Een ontdekkingsreiziger met een vulkanisch karakter

Over de vulkanen op Java is vaak gezegd dat ze een magneet bezitten: ieder die eenmaal in Indonesië is geweest en de majestueuze kegels boven het landschap zag uitrijzen, werd erdoor bekoord – en aangetrokken. Dat geldt bij uitstek voor de Pruisisch-Nederlandse natuurvorser en ontdekkingsreiziger Franz Junghuhn (1809-1864), die botanisch en geologisch onderzoek deed op Java. Vooral de vulkanen oefenden een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem uit, zodat hij besloot zoveel mogelijk van de 45 actieve te beklimmen; hij besteeg er vijftien.

Al bij zijn eerste aanblik van Java in oktober 1835 vanaf het Nederlandse zeilschip Jacob Cats was hij verrukt over de pracht van „de dichte begroeiing en de hoge palmbomen die als een zuilengalerij boven de bosschages uitstaken”, zoals hij schrijft in een brief aan een collega-botanicus. Hij zou, met enige onderbreking, ruim dertig jaar op Java verblijven en er ook sterven, in Lembang.

Indonesië, of eerder de voormalige kolonie Nederlands-Indië, speelt een cruciale rol in Junghuhns leven en werk. In de nieuwe biografie van Junghuhn door historicus Ulbe Bosma is de vulkaan doorgedrongen tot in de titel, Leven op een vulkaan. Franz Junghuhn, een biografie. Over Junghuhn werd al eerder veelvuldig geschreven, onder meer een vie romancee uit 1940; ook letterkundigen als Rob Nieuwenhuys en E.M Beekman, historicus Lex Veldhoen van Historik.nl en filosoof en marxist Ger Harmsen wijdden uitvoerige levensschetsen aan hem. De Duitse wetenschapper Renate Sternagel bracht in 2011 een kritische biografie uit, Der Humboldt von Java. Evenals de Nederlandse editie met een gestileerde vulkaan op het omslag.

Eén groot avontuur

Het is begrijpelijk dat Junghuhns leven en werk zo tot de verbeelding spreken. Zijn leven is één groot avontuur, zowel in wetenschappelijk als persoonlijk opzicht. Hij werd geboren in een armlastig gezin in het Harzgebergte met een strenge vader en moest om financiële redenen zijn medicijnenstudie afbreken, deed een zelfmoordpoging, duelleerde met een studiegenoot die hem beledigde en werd vervolgens in een kerker in Koblenz opgesloten, want er rustte een verbod op duelleren. Junghuhn meldde zich bij het Franse Vreemdelingenlegioen aan als legerarts in Algiers. Uiteindelijk kwam hij via de universiteit van Leiden in Nederlandse koloniale dienst terecht in de Oost.

De academische kringen in Leiden dreven Junghuhn af en toe tot razernij. Regelmatig had hij ruzie met een van de botanisten, C.L. Blume (1796-1862), die kisten met Indonesische flora die Junghuhn naar de universiteit stuurde valselijk tot de zijne rekende en er zogenaamd studie naar deed. Feitelijk kopieerde hij Junghuns bevindingen. De weergave van de eerzuchtige en tegelijk kleinzielige academische wereld is een feest om te lezen. De impulsieve Junghuhn kwam herhaaldelijk met zijn meerderen in conflict. Bosma kenschetst hem dan ook als „grenzeloos, overmoedig, eigengereid”.

In Indië vond de rusteloze natuurwetenschapper genoeg materiaal voor zijn tomeloze onderzoeksdrang. Hij verdiepte zich in de plantengroei en de cultuurgewassen op Java, waaronder het malariawerende kinine. Vulkanen en vulkanische gesteenten bleven hem fascineren. Waarom liggen de vulkanen op Java bijvoorbeeld zo in de lengte over het hele eiland, als in een keurige reeks? De ‘vulkaan’ uit de titel plaatst Bosma in breder perspectief, bijna psychologisch: Junghuhn had een vulkanisch, explosief karakter.

Von Humboldt

Zijn grote voorbeeld was de Duitse natuurwetenschapper Alexander von Humboldt (1769-1859), die met Kosmos (1845) de grondlegger werd voor de hedendaagse ecologie, de studie naar samenhang in de natuur. Junghuhn wilde op nietsontziende wijze de „Humboldt van Java” worden, een eretitel die hij uiteindelijk ook verwierf. Bosma gaat ver mee in diens blinde bewondering voor Humboldt; tientallen keren komt de grote Duitser in de biografie voor. Tussen beide wetenschappers ontstond een vriendschap uit wederzijdse bewondering. Humboldt citeert in Kosmos Junghuhn en stuurde hem een lovende brief omdat hij „een langverwacht licht [liet] schijnen op de eigenschappen van Java’s aardkorst”. In de belangwekkende biografie van Andrea Wulf over Humboldts al even avontuurlijke leven, De uitvinder van de natuur (2016), zoekt men Junghuhn echter vergeefs. Dat is opmerkelijk. Navraag leert dat de biografe van Von Humboldt niet alle vriendschappen en correspondenties heeft willen behandelen in haar boek, dat niet bedoeld was als een uitputtende biografie, „maar als een ideeëngeschiedenis”.

Bosma karakteriseert Junghuhn als een „romantische wetenschapper” in de traditie van Goethe, Schelling en Novalis, de pleitbezorgers van het Duitse idealisme. Zij beschouwden de natuur als een bezielde eenheid en Junghuhn gaat hierin mee. Hij tekende zichzelf graag op de rand van een krater, zoals op die van de Merapi, als een gestalte die met een kijker in de verte tuurt: de wetenschapper op veldexpeditie.

In zijn studies als Java, deszelfs gedaante (1850-1854) en Licht- en schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java (1854) beschrijft hij in de geest van Humboldts Kosmos de vulkanische verschijningsvormen en de samenhang tussen hoogte en plantengroei. Hij constateert dat de kaalslag van bossen ten gunste van plantages het natuurlijke evenwicht verstoort, met alle dramatische gevolgen van dien. Omdat Junghuhn is dienst is van het koloniale bewind prijst hij enerzijds de aanleg van plantages, anderzijds verwijt hij de Indonesische landbouwers dat ze bomen kappen. Deze dubbele moraal, diep verankerd in het koloniale verleden, zet Bosma knap uiteen, zij het terughoudender dan Sternagel die Junghuhns ambivalentie tussen ‘economie’ en ‘ecologie’ scherp veroordeelt.

Vulkanen waren niet alleen iets om te bewonderen, maar ook om te vrezen: actieve vulkanen waren levensbedreigend, zeker in een tijd waarin nog geen seismografisch onderzoek bestond. Hoe graag had Junghuhn met behulp van gerichte waarnemingen het gedrag van vulkanen en hun uitbarstingen willen voorspellen. Hierbij dacht hij aan het eerste vulkanologische observatorium ter wereld, opgericht in 1841 op de helling van de Vesuvius. Een echte oplossing vond hij echter niet.

Bosma’s biografie is, anders dan die van Wulf over Humboldt, ook een psychologisch portret. Junghuhns gevangenschap bijvoorbeeld in zijn tumultueuze jeugdjaren keert als een motief telkens terug: het zou zijn vrijheidsdrang en onconventionele gedrag verklaren. Het is een gewaagde invalshoek, maar een die past bij Junghuhns licht ontvlambare karakter. En vooral ook zijn grenzeloze ambitie.


Lees ook

Een held voor onze tijd

Een held  voor onze tijd