Een nieuwe aanpak in de jeugdzorg, simpeler en met meer aandacht voor het héle gezin, lijkt te werken

Drie jaar geleden werd de hulpverlening aan een vrouw en haar 17-jarige zoon uit Uithoorn radicaal omgegooid. De jongen is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis, ADHD, gevoeligheid voor verslaving aan alcohol en drugs en, veel later, ook met autisme en een licht verstandelijke beperking. Bij vlagen is hij erg agressief en richt hij vernielingen aan.

Acht jaar lang heeft de jongen hulpverleners gezien, te veel hulpverleners. Er zijn te vaak plannen gemaakt om ‘iets’ aan de situatie te verbeteren. En soms maatregelen genomen die de jongen alleen maar kwetsbaarder hebben gemaakt, zoals een traumatiserende opname in een instelling. „Hij zegt zelf altijd: ‘ik heb zo veel hulp gehad, maar het heeft nooit geholpen’”, zegt zijn moeder.

Maar drie jaar geleden ontfermde Blijvend Veilig zich over de moeder en zoon. Blijvend Veilig is een van de elf zogeheten ‘proeftuinen’ in een programma van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de ministeries van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Samen met tien andere ‘proeftuinen’ in Nederland ontwikkelen onder meer de huidige organisaties Jeugdbescherming, Veilig Thuis en de Ouder- en Kindteams in Amsterdam Amstelland met Blijvend Veilig een nieuwe, eenvoudigere werkwijze.

Die aanpak is niet gericht op de onmiddellijke bestrijding van incidenten in een gezin. Ook staan niet de kinderen centraal, maar het hele gezin. Om het wantrouwen jegens hulpverleners bij kwetsbare huishoudens weg te nemen, werkt Blijvend Veilig met ervaringsdeskundigen; mensen die weten hoe het voelt om angstig af te wachten of de hulpverleners al dan niet gaan ingrijpen. Er wordt gezocht naar het ‘verhaal’ achter de gebeurtenissen. Het praten over dat verhaal is deel van de aanpak, en ook het bieden van steun om de oorzaken van geweld te leren kennen.

Anna Groot, jeugzorg-begeleider bij Blijvend Veilig (l) en ervaringsdeskundige Mariëlle van der Ploeg op weg naar een vergadering van de Jeugdbescherming in Amsterdam.
Foto Hedayatullah Amid

Zo weten ze bij Blijvend Veilig nu dat de moeder uit Uithoorn zichzelf heel lang de schuld heeft gegeven van alles wat haar zoon is overkomen. De eerste vijf jaar van zijn leven heeft ze, min of meer dakloos, met haar kind van het ene adres naar het andere gezworven. „Ik ben wel gaan inzien dat ik niet anders kon dan wat ik heb gedaan. Ik wilde mijn kind bij me houden. Ik wilde hem steeds onderdak bieden. Ik wilde hem beschermen.” Ze heeft haar zoon nooit hoeven afstaan. „Ik ga voor hem door het vuur.”

Toen Blijvend Veilig ging samenwerken met het lokale gemeentelijke ‘sociaal team’ werd gestopt met onderzoek door uiteenlopende instanties naar wat het beste was. „We hebben alle behandelplannen van alle hulpverleners even op pauze gezet”, vertelt Anna Groot, medewerker van Blijvend Thuis. „Zodat er rust zou komen en de situatie kon stabiliseren.”

Dat is enigszins gelukt. De moeder heeft minder last van angststoornissen dan voorheen. Als er weer eens een brief van de politie komt, of een alarmerende waarschuwing van de woongroep van haar zoon dat hij een medewerker heeft bedreigd, weet ze dat haar vaste hulpverleners zich daarover ontfermen. En haar zoon woont sinds twee jaar, met haar toestemming, elders met één-op-één-begeleiding.

Een failliet stelsel

De ervaringen van de moeder uit Uithoorn zijn een goed voorbeeld van hoe de jeugdbescherming haar doel voorbij is geschoten én van hoe ze weer kan worden verbeterd. „En daar is haast bij”, zegt Marenne van Kempen, ‘transformatieleider’ van Blijvend Veilig, de nieuwe aanpak in Amsterdam-Noord en in Uithoorn. „We hopen dat de Tweede Kamer en het kabinet beseffen dat de huidige wetgeving het verbeteren van de ondersteuning aan gezinnen in de weg staat. De hulp en bescherming voor kinderen en volwassenen in huishoudens met geweld is onvoldoende. Er zijn veel onderzoeksrapporten die dat laten zien. Het huidige stelsel is failliet.”

Oorzaak is niet een gebrek aan professionaliteit of inzet van jeugdbeschermers, stelt Van Kempen, maar het ingewikkelde stelsel van rechten voor de huishoudens. „Die krijgen te maken met veel verschillende mensen die hulp komen bieden. Er komt iemand en daarna moet er iemand anders komen. Maar die heeft nog geen ruimte. Dus moeten de gezinnen wachten. Er wordt heel veel gewacht.”

Gezinnen moeten vaak eindeloos op hulp wachten

Omdat in de huidige aanpak in een bepaalde volgorde een stappenplan afgewerkt moet worden, moeten de gezinnen ook telkens opnieuw hun verhaal doen aan steeds nieuwe hulpverleners. Van Kempen: „De een mag alleen dit doen en de ander mag alleen het volgende doen. We komen er in het huidige stelsel niet aan toe om te kijken naar de oorzaken van het geweld en een gezin te ondersteunen om die aan te pakken. In zulke gezinnen krijgen de kinderen vaak jeugdhulp. Maar dat is in veel gevallen helemaal niet het passende antwoord. En daarmee wek je ook de indruk dat het kind het probleem vormt en dat is dikwijls niet het geval.”

Ratten in huis

Eén op de zeven jongeren onder de achttien krijgt inmiddels jeugdhulp, terwijl dat aan het begin van deze eeuw nog maar één op de zevenentwintig was. „Die toename is niet acceptabel”, zegt Marjolein Moorman, PvdA-wethouder van onderwijs, jeugdzorg en armoedebestrijding in Amsterdam. „Dan is de samenleving ziek.” Steeds méér jeugdhulp aanbieden is niet de juiste reactie, stelt ze. Want er is niet zozeer iets mis met de kinderen, maar vooral met de omstandigheden waarin zij opgroeien.

Eén op de zeven jongeren onder de 18 krijgt nu jeugdhulp

„Mij is vaak voorgehouden dat ik me als wethouder niet moet verliezen in casuïstiek, omdat die uniek is en niet staat voor het grotere geheel”, zegt Moorman. „Toch heb ik me in veel casussen verdiept en wat me dan steeds opvalt, is dat in bijna alle gevallen in de jeugdzorg niet het belang van het kind in het gezin centraal heeft gestaan.”

Zoals, vertelt ze, een gezin uit Eritrea dat in Amsterdam woonde en waar niet zozeer de opvoeding van een kwetsbaar meisje de brandende kwestie bleek te zijn, maar veeleer de aanwezigheid van ratten in huis. „Die ouders hadden stress. Als we niet hadden ingegrepen, was het kind het huis uit gegaan in plaats van de ratten.”

Speelgoed in een kamer van Bureau Jeugdbescherming in Amsterdam.
Foto Hedayatullah Amid

Dit soort situaties ziet wethouder Moorman „regelmatig”, zegt ze. „Is het dan zinvol om daar op de bank te gaan zitten uitleggen hoe ouders hun kind beter kunnen opvoeden, of is het misschien beter die schulden aan te pakken, te garanderen dat er weer boodschappen in huis komen en zorgen dat de afwas wordt gedaan?”

„Wat hulpverleners vaak doen”, zegt Anna Groot, „is onmiddellijk handelen. Het is een moeilijk te onderdrukken reflex om na een melding van geweld de situatie direct veiliger te maken. Dat is ook onze wettelijke taak. Dan laten we een kind uit huis halen of een volwassene een huisverbod opleggen. Maar op langere termijn blijkt zulk abrupt ingrijpen vaak veel schadelijker dan die onveiligheid zelf.” Dan willen ouders immers niet (meer) samenwerken met hulpverleners: ze vertrouwen hen niet en zijn bang iets te doen wat hulpverleners tot een actie kan verleiden.

Ervaringsdeskundigen

Daarom werkt Blijvend Thuis graag met ervaringsdeskundigen. Een van hen is Mariëlle van der Ploeg. Zij ontvluchtte ooit haar partner, een agressieve alcoholist, en kwam in een blijf-van-mijn-lijf-huis terecht. Toen haar partner zelfmoord had gepleegd, moest ze dit huis verlaten. Ze verwachtte dat ze zou worden geholpen; ze was immers een dakloze moeder van twee getraumatiseerde kinderen, met schulden, en zonder inkomen. Dat lukte jarenlang niet. „Ik heb veel hulpverleners gezien. Ik zat op een gegeven moment met twaalf mensen om de tafel en er gebeurde nog altijd niets.” Pas toen de kinderombudsman zich ermee bemoeide, had ze snel een woning, een uitkering en schuldhulpverlening. Bij Blijvend Veilig geeft ze nu hulpverleners tips over hoe je een gewelddadige volwassene moet benaderen, én staat ze de gezinnen bij.

Van der Ploeg vertelt hoe bedreigend interventies van jeugdbeschermers kunnen overkomen. „Als vroeger bij mij iemand langskwam, zat ik altijd met de kinderen gedoucht en wel netjes op de bank. Terwijl ik normaliter in mijn pyjama rondliep. Je ging leven volgens de normen die de hulpverleners jou hadden opgelegd – want anders, dacht je, zouden ze je kinderen kunnen afpakken. Dat is nog steeds op veel plaatsen zo. In het blijf-van-mijn-lijfhuis moesten de kinderen voor een bepaalde tijd op bed liggen want anders hadden ze geen ritme en kon jij dus niet goed voor hen zorgen, werd er geredeneerd. Je wordt niet erkend in hoe jij je leven inricht. Dat proberen we nu anders te doen. We moeten leren het tempo van het gezin te volgen.”

Anna Groot vertelt dat ze samen met ervaringsdeskundige Van der Ploeg een vader met een licht verstandelijke beperking begeleidt. „Deze meneer heeft twee kleine kinderen die hem soms enorm frustreren en op wie hij heel boos kan worden, omdat hij zijn boosheid niet kan reguleren. In gesprekken met Mariëlle kan deze meneer alle angst, frustratie en boosheid over zijn leven eruit gooien zonder dat dit directe consequenties heeft. Vervolgens kunnen ze samen een gesprek met mij voorbereiden en kan ik daar op de bank komen zitten, voor een gesprek dat meneer heel spannend vindt, omdat ik soms moet zeggen dat hij even een tijdje minder contact met zijn kinderen mag hebben omdat dat veiliger is. En we blijven steeds terugkomen.”

Zijn kinderen anders geworden?

De experimentele werkwijze van Blijvend Veilig past in de jeugdvisie die wethouder Marjolein Moorman onlangs presenteerde. „Het aantal ondertoezichtstellingen is sinds we daarmee zijn begonnen met 85 procent gedaald”, zegt zij. En de wethouder wil meer. Vooral meer aandacht voor kinderen uit armere milieus bij het geven van jeugdzorg. „Want nu weten ouders en kinderen vaak helemaal niet waar ze die moeten halen. Welvarende gezinnen weten de jeugdhulp wel goed te vinden, en dan vaak voor aandoeningen die relatief licht zijn en relatief eenvoudig te behandelen, en die dus ook aantrekkelijk zijn om als zorgverlener aan te bieden.”

Moorman stond ook aan de wieg van zogenoemde familiescholen. waarvan er nu veertig in Amsterdam zijn. Daar gaan niet alleen de kinderen naartoe, maar ook hun ouders, om bijvoorbeeld hulp te krijgen bij het invullen van een belastingbiljet of het aanvragen van bijzondere bijstand op opvoedingshulp. Ook wil ze meer steun voor leraren die niet weten wat ze precies aan moeten met kinderen die net even anders zijn dan de gemiddelde scholier.

Anna Groot, jeugzorg-begeleider bij Blijvend Veilig (l) en ervaringsdeskundige Mariëlle van der Ploeg op weg naar een vergadering van de Jeugdbescherming in Amsterdam.
Foto Hedayatullah Amid

„Het aantal kinderen dat in Amsterdam naar het speciaal onderwijs wordt verwezen, is de laatste jaren is bijna verdubbeld”, zegt ze. „Tegelijkertijd zien we dat het aantal kinderen met een vrijstelling, die dus niet meer naar onderwijs gaan maar bijvoorbeeld naar een dagbesteding, ook is gestegen. En het aantal thuiszitters is ook gestegen. Zijn die kinderen ineens allemaal anders geworden? Nee. De samenleving is complexer geworden en kennelijk redden veel kinderen het niet op eigen kracht. Kinderen die niet precies binnen het systeem vallen, moeten zich maar aanpassen, of anders vertrekken, bijvoorbeeld naar het speciaal onderwijs. In plaats dat het systeem zich aan deze kinderen aanpast, bijvoorbeeld door hulp aan deze kinderen binnen het gebruikelijke onderwijs te geven.” Zij vindt: „Accepteer dat je als kind mag afwijken van de norm.”

Intussen komt vandaag de zoon van de moeder uit Uithoorn zowaar een dagje thuis. „Ik kijk er naar uit”, zegt ze. Hij mag blijven eten en slapen. Het is een doordeweekse dag. „In het weekeinde sneakt hij ’s nachts weg en gaat op het plein hangen en dan komt hij ’s morgens wel eens dronken thuis. Dat verwacht ik nu niet.” En binnenkort gaan ze met haar zoon zoals gebruikelijk drie weken met vakantie naar Spanje. „En dan is alles goed. Dat vindt hij heerlijk. Als hij maar niets hoeft te doen. Alles wat moet, vindt hij moeilijk”, zegt moeder. Begeleider Anna Groot: „We moeten als hulpverleners durven aanvaarden dat deze jongen zijn leven lang kwetsbaar zal blijven. Zijn moeder zal er altijd voor hem zijn en wij blijven hen ondersteunen. We kunnen niet alles oplossen. We moeten blij zijn dat het nu goed gaat.”