Gevonden op zolder, zei de eigenaar, een particulier in Zwitserland. Ja ja, is dan vaak de eerste reactie van het team. Maar het werk oogde authentiek en na spitwerk kwamen ze erachter dat iemand het schilderij ooit had bestempeld als ‘vals’, vermoedelijk om de eigenaar een loer te draaien. Daarna was het op een zolder beland. Maar technisch en stilistisch onderzoek wees maar in één richting en de bewuste zonsondergang bleek zelfs genoemd in een brief van Vincent aan broer Theo. En uiteindelijk vond het team het werk terug op de oeuvrelijst van Andries Bonger, waarop achter een aantal nummers nog vraagtekens stonden, zoals ‘180’. En warempel, wat stond er in grote letters achterop het doek? ‘180’.

Vijftien nieuwe werken heeft het Van Gogh Museum sinds 1990 – het begin van de authenticiteitsprocedure – aan de catalogus toegevoegd. Het kán dus wel: een echte Van Gogh ontdekken.

De Edwin Hopster-manier

Edwin Hopster pakt een printje van de e-mail die hij op 9 juni 2022 stuurde aan hoofd collectie van het Van Gogh Museum. Hij leest voor:

„Geachte mevrouw Vellekoop. Gelouterd als ik ben, ben ik een man van weinig woorden geworden.”

De mail, licht hij toe, had hij ’s nachts opgesteld en was door Van Veen ’s morgens uitgetikt op de computer.

„Ik ben in het bezit”, vervolgt hij, „van Vincent van Gogh zijn belangrijkste tekening, absoluut iconisch! Het is een zwartkrijt tekening met wit gehoogd op papier (voltooide studie voor het schilderij de aardappeleters) afm ca. 22,5 x 32,5 cm. De tekening bevat de codes om ook het schilderij beter te gaan begrijpen, en samen zullen zij een interactie met elkaar aangaan hetgeen zal resulteren in” – Hopster heft zijn vinger – „een kunsthistorische aardverschuiving”.

‘De heuvel van Montmartre met steengroeve’ (1886) van Vincent van Gogh, en de onthulling ervan in 2018.

Foto’s Van Vlissingen Art Foundation, Robin van Lonkhuijsen/ANP

Dit verdient toelichting. Twee jaar lang heeft Hopster aan zijn studie van de tekening gewerkt. Hij was geïntrigeerd geraakt door de wijsvingers op het doek. Alle deelnemers aan de aardappelmaaltijd in de Nuenense boerderij wijzen met hun vinger een bepaalde richting op. Dat is geen toeval, meent hij. Net als het achterhoofd van het boerenmeisje op de rug, het exacte midden. En zo zit in het schilderij, volgens Hopster, die het werk helemaal heeft „doorgerekend”, nog veel meer logica. Sterker, De aardappeleters is volgens hem een „mathematisch wonder”.

Hij pakt Van Goghs brievenbundel erbij en opent op Nuenen, donderdag 30 april 1885. Een brief aan broer Theo, vlak voor de voltooiing van zijn eerste meesterproef. „Ik heb den heelen winter lang de draden van dit weefsel in handen gehad en het definitieve patroon gezocht – en indien nu het een weefsel zij dat een ruw en grof aspect heeft, zoo zijn niet te min de draden met zorg en volgens zekere regels gekozen.”

„Zie je wel”, zegt Hopster. „Zo schrijft hij er ook over.” Van Gogh, altijd bestempeld als gevoelsmens, schilderde volgens hem met meer regels dan we denken. Dát had hij bedoeld met „kunsthistorische aardverschuiving”, en dát had hij het museum graag laten weten.

Terug naar de e-mail. Hopster vervolgt: „De twee kunstwerken zijn pendanten van elkaar, zeg maar gerust onlosmakelijk met elkaar verbonden. Naar mijn mening horen de twee werken bij elkaar te zijn en zou het een prachtige aanwinst voor het 50-jarig jubileum zijn. Wereldnieuws, dat is zeker.”

En nu – Hopster zucht even – het zakelijke deel van de brief: „Over geld praten heeft iets vulgairs, zeker wanneer het over kunst gaat en dan ook nog eens als het een werk van Vincent van Gogh betreft. Helaas zal het toch moeten, opdat partijen weten waar zij aan toe zijn. […] Een voorzichtige schatting voor dit extreem unieke en meest persoonlijke werk van Vincent van Gogh is op de vrije wereldmarkt nominaal 10 miljoen euro.”

„Pats boem!” zegt Tessa van Veen.

„Een vrij agressieve benadering”, geeft Hopster toe. Maar niet zonder reden. Hij vervolgt: „Enige jaren geleden ben ik op grove en zeer ingrijpende wijze van mijn idealisme beroofd (mijn leven is nooit meer hetzelfde geworden dan hoe het ooit was). Het werkje zal ik dus niet gaan schenken. Wel wil ik u in de gelegenheid stellen een eerste recht van koop tegen een vastgestelde prijs te bedingen. Het bedrag is dan 10 miljoen euro, netto te ontvangen.”

Van Veen: „De Edwin Hopstermanier. Werkt meestal niet goed.”

„Maar hier, ik heb óók geschreven” – Hopster citeert – „Bij een goede en open communicatie op basis van wederzijds respect, dit in de geest van Vincent, ben ik er stelling van overtuigd dat wij tot een vruchtbare samenwerking kunnen komen en zo de kunsthistorie dienen.”

Ratio en gekte wisselen elkaar af

De afwijzing volgde ruim twee weken later. In een reactie op 27 juni dankte een medewerker van het museum voor de uitgebreide mail. „Helaas kan het museum niet ingaan op uw aanbieding aangezien de authenticiteit van het werk nog niet formeel is vastgesteld.” Er werd verwezen naar de procedure, „waarbij we wel moeten vermelden dat deze door extreme drukte tijdelijk is gesloten.” En ter afsluiting: „Wij wensen u succes met de te nemen vervolgstappen.”

Welke dan, vraagt Van Veen zich af. „Want, als het museum verwijst naar een procedure die gesloten is…”

Hopster, opkijkend: „Ik hoef echt niet coûte que coûte gelijk te krijgen.”

Edwin Hopster (rechts) en zijn partner Tessa van Veen.
Foto Kees van de Veen

Van Veen: „Maar stel nu eens dat het wél zo is.”

Misschien, bedacht Hopster naderhand, was zijn e-mail te onbesuisd geweest, had hij die 10 miljoen niet moeten noemen. Maar het einde van de mail – „open communicatie op basis van wederzijds respect” – was toch best oké?

En was Vincent van Gogh zelf niet ook een onbesuisd type geweest, iemand die op het ene moment als een waanzinnige tekeer ging op dat doek en het volgende moment in vertwijfeling dacht: is dit wel goed? Ratio en gekte wisselen elkaar af, dat is het kenmerk van een psychische aandoening. En precies die twee gezichten had Hopster willen uitdrukken in de e-mail. En als één instituut dat toch had moeten doorzien….

Maar ook op de volgende mail – 4 juli 2022 – kreeg Hopster in zijn ogen geen bevredigend antwoord. Doet u anders navraag bij „erkende veilinghuizen”, werd door de medewerker geopperd. Het is de route waarnaar het museum sinds de heropening van de authenticiteitsprocedure september vorig jaar alle indieners verwijst. „Alleen online aanvragen van geaccrediteerde kunsthandels en veilinghuizen zullen in behandeling worden genomen”, staat nu op de website. Een nieuwe aanpak, laten de onderzoekers weten. Want ze willen geen Van Goghs mislopen, maar ze hopen hiermee wel de drempel voor het indienen van een authenticiteitsaanvraag iets te verhogen.

Navraag bij een kunsthandel of veilinghuis? Hopster en Van Veen, hoofdschuddend: dat is wel de láátste optie. Want in de kunstwereld hebben ze na hun avonturen geen enkel vertrouwen meer. Die wereld voelt voor hen bijna als een ondoordringbaar bastion. Ze voelen zich erdoor onbegrepen, net als Van Gogh. Altijd weggestuurd bij alle loketten, ook nu ook weer bij ‘het’ Van Gogh.

Wat moet ik dán doen om erdoorheen te breken, had Hopster gedacht. Hij wilde een dáád stellen. Iets dóén. En zo rees dat idee. ‘Een oor voor een oor’. Uit te voeren op het jubileumfeest van het museum.

„Gewaagd plan”, had Van Veen in eerste instantie gezegd. Niet meteen afserveren, weet ze. Dat werkt averechts. Haar partner eerst even zijn idee laten beleven, dat is de formule om met hem samen te leven.

„‘Maar Ed’, zei ik toen, ‘denk ook aan de minpunten. Zonder oor door het leven…’”

„…Nog het minste probleem”, zegt Hopster.

„Oké, maar bedenk even hoe het plaatje eruit ziet: jij ergens ver weg in de bak, weggezet als gestoorde gek, en ik hier, alleen, in een garage in oost-Drenthe? Niet zo’n strak plan.”

En toen – Hopster was al aan het aftellen – kwamen de spekbokkingen tussendoor. Een geschilderd stilleven dat Van Veen op de kop had getikt en nu linksboven aan de garagemuur hangt, in de zwarthouten lijst waarin eerst De aardappeleters hing. Bij het zien ervan ging Hopster gelijk „op scherp”. Het werk is onmiskenbaar à la Van Gogh.

„Het zóú kunnen…”

„Misschien niet eens zo gek om nog eens in te sturen.”

„Waarom ook niet?”